GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Cteen dictatuur en geen factiezucht.

Onder dit opschrift schrijft Prof. Dr H. H. Kuyper in „De Heraut" een artikel, dat geen namen noemt, en dus geen houvast (ook geen „vat") geeft. Toch zal de schrijver, die geen vreemdeling in Jeruzalem is, zich wel niet hebben diets gemaakt, dat zijn lezers niet aan bepaalde namen^ een enkelen keer zelfs aan één naam, gedacht hebben. We mogen dus enkele opmerkingen ons veroorloven.

Het verblijdt ons, dat „De Heraut" waarschuwt tegen heerschappij-voering over 's Heeren kerk. Uit den afkeer daarvan vloeit dan ook voort de oppositie van ons blad tegen het „nieuwe kerkrecht".

Het verheugt ons ook, dat „De Heraut" waarschuwt tegen persoonsvereering of tegen dictatuur. Juist wijl we deze mèt het blad verfoeien, achten we ons niet geroepen, in kerkrechtelijke vragen den vroegeren Prof. Kuyper te verloochenen, zoodra de tegenwoordige Prof. Kuyper dat doet. We zullen de verandering, die hij onderging (zie artikel Prof. Greijdanus) moeten beoordeelen. Te eischen, dat we zijn opvattingen zouden deelen, niet naar haar beproefden inhoud, doch naar haar mogelijken inhoud op eiken datum zijner verdediging, ware dictatuur.

Factievorming komt daar op, waar men wèl zulk een (ongeschreven) eisch practisch inwilligt. Niet waar hij wordt tegengestaan. Want de eerste groep bindt zich aan een persoon; de tweede aan een leer. Argumentatie is het medicijn tegen factie-vorming.

Voorts schijnt „De Heraut" menschen (nog wel leiders) te kennen, die streven naar de macht en die daartoe „geheime afspraken en mondeling gekonkel" als middel igebruiken. Hij noeme namen; we kunnen dan nagaan, of er iets van aan is. Wij weten er ook iets van; maar als we 't publiceeren, zullen we meteen bewijs geven. Of er voorts een heusche „leider" is, die met terreur werkt, weten we niet. „De Heraut" zegt het ook niet zoo met ronde woorden; alleen maar, de lezers van het blad zullen het wel denken.

En — nu maar ronduit gesproken — als ze soms denken, dat ondergeteekende van iemand „amende honorable" verlangt, om de simpele reden, dat deze „critiek oefende" (!), of dat ondergeteekende „medewerkers van andere bladen" in die"qualiteit „met processen bedreigt", dan gelooven die broeders en zusters goedkoope dwaasheden. Ik zou verhalen kunneft doen van pogingen, om medewerkers van ons blad af te trekken, van legendes, er over verspreid, van merkwaardige geboorte- en ook stervensgeschiedenissen van stellingen en zelfs literatuurverwijzingen; en zoo heel veel meer. Maar het sticht niet. Als we wat te klagen hebben, zullen we het wel concreet doen (zooals indertijd, toen de gebouwen der V.U. gebruikt werden voor besloten vergaderingen met o.m. een redevoering van Prof. Hepp over ondergeteekende's opinies). ,

Overigens — dictatoren zijn, meen ik, menschen, die niet ingaan op de tegen hen ingebrachte bedenkingen met argumenten. Nu zal ik maar verder stille zijn... Er zijn menschen, die onderwerping vragen aan zich, en anderen, die onderwerping eischen aan de waarheid, en het recht. Wie dit laatste dictatuur wil noemen, dien hebben wij niets te zeggen.

Tenslotte zelfs , f)e Heraut" durft klagen, dat „De Reformatie" eens niet doorgaf, wat het blad schreef. Ik vind den moed van het blad groot. Het gevalletje raakt Ds Veenhof. Misschien vril die er op ingaan; anders doe ik 't wel later.

K. S.

Vincent van Cktgli.

In „Opbouw" schrijft Mevr. A. Jellema—Hofman: Zoo ook de mensch van Gogh. Miskend, geschuwd, gehaat, verloochend, maar van God, verankerd in God! Neen toch niet! Hoor, wat de arme gekwelde ziel uitroept, och neen, roepen is 't woord niet, hij klaagde zachtjes aan 't oor van een vriend in een brief, dien ik in een Duitsch boek vond, „wer Gott liebt, kann nicht verlangen, dasz Gott ihn wieder liebe". Ach arme!

