GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Iets over bet Joodsciie probleem.

IV.

D8 motieven voor fie Jodenvervolging. I.

Wij staan hier voor een dier moeilijkste vragen van het Joodisdhe probleem. De vraag, uit welke motieven de vijandige gezindheid tegen de Joden te verklaren is.

Het Antisemitisme toch is geen één-voudig, maar een veel-voudig, leen samengesteld begrip. Het is niet uit één grondgedachte of beweegreden te verklaren. Er liggen een reeks motieven aan ten grondslag. En het opmerkelijke is, dat de verschillende motieven niet logisch uit elkander volgen, maar telkens elkander kruisen en heïnvloeden. IE eenzelfde volk komt de aversie tegen de Joden zelfs uit verschillende tegengestelde motieven voort. Prof. Dr Ph. Kohnstamm toont het duidelijic aan in zijn „Psychologie van het Antisemitisme". De een mag den Jood niet lijden om zijn afzondering van de andere burgers, de ander om zijn aanpassingsvermogen en indringerige manieren; de een om zijïi kapitalisme en speculatie, die ander om zijn socialisme en communisme; de ©en omdat hij er zich op verheft een zoon van Abraham te , zijh, de ander omdat hij cosmopolitische allure's aanneemt; de een om zijln theïsme, zijn geloof in den eenigen, waaracihügen God, de ander om zijn atheïsme, zijn volstrekte godloochening; de een om zijn moraliteit, zijn vasthouden aan de wet der zeden^ de ander om zijin immoraliteit, zijn onzedelijke leven, praktijken. Wie het Antisemitisme logisch, d.i. het eene motief uit het andere tracht te verklaren, onderneemt een vruchtelooze poging. Het is geen rationeel (redelijk), maar een irrationeel (onredelijk, met de rede in strijd zijnd) probleem. Maar uit welke mo'tieven de Jodenhaat ook voortkomt, hierin zijn alle bestrijders één, dat zij de Joden een bederf achten en samen het Antisemitisme vormen. Een logische •^-klaring van het Antisemitisme is dan ook onmogelijk. Om het een weinig nader te kennen, wijs ik op een viertal motieven.

Opmerkelijk, dat eerst na den wereldoorlog (1914—1918) onder al de beweegredenen het rassen-motief zoo sterk op den voorgrond treedt. Nieuw is de rassenleer wel niet. Reeds een eeuw geleden had de dichter en diplomaat J. A. von Gobineau (1816—1882) er den grond van gelegd. De cultuurfilosoof H. S. Chamberlain ging er in net begin dezer eeuw mee voort in zijin veelgelezen ooek: „Die Grundlagen des neunzehnten Jahrüunderts", waarin hij- het Arische rassen-element sterk propageerde. En op zijn beurt heeft Dr Dmter m zijn roman , „Die Sünde wider das Blut" « theorieën van Chamberlain onder het Duitse volk gebracht. Zoo was de bodem niet alleen ^eidi, maar ook het zaad van het Antisemitisme gezaaid, om langzaam te ontkiemen ©n bij gunstige omstandigheden snel te groeien.

Die snelle groei kwam spoedig en wel door de krenkende vernedering na' den oorlog 1914— 1918. Diep, tot in hart en nieren heeft het Duitsche volk die nederlaag gevoeld. Gevolg was een veerkrachtige opleving van het nationalisme. En toen kwam in 1930 het geweldige boek van Alfred Rosenberg: „Der Mythus des 20sten Jahrhunderts" (De mythe der 20ste eeuw), dat er bij! het Duitsche volk zoo gretig ingmg. Dr A. H. Edelkoort schrijft er van: „Die mythe, waaraan de 20ste eeuw moet gelooven, is de mythe van het bloied, en hiermee raken wij aan het eerste motief van den strijd tegen het Jodendom, het ethnologisch motief. Het Jodendom behoort tot een ander ras, is vreemd aan het Duitsdhe volk, dat met trots weet Germaansch te zijn, en „Ariër" te heeten, en al ware verder niets ten ongunste van de Joden te zeggen, dan ware dit al reden genoeg voor eiken rechtgeaarden Duitscher, voor ieder rechtgeaarden Germaan, om hen tot het uiterste te bestrijden, want hoogste doel is de zuiverheid van het eigen, onvolprezen ras. Immers al wat leelijk en slecht is in de wereld, laat ziöh schrijven op rekening van den Semiet, en al wat sclioon en goed is, is het werk van den Ariër." Vox Theologica enz. Maart 1938, p. 99.

