GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

LITERATUUR EN KUNST

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

LITERATUUR EN KUNST

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een Grislsroinan.

H. M. van Randwijk, Burgers in nood. — G. F. Callenbach, Nijkerk.

Na de novelle „Rationalisatie" in den bundel: Het heerlijk ambacht, om van zijn gedichten niet Ie spreken, kon men dezen eersten roman van Van Randwijk met belangstelling, zelfs met verlangen tegemoet zien. Men kon verwachten dat deze jonge schrijver het probleem van de crisis en de werkloosheid scherp en niets ontziend zou trachten uit te beelden. Want het is hem in de eerste plaats om waarheid te doen, desnoods met een grimmige verbetenheid, en om een doordringen tot de kern van de dingen.

Is hij in zijn eersten roman daarin geslaagd? Velen zullen ja juichen.

En inderdaad, dit boek geeft een teekening van den socialen nood der werkloozen, die ver blijft van elke goedkoope oplossing. De chauffeur Willem Verdoorn krijgt in den eersten zin zijn ontslag, en het heele geval is voordien duizenden malen gerepeteerd. Aan het eind van het boek is hij nog werkloos en die week, — het is de slotzin — passeert het aantal ingeschreven werkloozen de vierhonderdduizend. Daartusschen liggen de drie afdeelingen van het boek: Willem Verdoorn gaat stempelen; Willem Verdoorn stempelt; Willem Verdoorn stempelt nog.

Deze titels der afdeelingen geven reeds de suggestie van het onontkoombare aan de ellende voor hem die eenmaal in de groote schare der werjiloozen is opgenomen. Die onvermijdelijkheid dringt 1 zich het heele boek door sterk aan den lezer o Willem Verdoorn wil niet stempelen, hij wil weri zoeken. Van zijn vrouw, in wie hij direct 4! twijfel voelt, vraagt hij vertrouwen. „Een mai zonder werk is nog geen werklooze". Maar ten slotte komt hij toch terecht, ondanks zijn gesiomv ondanks zijn advertentie, in het stempellokaal eii bij het groote leger van hen die, ieder op ^ij» wijze, de werkloosheid hebben leer en aanvaarden en weten dat elke poging om er bovenuit te komen nutteloos is. Zoo wordt Verdoorn geleide. lijk binnengezogen, door de lotsgemeenschap n een kring dien hij vroeger als de nette, opm^. sende werkman hield buiten de sfeer van ziij eigen huis en levensmilieu. Hij en zijn vrou» moeten ten slotte nog blij zijn met het goedmoedige, maar grove medeleven van een vrouw de knokige en harde Jaantje, de volksvrouw mei haar half verloopen man. „Vrouw Hakman van het portaal" is „vrouw Hakman in de kamer" m. worden. In de vrouw van Verdoorn blijft de boerendochtertrots zich verzetten, maar het kaa niet anders, het behoort bij den toestand, bij de saamhoorigheid.

Die heele wereld van werkloozen: hun soms goedmoedig berusten, hun opstandigheid, hetleei en doelloos bijeenklungelen, hun onderling ge meenschapsgevoel, hel is alles geteekend in een nieuwe-zakelijkheidsstijl, die nuchter constateert en soms schel flitsend de wijde verbreidheid van deze levensellende laat voelen. Het zijn vooral het fel oven overlichten van de economische sitnaties die dil gebeuren beheerschen en veroorzaken, waardoor de hopelooze onoplosbaarheid van het probleem dat achter dezen levensnood schuilt, zich beklemmend voor den lezer voelbaar maakt.

Dit boek kan bereiken — en dat is zeker ook de bedoeling van den auteur geweest — dat eeii Christen zich ontroerd, neen stokkend, afvraagt, of hij wel ooit voldoende bij dit probleem stil gestaan heeft.

Maar daarmee zijn we er niet. Want dieper ingrijpend dan de sociale nood is de geestelijke nood van de duizenden die schijnen nooit meer aan de beurt te zullen komen.

