GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Vriendenkring”.

Ds J. M. Spier schrijft in „Geref. Kerkbode Hoeksclie Waard etc":

We hebben vroeger reeds één en andermaal gewezen op en gewaarschuwd voor de actie, die in onze kerken gevoerd wordt door een zich noemende „Geref. Vriendenkring".

Het is met tegenzin, dat we dit onderwerp weer aansnijden. Maar het moet. Onze kerken moeten opnieuw worden gewaarschuwd voor een actie van mensen, die het misschien heel goed bedoelen, maar Hie met dat al toch op een heel verkeerde weg gaan, dat ziJ bezig zijn — onbedoeld, maar in feite - kerk te verderven.

We ontvingen het bericht, dat op Hemelvaar! bedoelde „vriendenkring" in Rotterdam verj Voorzitter was de heer J. la Roy van Schiedam.

Deze betoogde in zijn rede, dat in de Gereförmeeriie kerken inzake de volgende punten waakzaamheid van de „Vriendenkring" geboden is. Vooreerst wordt in de prediking steeds meer gesproten over v e r b o n d en verbondsgehoorzaamheid, zonder dat er op gewezen wordt, dat wij van nature vijanden van God en Zijn verbond zijn en dat alleen wederiarende genade ons het verbond doet aanvaarden.')

Ook het sterk accentueren van de openbaringsgeschiedenis achtte spreker niet zonder bedenking; w wordt wel heel diepzinnig en intellectueel over de gang van Christus van het Paradijs naar de Stad Gods gesproken, maar het eigenlijke evangelie, dat voor de armen van geest bestemd is, wordt terzijde gelaten. }

Ook de cultuur-filosofie en theologie, die zich thans baanbreett in de kerken, bedreigt de eenheid en de geestelijke bloei van het kerkelijk leven Christus wordt voorgesteld als niet anders dan de Hersteller van wat Adam bedierf, die ons opnieuw voor de cultuurtaak en cultuurplicht stelt; maar da' Christus voornamelijk gekomen is om zondaren zaJ'S te maken en den verlosten zondaren rijker dankensstof geeft dan Adam ooit bezeten heeft, wordt voorbijgezien of ontkend.')

Ten slotte wees spreker er op, hoe vooral in „De Reformatie" deze nieuwe gedachten gepropageerd worden, en daarin ook telkens de kerk voorge-^ steld wordt als hebbende de roeping om de wereld veroveren en aan Christus' voetien te brengen, ievv.» de Schrift toch heel anders spreekt, namelijk, da, t wiJ in de wereld verdrukking zullen hebben, en Clirisws wederkomst niet de vrucht maar de eis der kerKhistorie zal zijn".')

Ad. 1. „In de prediking wordt steeds meer „^ ^ ken over verbond en verbondsgehoorzaamheid . moet zelfs de „Vriendenkring" erkennen. Is dat ge heerlijk teken van voortgaande reformatie, '"'a^''^ we den HEERE, den Verbonds-God, hartelijk moe'^ danken? Er ziJn in onze kerken wel eens '«''|"j - weest, helaas, dat men het eeuwig verbond, dat HEERE met ons in Christus gemaakt beeft, soneu | vergeten te zijn. .. , ^j.

Maar in de kring der „vrienden" schijnt "', uj]; geen Mtjdsohap te zijn. Dat is reeds een bedenK teken. Voorts beweert men, dat in onze kerken ae derbarende genade verdonkeremaand zou '^° ^i Heeft de kring daarnaar een ernstig en aauws onderzoek ingesteld? Zo niet, dan is die aawus ^^ uit de lucht gegrepen en volkomen in strijd , .„g j waarheid. Men schijnt daarmee de verbondsm* ^_ Schriftuurlijke prediking in discrediet te wiUen ^^ ^ gen. Doch dat zal op deze wijze niet gaan. wan ^^t -„•Vriendenikring" blijkt men niet te verstaan, aai i