Of wij dan alle rasverschillen willen ontkennen? Natuurlijk niet. Maar dan zou ik liever niet van ras-, maar van natie-verschillen willen spreken. Ras duidt in strikten ztn alleen aan een onderscheid in de physiologische (lichamelijke) zijde van den mensch. Het begrip ras zoekt het onderscfaeid alleen in het uitwendige, 'hchamelijfce: in huid, schedelbouw, kleur van het haar, lichaamshouding, enz. Groepen van menschen, die dezelfde lichamelijke kenmerken hebben en deze eigenschappen erfelijk bezitten, behooren tot hetzelfde ras. N a- tie daarentegen komt van het Lat. nasci d.i. geboren worden, en duidt op afkomst, geboorte. De Joden zijn geneologisch (van herkomst) allen Semieten, terwijl Duitschers, Fransdhen, Engelschen, Nederlanders, hoezeer zij' onderling versahillen, toch allen Japhetieten zijn. De Joden zijn onder de volken een eigen natie en zullen dat krach teais Goddelijk bestel wel blijven ook. Zij' zijn een eigen type, hebben een eigen houding, een eigen gelaatsr uitdrukking, eigen zeden en gewoonten. Eeh Jood is overal te kennen. Hij is een ander menscli, met eigen lichaamsbouw, schedelvorm, gitzwart, soms rossig en gekruld haar. Hij loopt anders, spreekt anders, handelt anders en komt op een eigen manier door de wereld. Eeuwen lang onder de Volken verspreid, lost hij' er zich' toch niet in op. Hij' leeft afzonderlijk, eet afzonderlijk, trouwt afzonderlijk en wordt zelfs op een afzonderlijk kerkhof begraven. Het eigen Joodsche jgrondtype blijft onder al de volken gelijk, ook al komt het onder invloed van klimaat, levenswij'ze en andere invloeden in de verschillende landen van Oosten en Westen wel weer anders voor.

Dat de Duitsche regeering tegen de ras- en bloedvermenging met de Joden ernstig bezwaar heeft, is dan ook best te verklaren.

Geen Christen in Nederland zal een Joodsch huwelijk verdedigen. Reeds in het algemeen is er een zekere „horror naturalis", d.i. een „natuurlijke alkeer", die er van terughoudt. En bovendien geldt voor ieder Christen de & .söh van 1 Cor. 7:39, dat men alleen mag trouwen „in den Heere". Dr A. Kuyper keurt het ook af: „Een Joodsöh huwelijk acht ik ook voor een 'Cluisten ongeoorloofd, omdat zoo diepgaand verschil in het huwelijksleven de zoo noodige harmonie in het religieuze leven en bij' de opvoeding zal doen ontbreken". („Om de Oude Wereldzee" I, p. 320). In het algemeen komt dan ook een huwelij'k tusschen een niet-jood met een jood slechts bi| uitzondering voor. Alleen een religieus totaal onverschilUge zal er zich toe leen en, te eer wanneer hij' op Joodsch goud belust is. Geen wonder, dat de Duitsche Regeering verdere bloedvermenging wil tegengaan. In het begin dezer eeuw was ongeveer een zesde der Joodsche huwelijken gemengd. Van 1875—1900 waren 60.880 zuiver-J o odsche en 7804 gemengde Joodsche huwelijken gesloten. In 1901 bedroeg het voor heel Duitschland 658. Zie „Om de Oude We- Ireldzee" I, p. 254. Ons 'bezwaar gaat dan ook alleen tegen het wettelijk verbod der Duitsche regeering. Huwelijken tusschen „Ariërs" en „Joden" zijn streng verboden en worden wettelijk gestraft. Maar die macht komt volgens Christelijke beginselen aan geen overheid toe. Geen wettelijke dwang, maar zedelijke en geestelijke opvoeding moet er voor bewaren. En nog minder mag een regeering de Joden vervolgen en verdrijlven om verdere vermenging onmogelijk te maken.

Wel hebben wij bezwaai- tegen de geweldige overdrijving van de rassen-leer. Wij bedoelen dit, dat men uit de somatische, lichamelijke eigenschappen de zedelijke en geestelijke meerderwaardigheid van een volk, bijv. het Duitsche volk, afleidt. Volgens kenners zijn er geen volkomen rassen-reine volken. In alle rassen komen kruisingen voor. Men overdrijft wanneer men uit een afwijkende huidkleur besluit, dat zoO' iemand tot een ander ras behoort. Zulk een overdrijving voert tot rasverheerlijking. Drs Jac. van Nes wijst in „Arja", Nov. '38, p. 11, op het voorbeeld van Hans Günther in diens „Rassenkunde des jüdischen Volkes", p. 160 v. Van David lezen wi| ia 1 Sam. 16:12, dat „hij: roodacihtig, mitsgaders schoon van oogen en sdhoon van aanzien was". Hans Gunther neemt dit woord „roodachtig" als „roodharig" en zegt dan, dat dit een „Nordiscihe" inslag onderstelt. Zoo tracht men met zijn rassenleer de Schrift te vervalschen en aan de Joden hun grooten held David te ontrooven. Terecht beeft men dan ook van „Rassen-waanzin" gesproken.