Ook dien geestelijken nood heeft Van Randwijk trachten te peilen. In de teekening daarvan scliiel hij ver te kort. Vooral ook in zijn zoeken naai' een antwoord op de vraag, wat de Christen tegenover dezen nood voor taak heeft. Wiat de hulpprediker Herman Braans doet in dit boek, is toch zeker wel wat de auteur als voorloopig eenig mogelijke oplossing voor zichzelf heeft gevonden. Braans komt uit de nette burgerij, de „bourgeoisie", die in de villawijk Vreedorp woont In een preek heeft hij gelegenheid zijn hart eens uit te spreken. „We kennen elkaar niet meer, onzen nood niet, onze moeiten niet en onze behoeften niet. Omdat we laf zijn!" „We moeten weer worden een gemeenschap van mislukkelingen, dood en schuld. 'Hier moeten we opnieuw beginnen, omdat we hier kunnen beginnen. Niet ik. God, maar Gij en wij, de bedelaars van Uw genade,

Mjgjnaal zonder onderscheid, werkloozen en rentiers, rijken en armen". Dat is zijn boodschap, maar nu moet hij zelf deze nog in practijk bren- jen, En dan vindt hij er op, dat hij contact zoekt Willem Verdoorn en weldra gaat wonen in 'Z vverkloozenbuurt en wordt voor zijn eigen milieu „een man van de straat, een proleet". En flelke boodschap heeft hij dan aan de werkloozen, die nu zijn kameraden geworden zijn? Eens, „plotseling weet hij het, een gedachte, die misschien te «root is voor hem en voor de anderen": „Misschien dat Hij ons dezen moeilijken weg laat gaan (O ons te leeren weer blij te zijn met wat we van Hem krijgen... en dan de stad in om anderen (e laten zien, wat je noodig hebt om gelukkig te 0'. Tegenover een roep naar God, zooals ze in een Willem Verdoom weer wakker wordt, heeft jraans toch eigenlijk niet meer dan een misschien en een wellicht.

Het heden der genade, zeiden de ouden. — izoo lief heeft God de wereld gehad, zegt de Schrift". Braans laat op deze overwegingen voljen; «Het kan". En naar aanleiding van de bovenrenoemde gedachte van Braans, „die misschien te Jroot is voor hem en voor de anderen", mompelt ook Willem Verdoorn: Het kan. Ze zijn dan het strand, waar de werkloozen hun vertier zoeken op een wijze, die Verdoorns vrouw toch Ie machtig wordt, maar Herman Braans beseft, hoe wellicht Christus weer verborgen en op éen voor de wereld onmogelijke en dwaze manier ijn werk uitvoert temidden van een verongelukt geslacht". Dat de auteur dezen twijfel, in stihijn van eerbiedige aanvaarding, de juiste houding voor den Christen vindt, blijkt hieruit dat nievan de sympathieke figuren uit het boek Merbovenuit komt, behalve dan een paar van de orige generatie, die blijkbaar nu eenmaal nog een oude terminologie gebruiken die op personen en toestanden van dezen tijd niet meer past. De verzekerden, die het meenen te wéten, zijn de menschen van de vrome gemeenplaatsen, die verder voor zichzelf steun zoeken in hun weldadigheidszin en het belang van hun maatschappelijke taak. Onder de preek van Braans denkt meneer Riegel, jaren raadslid en diaken, aan de vijfentwintig wollen dekens die hij gaf aan het crisis-comité. En notaris Bakker heeft zijn gift blijmoedig in den kerkezak gestort. Dezelfde meneer Riegel is de organisator van de winkelweek voor den middenstand, waartegen een opstand van de werkloozen uitbreekt, die met militair geweld wordt onderdrukt. Of ze er zoo niet zijn? Daar gaat het liier niet om. De schrijver gebruikt alle ironiseerende stijleffecten, die de nieuwe zakelijkheid hem levert, om ook hier de algemeenheid te suggereeren. Overal vindt men de harde minachting voor de heel e gezeten burgerij. En het boek levert nergens een figuur, die biddend worstelt met de moeilijkheid om op zijn eigen plaats de taak te vervullen, die zijn hand vindt om te doen. De eenige die op zijn plaats vecht, is de ongeloovige llanborg van het kantoor voor den werkloozensteun. Zelfgenoegzaamheid, huichelarij, bekrompen zelfzucht en angst voor de toekomst beheerschen het leven van de bewoners der villawijk. Wat daar „uit den toon valt", zijn buiten Herman Braans nog een paar vrouwen die gaan twijfelen aan het goed recht van hun standsvoorrechten.