(ie verhondsmatige prediking de verantwoordelijkheii 'ht bondelingen zoveel zwaarder maakt dan elke onjjlififtuurlijke prediking, die het verbond Gods ver- «eet. Wie ernst maakt met de waarheid, dat in het verbond de Heere Christus het Hoofd is, Die in Ziju leden werkt door den Heiligen Geest, die kan niet jalaten Hem te roemen, omdat Hij dode zondaars leyend maakt uit louter genade, om niet. Maar als het om niet, als het gratis is, dan is het zonder de werken, jol zonder onze vroomheid en godsdienstigheid; dan jDoeten we afleren enig steunpunt in onszelf te zoeten en alleen te steunen op Hem, Die voor ons alles volbracht heeft en alles aan ons volbrengt van het jjegin tot het einde. Want het is God, Die in u werkt. Niemand late zich dus op een dwaalspoor leiden. gen maakt hier een tegenstelling, die niet bestaat. Ad. 2. Voorts stelt men de openbaringsgeschiedenis legenover het eigenlijke evangelie. Een bewijs, dat men van beide heel weinig verstaan heeft. Als het God belaagd- heeft Zijn genade-openbaring in Christus voor ons te ontsluiten in de loop van een geschiedenis van veel eeuwen en in die gang der openbaring door de historie ons Zijn blijde boodschap te ontvouwen in steeds groter heerlijkheid, totdat de volheid daarvan in den Christus verschenen is, dan heeft de kerk Je dure roeping die goddelijke openbaring door het geloof steeds beter te leren verstaan en daarin de lieerlijkheid van het evangelie te ontvangen. Ook hier heeft men een tegensteUing gefabriceerd, die er niet is. Wil de vriendenkring soms het Oude Testament verwerpen? Of het maken tot een verzameling van stichtelijke verhaaltjes? Maar dat doen de Modernen ook. Het O. T. kan alleen verstaan worden in het licht van het vleesgeworden Woord, Die in de oude liedehng Zijn komst toebereidt en daarvan Zelf profeteert.

Ad. 3. Ook hier wordt weer een loze tegenstelling opgeworpen. Natuurlijk, Christus is gekomen om zondaren zalig te maken. Maar wat betekent dat? Is dat alleen, dat wij' in den hemel komen? De „Vriendenkring" schijnt het te denken. Maar Gods Woord leert ons: „deze (n.l. die leeft hij de volmaakte wet der ïiijheid), geen vergetelijk hoorder geworden zijnde, maar een dader desw e rks, deze zalgeluk- 2alig zijn in dit zijn doen". Gelukzalig als éristenvaders en moeders in het gezin, als kind, dat den HEERE vreest in huis en op school; als christenpatroon en - arbeider; als christen-zakenman en - winkeUer enz. enz. Want dit moet onze zaligheid zijn, dat de HEERE door ons verheerlijkt wordt, door verbondsgehoorzaamheid, door de kerk, die schijnt als een licht in de wereld. Met c u IJKTU r-filosofie en theologie heeft dat ahes niets te maken. Dat zegt het Woord des HEEREN.

Ad. 4. Men schijnt tot de „Vriendenkring" te moeten behoren om een tegenstelling te kunnen zien tussen 1 Joh. 5 vers 5: „wie is het, die de wereld overwint" en Joh. 16 vers 33: „in de wereld zult gij: verdrukking hebben". Overigens een bedenkelijk teken, dat men liet ene Schriftwoord tegen het andere gaat uitspelen. Christus' wederkomst de „e i s" der kerkhistorie? Ik begrijp er niets meer van.

Voorzoover ik zelf het gewenscht vond, iets te zeggen, led ik liet in het slotartikel van het antwoord aan (rNoordmans. Ik ken dien vriendenkring niet; ik ben hem ietwat milder te beoordeelen, dan men, perspublicatie afgaande, zou moeten doen. Want i reken met de mogelijkheid van een onjuist of niet helder persverslag. En dan — als ik bedenk, teveel misverstanden omtrent de bedoelingen van «teren en van mijzelf leven in de z.g. „hoogere regioim" — typische staaltjes hoorde ik nog deze week Hemen — dan kan ik veel vergeven aan menschen, die fct veel tijd hebben voor studie.