Hoe schoon is daartegenover de belijdenis: wij hebben Hem lief, omdat Hij ons eerst liefgehad heeft. Wie onze liefde als vrucht van de Zijne ziet, kent het probleem, zooals het hierboven gesteld is, niet meer.

Bijbelvertaling.

Ds D. B. Hagenbeek schreef in „Geref. Kbl. Vlaardingen ca.":

Op de Algemeeme Vergadering van het Nederlandsoh Bijbelgenootschap, op 14 Juni j.l. in Amsterdam ge- 'hOTiden, werd na eenige mededeelingen, van Prof. Dt F. W. Grosheide over den stand der nieuwe vertaling, door Ds J. W. de Jager, Geref. predikant te ZutJEen, de vraag ingeleid: „Wat ian het Bijbelgenootschap doen om de nieuwe vertaling ingang te doen vinden? "

Volgens „de Handelingen" der jaarvergadering bepleitte referent de uitgave van een 'brochure, die een aantal van de meest sprekende verbeteringen in de vertaling onder de aandacht brengt. En als voorbeeld wijst hij op de volgende Schriftplaatsen, die wij aan onze lezers niet willen onthouden:

„In Genesis 4:13 leze men niet: „En Kaïn zeide tot den Heere: Mijn misdaad is grooter, dan dat zij vergeven worde!" maar: „Toen zeide Kaïn tot den Heere: Mijn straf is te zwaar om te dragen". Het be^ zwaar, dat een berouwvol zondaar door God wordt verstooten, waarmee al heel wat mensohen zich het 'hoofd hebben gebroken, komt nu te vervallen.

Gen. 27 : 28 biedt ons Izaks zegen voor Jacob: „Zoo geve U dan God van den dauw des hemels en de vettigheid der aarde en menigte van tarwe en most". Mij verwonderde het altijd, dat ook tot Ezau ongeveer hetzelfde gezegd wordt, al wordt de patriarchale Verbondszegen hem niet geschonken, maar in de nieuwe vertaling blijkt het anders te zijn: „Zie, buiten de vette streken der aard© zal Uw woonplaats zijn en zonder den dauw des hemels van boven — zoo zult Gij van Uw zwaard moeten leven". Inderdaad is Ezau een krijgsman op het onvruchtbare gebergte Seïr geweest. Hoe sterk klinkt Ex. 3 : 14 in de nieuwe vertaling: „En God zeide tot Mozes: Ik ben, die Ik ben! Zoo zult gü tot de Israëlieten zeggen: Ik ben! heeft mij tot u gezonden". De Verbondsnaam klinkt hier tegelijk £ils openbaring en verberging.

Hoe duidelijk wordt Psalm 121, als wij het eerste vers lezen in vragenden vorm: „Ik hef mijn oogen op naar de bergen; Vanwaar zal mijn hulp komen? " Waarop dan het tweede vers het antwoord geeft.

Voor de predikanten, die met het vraiagstuk der zelfbeproeving bezig zijn, zooals in de Geref. kerken met velen het geval is, is het wel goed te weten, dat de uitspraak van Zefanja 2:1: „Doorzoek uzelf nauw, ja, doorzoek uzelf nauw, gij volk, dat met geen lust bevangen wordt" — in werkelijkheid gelezen moet worden: „Buig u, buig u neder, giji volt, dat van geen schaamte weet", een laatste vermaning om tot berouw over de zonde te komen.

Wat een opmerkingen en bezwaren bij opmerkzame gemeenteleden worden weggenomen, als men het onvriendelijk bevel in Luk. 10 : 4: „En groet niemand op den weg" vervangt door de zuiverder translatie: , JEn laat u niet in met begroetingen op den weg!" waarin de suggestie van het tijdroovend omslachtig ceremonieel voelbaar wordt.

De verarming van het werk van den Heiligen Geest, die ligt opgesloten in het gebruik van den naam „Trooster" in Joh. 14:16 wordt opgeheven, als men vertaalt: „En Hij zal u een anderen zaakbezorger geven". Ik stem toe, dat het niet fraai klinkt, maar de Sohriftwaarheid wordt er door gediend.