Opvallend mild is daartegenover de vergoelijkende houding ten opzichte van de maatschappelijk gedrukten. Hier geldt een „alles weten is alles vergeven", dat voor de overtreding van het gebod van God slechts den glimladi van het begrijpen lieeft. Als een Christelijk kantoorbediende zich na fen jarenlange verloving aan zijn meisje vergrijpt, heet het: Arie Bresier doet heel dom vanavond, en alle nadruk valt op zijn langen strijd vooraf, — liij heeft „zeven jaar gevochten" — en op de ontarmhartigheid van het ver o ordeelende Vreedorp. fel voelt dat feitelijk de maatschappijvorm aansprakelijk wordt gesteld. Dat de schrijver geneigd is den tegenwoordigen

maatschappijvorm doelloos en nutteloos te vintien, klinkt trouwens overal door. Typeerend is in *at opzicht de teekening van het militaire optreden tijdens de werkloozenrelletjes. De cavalefisten zijn goedhartige jongens, met helmen die 'c groot lijken voor hun kleine gezichten. Men ^oelt het: zij zijn ook de voortgedrevenen, die ïeitelijk niet weten, waarom dit gebeuren moet. 2oo ook in het economisdhe: een directeur kan J> iet anders dan ontslaan en alle sodale zorg is' «pmiddel. En de kerk, het officiëele Christendom lieett geen antwoord voor de vragen van den tijd. I's antwoorden, die er schijnen te zijn, zijn dooddoeners. En dan... ja, dan moeten we maar af- ^'achten, wat Christus wellicht nog uitvoert.

Dit laatste mag voor Braans — en voor den schrijver — een gedachte zijn, „misschien te groot ^opr hem en voor de anderen", dit mag voor Willem Verdoom een „groote verandering" be- '^ekenen, met dezen levenskijk kon de auteur den S^estelijken nood van dezen tijd niet benaderen 2elts.

Ik weet niet, wat oorzaak of gevolg is bij Van «andwijk, maar dit kon hem ook de sociale pro- Wemen van dezen tijd alleen verwrongen doen *ien. Dat belette hem ook om een juist beeld van deze maatschappij te geven. Het is daarbij niet oo, dat zijn appreciatie wat apart is. Het zit veel n veel dieper.

Want deze verwrongen levenskijk maakt den schrijver blind voor de groote levenswaarden, die ndanks alle verwarring, ook nu nog aanwezig ijn en bovendien, wat voor hem als romanschrijver veel bedenkelijker is, voor de kracht van den Geest van God, zooals die ook in dezen tijd schuldbewustzijn en genadebesef, geloof en ertrouwen werkt in het persoonlijke leven van velen, ook van velen die in nood zijn.

Of er dan niet „veel waars" is in dit boek? Wij loopen ook als Christen zoo gauw gevaar aan ellende om ons heen te gewennen. Als wij in de fout vervallen zijn de werkloosheid te gaan zien als een „noodzakelijk kwaad" van dezen üjd, dat ons verder weinig meer ontroert, zal dit boek ons wakker kunnen schudden, ons weer de sociale ellende beter doen zien en ons doen huiveren over ons inslapen. Dat is de verdienste van dit boek. Maar we zullen ook moeten zien dq aanranding van de waarheid door de miskenning van wat God zoowel in het openbare als in het persoonlijke leven nog geeft. Deze miskenning is de zonde van dit boek.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 juni 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

LITERATUUR EN KUNST

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 juni 1936

De Reformatie | 8 Pagina's