Maar dit neemt niet weg, dat dan ook uit de verdere Iwnsopenbaring dezer vrienden zal moeten blijken, of 'ï alleen door misverstand, dan wel ook nog door idere factoren worden beheerscht in hun poging tot fcameling-blazen. We wachten maar af. Er zijn er, die op misverstanden heele „kerken" gronden. ijk onbehuisden behoeft men tegenwoordig niet "ier te hebben; dat was meer het geval in den tijd der •rtelaren. Tegenwoordig is men gauw genoeg „onder Wielijk) dak". De Heere zij allen ter ontvangst ge- *dstaanden kerkscheurders genadig.

Tenslotte: moet men nu nóg —in antwoord op wat "liet persverslag over „De Refoi-matie" staat — zeg- H dat alle verdrukking juist het eerst komt, in 'frvolgingstijd, tot hen, die men hier cultuurtheologen '•W, en het 1 a a t s t bij de piëtisten?

Vrijzinnigen over hun verleden.

'"..Kerk en Wereld" (vrijzinnig-protestantsch) schrijft ' Vink (Bolsward) over „vrijzinnige idealen in het en". Naar aanleiding van de Erasmus-herdenking Ben we dit artikel aan onze lezers door:

Wij zijn gewend het vrijzinnig Christendom te laten ™Einnen zoo omstreeks de 40er jaren van de vorige *uw. Zoo min als welke andere geestelijke beweging '*'' is dat vrijzinnig Christendom toen evenwel plotse- Jig uit de lucht komen vallen. Het heeft zijn lang- 'ïrige voorbereiding gehad en wat toen schijnbaai 'U'ens met macht naar voren kwam als moderne «eologie en vooral ook als moderne richting (het 'Staan van deze laatste in ons land maakt een ken- ™*end onderscheid uit met b.v. Duitschland, waai 2*0 wel een belangrijke moderne theologie kende, «laar geen noemenswaarde kerkelijke beweging) was Uitkomst van een groeiproces van eeuwen. De aan- "Dgen van dit groeiproces reiken terug tot aan de 'Daisaance, die zich reeds aankondigde in het door- /*end individualisme sedert de 12de eeuw en tot aar Vollen wasdom kwam in de 14de en 15de eeuw, machtige beweging, die haar invloed gelden deed jj*, .8eheel West-Europa, anders zich openbarend in ] 'e> anders weer in Duitschland en in ons eigen "• Maar overal is voor haar kenmerkend een bekend .streven naar emancipatie, van zich los te maken uit het gezag der kerkelijke overlevering, waardoor de Middeleeuwsche mensch zoo volkomen was bepaald geweest. En men waagt het dezen drang naar geestelijke vrijheid te volgen, omdat men gelooft in de inwoning Gods in de eigen ziel, die de bemiddeling der Kerk overbodig maakt. De eisch klinkt op van terugkeer tot de bronnen. Aesthetisch beteekeni dit: terugkeer tot de vormen der classiciteit; religieus beduidt het: terugkeer tot den Bijbel en den oorspronkelijken evangelischen eenvoud. In Italië stond het eerste, in Duitschland en ons land het laatste meeï op den voorgrond.