Alle onzekerheid over de vraag of Agrippa na Paulus' rede werkelijk een oogenblik in zijn hart de begeerte gehad heeft om voor Jezus te buigen, wordt weggenomen, als wij 'hem sarcastisch tot Paulus hooren zeggen: Gij denkt in korten tijd van mij een Christen te maken! Hand. 26 : 28.

En wat een weldaad bewijst een juiste vertaling aan onvrijmoedige avondmaalgangers, als zij in 1 Gor. 11 VS 27 mogen lezen: „Wie dus op onwaardige wijze het brood eet of den beker des Heeren drinkt, zal zich bezondigen aan het lichaam en bloed des Heeren".

De gedachte van een brochure, met ter vergelijking naast elkaar geplaatste gevallen van oude en nieuwe vertaling, lijkt ons nog steeds alleszins aanbevelenswaardig.

Werk in Duitschland.

Ds J. Douma schrijft in „Geldersche Kerkbode":

Tusschen de Zondagen 21 en 28 Augustus hebben Dr Keizer en ik een groot aantal bezoeken gebracht bij Nederlanders, alleenwonende menschen of gezinnen, in Bonn, Wesseling, Keulen en omgeving.

Dit geschiedde ter uitvoering van een besluit der deputaten voor den geestelijken arbeid onder de Nederlanders in Rjjn-Pruisen en Westfalen. De laatstgehouden vergadering der Classis Arnhem had hun de opdracht gegeven de voorbereidende stappen te doen ter vermeerdering van het aantal hulpkrachten in dit zoo noodzakelijke werk door de aanstelling, indien mogelijk, van een „hulpprediker" te Keulen. En hiervoor nu was persoonlijk bezoek en samenspreking met de betrokkenen wenschelijk.

Vanwege den beschikbaren tijd, van Dinsdagmorgen tot Zaterdagnamiddag, moesten onze bezoeken zich hoofdzakelijk bepalen tot hen, die bij de Gereformeerde Kerk behooren en anderen, die belangstelling toonen voor de veertiendaagsche godsdienstoefeningen in de bovengenoemde plaatsen.

Wat zijn daar tegenwoordig toch vele Nederlanders! Op de kleinste dorpjes en op afgelegen hofsteden troffen wij ze aan, niet minder dan in de steden. Verreweg de meesten van hen, die wij gesproken hebben op het platteland, zijn bij boeren aan het werk in de veeverzorging. Anderen zijn er in den land- en tuinbouw gedurende negen maanden van het jaar als seizoenarbeiders en komen in den winter naar het vaderland terug. Een enkele vond plaats op een fabriek. In Keulen ontmoetten wij meerendeels zakenmenschen en neringdoenden met een eigen bedrijf.

Deze bezoeken hebben diepe indrukken bij ons gewekt. Van veel en velerlei. Niet alles kan hiervan gepubliceerd worden, maar iets mag ik er toch wol van zeggen.

En dan wil ik in de eerste plaats doen opmerken, hoezeer het ons is opgevallen, dat deze volksgenooten, meest zeer eenvoudige menschen, nog zoo goed Nederlandsch spreken. Sommigen van hen wonen reeds lange jaren in Duitschland, enkelen, die nu volwassen zijn, werden daar geboren — maar de taal bleef in eere! De Hollandsche Bijbel blijft aangewend voor het huiselijk gebruik. In één gezin zag ik nog een Friesche courant. De groote meerderheid, althans van hen, die wij bezocht hebben, wil den band met het vaderland vasthouden!

Nu is ons werk, gelijk vanzelf spreekt, geestelijk van aard. Het gaat bij ons niet om de instandhouding van de Nederlandsche nationaliteit bij deze „verstrooiden" in een vreemd land. Maar het spreekt evenzeer vanzelf, dat met een geestelijken arbeid in de Nederlandsche taal door Nederlanders onder Nederlanders in den vreemde ook een nationaal belang van groote beteekenis gediend wordt.