In ons land nu is Erasmus te beschouwen als de typische vertegenwoordiger van dezen nieuwen geest en daarmee als de groote voorlooper van wat in de vorige eeuw als modernisme zich heeft aangemeld. En waar we in dit artikel te spreken hebben over vrijzinnige idealen in het verleden, heeft het zijn waarde de vraag naar de gedachten en strevingen van Erasmus te stellen. Erasmus' denkwereld, zegt Huizinga, was een verbinding van de zuiverste classiciteit met het zuiverste bijbelsche Christendom^). En verderop: Op den bodem van Erasmus' geest ligt een sterk verlangen naar vrijheid, klaarheid, zuiverheid, eenvoud en rust. Die vrijheid moet in de eerste plaats geestelijk zijn. In Erasmus vinden we reeds het begin van dat optimisme, dat den rechtschapen mensch goed genoeg acht, om het zonder vaste vormen en regels te doen. Evenals bij IVTore in Utopia en bij Rabelais spreekt bij Erasmus reeds het vertrouwen in de natuur, die den mensch gezond aflevert en die hij, mits doordrongen van geloof en godsvrucht, volgen mag. In deze lijn van het vertrouwen in het natuurlijke en zucht naar het eenvoudige en redelijke liggen Erasmus' opvoedkundige en sociale denkbeelden. Huizinga wijst er op, dat Erasmus hier zijn tijd ver vooruit is en reeds bijna volkomen 18de eeuwsch^). — Op religieus gebied wijst Erasmus herhaaldelijk op de noodzaak van de vereenvoudiging van het geloot en op den eenvoud van de waarheid van Christus. Deze eenvoud moet door terugkeer tot de zuivere bronnen van het Christendom worden bereikt. De wijsbegeerte van Christus is hem niets anders dan de instantie van de goedgeschapen natuur. In verband met de verkondigde noodzaak van terugkeer tot den Bijbel komt hij op voor het goed recht der Bijbelcritiek. In het leven met God komt het tenslotte volgens Erasmus op de praktijk des levens aan^). Ieder die deze denkbeelden leest, zal hier gedachten herkennen, die in een later modemisme steeds krachtiger uitdrukking gevonden hebben: een eenvoudig ondogmatisch Christendom, Chi-istendom van de daad, optimistisch geloof in de natuurlijke goedheid van den mensch, noodzaak en goed recht van Bijbelcritiek. Ik zie er bewust van af met eenige uitvoerigheid de ontwikkeling dezer denkbeelden te teekenen tot het oogenblik, dat ze in het modernisme hun volledige uitdrukking zouden vinden, daar dit de aan een artikel als dit gestelde grenzen verre te buiten zou gaan. Ik volsta met de hier volgende korte aanduidingen. Kan men de Renaissance de eerste faze noemen in de wording van het vrijzinnig Christendom, de Verlichting der 18de eeuw moet als de tweede faze gelden. Het met de Renaissance begonnen proces der geestelijke vrijmaking van kerk- en schriftgezag (wat het laatste betreft door de Reformatie in zijn voortgang ten zeerste geremd) vindt in de Aufklarung zijn voortzetting en krachtige verbreiding. De ontwikkeling der natuurwetenschappen oefent hier haar machtigen invloed; het bijbelsch-kerkelijke wereldbeeld wordt er hoe langer zoo meer door ondermijnd; het wonder wordt betwijfeld eerst, verworpen dan. Het verlangen komt op naar een volstrekte intellectueele zelfstandigheid. Vrij van alle kerkelijke en bijbelsche autoriteit wil men de waarheid zoeken op alle levensgebied. Men wil een Christendom, waarvan men de uitspraken redelijk verantwoord achten kan.

Hooren we hier niet de aankondiging van dat antisupranaturalisme, dat later Bruining zag als het meest wezenlijke van een moderne theologie? En spreekt het ideaal van intellectueele zelfstandigheid niet reeds van dat w& c Roessingh later het meest kenmerkende noemde in het modernisme: de gedachte der autonomie? En spreekt uit den eisch van een redelijk Christendom niet reeds de opvatting van wat Roessingh later als de bijzondere taak van het modernisme aanwijzen zou: een synthese te scheppen van Christendom en moderne cultuur?

De Verlichting was typisch rationistisch en moralistisch. De groote woordvoerder en popularisator is hier Voltaire geweest. Ook in ons land was zijn invloed groot. Helaas ging de verdieping aan de idealen der Aufklarung gebracht door het werk van Lessing, Kant, Goethe en Herder en de door hen gebrachte verrijking van het ideaal der persoonlijkheid aan ons land in hoofdzaak zonder invloed voorbij *). De Verlichting werd in ons land aanleiding tot het ontstaan van een godsdienstige houding (strooming, beweging ware teveel gezegd) die, wijd verbreid, zich kenmerkte door een eigenaardige halfslachtigheid. Zij handhaafde aan den eenen kant de oud-kerkelijke dogmata, maar legde die uit in een typischen rationalistischen en moralistischen zin. (Men zie voor de karakteristiek van dit Oud-Liberalisme Roessingh: Modemisme in Nederland, hoofdstuk 2. Rust en Revolutie.)

Dan komt ten slotte als derde faze het eigenlijke Modemisme in ons land. Zijn opkomst hangt duidelijk samen met die van een idealistisch liberalisme waarvan ten onzent Thorbecke de groote woordvoerder is geweest. Kenmerkend voor dit liberalisme waren: zijn eerbied voor de persoonlijkheid, zijn opkomen voor de vrijheid van den mensch als een natuurlijk recht, zijn waardeering van het Christendom als de grondslag en de bezielende macht der maatschappij en zijn streven naar een Christendom boven geloofsverdeeldheid. Het is deze wijd verbreide liberale mentaliteit geweest, die in ons land het opkomen van een moderne richting naast een moderne theologie heeft mogelijk gemaakt. Haar idealen hebben we in een artikel, dat den naam Vrijzinnige Idealen in het Heden droeg, besproken.

Uit een oogpunt van zelfrubriceering der vrijzinnigen achten we dit artikel inderdaad belangrijk. We achten het een weldaad, tegenover het gegoochel van vele feitelijk evenzeer vrijziimigen, die achter Calvijn willen schuilen. Erasmus en Calvijn, humanisme en calvinisme, zijn inderdaad onvereenigbaar. Helaas geldt dit niet van het humanisme en wat tegenwoordig zooal als calvinisme aangediend wordt.

Evangelisatie.

Ds C. J. Sikkel publiceert in „Kerkbode Amsterdam- Zuid" eenige stellingen, die verdedigd zijn te Woudschoten op een daar belegd evangelisatiecongres. Ik geef die stellingen hier aan de lezers door:

1. Het Verbond is maar niet een theologisch-dogmatisch vraagstuk, maar een religieus beginsel van de eerste orde.

2. Het Verbond is maar niet een weg, het is DE weg, de eenige waarin God Zijn genade bewijst.

3. Het Verbond is niet gesloten met een mensch, maar met Jezus Christus als Hoofd der Nieuwe Menschheid. Met de zegeningen des Verbonds zal dus niet een zeker aantal menschen, maar de gansche creatuur gezegend worden.

4. Het Verbond raakt niet slechts de wijze waarop God Zijne genade voortzet, maar ook, en in de eerste plaats, de wijze waarop Hij ze begint.

Roepend tot de gehoorzaamheid des Verbonds, tot den Doop en alzoo opnemende in het Volk des Verbonds en inlijvende in de Kerk van Christus.

5. Alzoo is het Verbond niet beperkt tot EEN terrein (dat van de kerk of van het leven naar zijn religieus-kerkelijke zijde), het strekt zich uit tot alle terrein des levens. Heel het leven moet een Verbondsleven zijn, gebouwd op Godskennis, gedreven door Godsliefde en gewijd aan Godsdienst. Mitsdien moet de Evangelisatie zich nimmer laten isoleeren van anderen arbeid in het Koninkrijk Gods. Zij mag ook niet een boodschap brengen alleen voor de ziel en mag de volle consequenties van de aanvaarding van het Verbond nooit, voor degenen, die zij bearbeidt, verbergen.

6. Ten opzichte van de Evangelisatie bepaalt hef Verbond zoowel het subject, het object als de methode van den arbeid.

7. Het subject van de Evangelisatie is de Kerk, als de bewuste en geheiligde Verbondsgemeenschap.

8. Het object van de Evangelisatie wordt gevormd door de gekerstende menschheid; die menschheid moet zij aangrijpen in al haar organische verbanden.

9. In de Methode moet de eisch des Verbonds zich uiten in de prediking van de opeisching en inbezitneming van den mensch door God. Onze zielszorg moet veel minder op den hemel gericht zijn dan wel op het leven in Verbondsgehoorzaamheid op deze aarde. Van de Kerk uitgaande, moet de Evangelisatie bewust en consequent arbeiden naar de Kerk toe en van geen vrucht willen spreken tenzij de gehoorzaamheid des Verbonds door den mensch is aanvaard en gebleken uit zijn opname in de Gemeente van Christus.