Onder de melkers op de hofsteden troffen wij verscheidenen aan, die nog niet zoo lang geleden naar Duitschland zijn getogen. Energieke menschen. Dat viel wel van hun gezicht reeds af te lezen. Liever dan materieel en geestelijk allengs ten onder te gaan door de groote ellende van een langdurige werkeloosheid, hebben zij de kansen om ruimer hun brood in Duitschland te vinden, aangepakt en zijn zij het land uitgegaan. En inderdaad, zij hebben nu ruimer verdienste. Maar overigens... wat moeten zij thans veel missen van hetgeen hier te lande overvloedig genoten wordt! Het heeft ons diep getroffen, dat menigeen onder hen dit ook zoo sterk gevoelt. De uiterst primitieve woningtoestanden, die wij bij deze melkers hier en daar aantroffen, ga ik met stilzwijgen voorbij. Ook spreek ik niet van de pijn, veroorzaakt door het losgerukt zijn uit eigen bodem en van het gemis van zooveel, dat aan het leven glans en verheffing geeft. Laat mij in verband met den voorgenomen arbeid iets anders noemen: zij kunnen voor hun opgroeiende jongens en meisjes geen Christelijk schoolonderwijs bekomen in den zin zooals wij dat verstaan. Alleen in Ruhrort is sinds enkele jaren een Nederlandsche Christelijke schippersschool gevestigd. Maar onze menschen in Keulen, Wesseling, Bonn en omgeving hebben hieraan natuurlijk niets. Afgedacht nog van de omstandigheid, dat op de schippersschool in Ruhrort evengoed als in een schippersklas te Arnhem en elders het onderwijs geheel voor schippers kinderen is ingericht, is de afstand veel te ver, meer dan 100 Kilometer. Een melker, woonachtig te Buschdorf, een plaatsje op een uur afstands van Bonn, een weduwnaar, heeft zijn dochtertje naar Friesland gezonden... Wie dat niet doet, is voor het onderwijs zijner kinderen aangewezen op de Duitsche scholen, soms in nagenoeg geheel Roomsche dorpen. Nietwaar, dit heeft veel te zeggen!

Met de catechisatie staat het evenzoa Gelegenheid voor godsdienstig onderricht in Gereformeerden geest is er niet voor de opgroeiende jeugd. De zeer lange werktijden maken het voor de meeste ouders schier geheel ondoenlijk er zelf iets aan te doen. Hun arbeid neemt hen geheel in beslag. Sommigen pogen, met een Hollandschen Bijbel en enkele catechisatieboekjes, zelf hun kinderen nog wat te leeren. Anderen sturen hen naar de Evangelische Kirche en laten hen, op een leeftijd van veertien, vijftien jaren „confirmieren". Br. Verburg houdt te zijnen huize in Hennef am Sieg, een paar uren ten Oosten van Bonn over den Rijn, een jeugdvereeniging tot het onderzoek van het Woord Gods. Dat is uitnemend, maar uiteraard kunnen vanwege de groote afstanden hiermede lang niet allen bereikt worden. Genoeg.

Op de vraag; moet hier voor onze eigen volksgenooten in den vreemde ook meer gedaan worden dan éénmaal in de veertien dagen op een weekavond één Hollandsche godsdienstoefening? behoeft het antwoord niet twijfelachtig te wezen. Zeker, dat moet! En dit klemt te meer, waar het niet maar een paar enkelingen geldt. Er zijn veel meer dan men vaak denkt. Alleen tusschen Keulen en Bonn vonden Dr Keizer en ik er zeker, groot en klein bij elkaar, een vijftig. En hadden wij meer tijd gehad, dan hadden wij zeker nog wel meer Nederlanders van Protestantsch-Christelijke afkomst kunnen vinden. In de godsdienstoefening, welke ik op Woensdag 24 Augustus in Bonn te half negen (eerder kon niet, want dan zijn de melkers nog niet klaar) mocht leiden, waren twintig volwassenen aanwezig, van heinde en ver gekomen. En dea volgenden avond was het in Wesseling, waar Dr Keizer voorging, net zoo.

Zeker, het moet. En het kan ook — als de Heere zegent en ons volk zijn roeping betracht! God geve ons weldra, als verhooring op het gebed, een geschikten broeder, die als „hulpkracht" aan de Kerk van Ruhrort verbonden, deze „verstrooiden" en hun kinderen naarstig kan bearbeiden met het Evangelie om ze te vergaderen en te verbinden aan den grooten Opperherder der schapen!

De belangstelling van ons gereformeerde volk moge steeds levendig blijven voor dezen noodzakelijken arbeid.

K; S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 oktober 1938

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 oktober 1938

De Reformatie | 8 Pagina's