Het Scheppingsverbond.

Ds D. Zemel schrijft in „Gorcumsche Kerkbode": Men moet niet te spoedig roepen, dat de belijdenis. in het geding is. Want gewoonten en particuliere opvattingen van theologen, die ingang gevonden hebben bij de kerk of bij de leden der kerk, zijn in geen enkel opzicht met de belijdenis gelijk te stellen. Zoo spoedig denken wij bij gangbare dingen en termen, dat ze een stuk der belijdenis vormen. En spoedig is soms te spoedig.

Als een der vraagpunten, die in den laatsten tijd opnieuw de aandacht vroegen, noemt Ds Zemel het verbond, speciaal wat men noemt „het scheppingsverbond":

De naam werkverbond is via de catechisatie bij ons ingeburgerd. Gaan we echter onze belijdenis na, dan zullen we in geen der drie formulieren van eenigheid die uitdrukking aantreffen. Ze staat b.v. niet in de catechismus.

Even verder laat de schrijver Ds N. Diemer spreken:

Ook Ds N. Diemer in zijn dogmen-historische studie over dit verbond verwerpt den naam verbond der werken en slaat voor den naam, die ook zijn geschrift draagt: „Het Scheppingsverbond met Adam". Indien ik moest kiezen, zou ik voor de benaming: „Scheppingsverbond" nog het meest gevoelen. Het verschil tusschen gunst en genade spreekt de eenvoudigen niet scherp toe. In 't Christelijk spraakgebruik wordt het door elkander aangewend. Daarentegen staat het verbond der schepping duidelijk afgeteekend van het verbond der genade, dat rust in de herschepping. En bovendien is op deze manier radicaal afgesneden de verkeerde opvatting, dat er een onderscheid zou zijn tusschen de schepping naar Gods beeld en de oprichting van Gods verbond met den mensch, in dien zin dat dit verbond er later mechanisch aan werd toegevoegd.

Alleen zou ook hier gevraagd kunnen worden, WEiarom naamsverandering noodig zou zijn. Lsiat ons de oude namen aanhouden. Wat is een naam?

Zeker is een naam niet het allergewiohtigste. Maar een naam, die valsche voorstelling wekt is.gevaarlijk. En vraag nu eens aan de menschen, wat ze denken bij het verbond der werken. Het gewone antwoord is: dat Adam door te werken^ gehoorzaam te zijh, het eeuwige leven moest verdienen. Bij Adam was het verdienste, bij ons genade! Nochtans is dit antwoord onschriftuurlijk. Het schepsel kan nooit iets verdienen bij den Schepper. Adam was en bleef een onnutte dienstknecht. Hij was het eigendom van zijn Maker, naar lichaam en ziel beide, en kon, zijln God verheerlijkend, nooit dien God het geringste toebrengen. En

omdat de gedachte van verdienen juist gevoed wordt door den naam werkverbond, is het beter om dien naam b.v. te vervangen door soheppingsverbond. Het verbond in de schepping naar Gods beeld oipgericht sluit alle verdienste uit. Daar komen gelijk in de genoemde studie aangegeven wordt, beide verbonden in dezer voege naast elkaar te staan: Van verdienste is in beide verbonden geen sprake. Het einde van het Scheppingsverbond is het eeuwige leven in den hemel, niet om, maar door de wet; het einde van het genadeverbond is datzelfde eeuwige leven, niet o m maar door het geloof. Beide verbonden worden organisch vastgelegd. Het eerste ligt organisch vast in de schepping, het tweede in de herschepping. Dit stukje diene mede ter illustratie van het feit, dat biji elke verandering niet de belijdenis in het geding is en dat zelfs de verandering van een naam soms belang kan hebben.


1) Huizinga: Erasmus, blz. 138.

2) Idem, blz. 144—147. sparsim.

3) Idem, blz. 148—153. sparsim.

4) Zie hierover Lindeboom: Geschiedenis van het Vrijzinnig Protestantisme, deel II, blz. 21—-26; 50—51.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 juni 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 juni 1936

De Reformatie | 8 Pagina's