Een volgend motief voor den strijd tegen de Joden ligt in de overwegende positie, die zij in den handel, het geld- en bankwezen innamen. Dr Edelkoort noemt dit het economisch motief. De ernstige grief was, dat zij zich niet slechts aan verkeerde, maar zelfs aan gewetenlooze praktijken schuldig maakten.

Van huis uit waren zij' geen handtelsvolk. Dat zijh zij eerst geworden in de Ballingschap. Opmerkelijk is nu, dat zij in verschillende landen van Europa ook als handelsvolk zulk een overwegende positie innamen en nog innemen. Dit bewijst hun intellect, htm meerdere geestesgaven. En daai-van hebben zij ten nadeele van het volk maar al te vaak misbruik gemaakt.

Menigeen heeft in het klein al ervaren, dat de Jood hem te goochem, te slim af was. En dat wekte dan wrevel tegen zijn handigheid. Een enkel voorbeeld. Een dorpsgenoot had een Jood een dienst bewezen, toen deze met zijh kar niet voort kon. De Jood had hem bedankt en toegezegd, dat hij daan'oor een dubbeltje te goed had. Toen deze bij gelegenheid hem daaraan herinnerdie, antwoordde de Jood heel handig: ik heb gezegd, dat je het dubbeltje te goed had, en als ik 't je nu geef, heb je het niet meer te goed! Een echt trucje, waarmee menige Jood zoO' handig is en

waardoor hij den acTi'terdocht der medeburgers zoozeer opwekt.

Iri Duitschland was het vooral de hofprediker A. C. Stöcker, 1835—1909, die in het Jodendom ieen groot gevaar zag voor Duitschlands sociale ontwikkeling. De Joden namen vooral op handelsgebied een voorname plaats in. En de Jodenvijandige beweging onder leiding van Stöcker, stelde nu als doel de Joden van liet maatschappelijk leven uit te sluiten, en zelfs uit het land te bannen. In het orgaan der Ghristelijlke Sociale partij' luidde het: „De Joden zijn vijanden van het vaderland, verrijken zicli. ten koste der andere burgers en stellen zich tot taak, geheel Duitschland aan hun macht te onderwerpen." Nu is het niet te ontkennen, dat de Joden door hun rij'kdom, vaak door woeker en bedrog vörkregen, den haat, bijL zonder van het Duitsche volli hebben opgewekt. Dat de middenstand en de kleinliandel door het groot-kapitaal in verarmde positie kwamen en velen maatscliappelijk ten gronde gingen, is voor een deel aan de Joodsdie geldmagnaten te danken. In de jaren voor den oorlog vormden de Joden nauwelijks 1 pCt op de Duitsche bevolking, maar bijna 39 pCt der bankiers- en crediethuizen lioorden hun toe. Procentsgewijize gerekend, be- (schikten de nauwelijks 600.000 Joden over een kapitaalmacht alsof ze ^0 milüoen in aantal waren en dit kapitaal breidde zich nog steeds uit. •Begrijpelijk, dat men voor dien overheerschenden invloed der Joden op het gebied van den handel beducht werd.

En door ditzelfde motief gedreven, verklaarde Mussert ten onzent op 22 Oct. '38 in een „Werkersvergadering" te Amsterdam: „Van het twaalf millioen zielen tellende Joodse volk wonen een paar honderd duizend te midden van ons volk, grotendeels onvermengd, ten dele gemengd. Deze paar honderdduizend nemen geleidelijk maar zeker de Nederlandse bodem in bezit, gaan de handel beheersen, brengen dte industrie onder hun macht en wat nog erger is, willen de opvoeding van des Nederlandse jeugd beheersen, redht spreken over het Nederlandse volk, uitmaken hoe het Nederlandse volk moet denken, zich gedragen, handelen. Dit is ondragelijk, dat dulden wij riiet, nu met en jnooit, het is onze plicht daaraan een einde te maken." Zoo wordt ook in Nederland door ditzelfde economisch motief het antisemitisme aange- S'tookt.

Nu ligt in het economisch motief een zekere waarheid. De Joodsche concurrentie is in de [handels- en geldwereld zeker te vreezen. Ook maakten zij' zich al te vaak aan verkeerde praik- JjikGr. cicliuidig. Maar dat geeft anderen geen recht al de schuld op de Joden te leggen om de aandaciht van eigen fouten en gebreken af te leiden; en nog minder recht hen op onmenschelijke wijze te vervolgen en uit het land te jagen. Wel geeft het reden tot ernstige bezinning of men ook de meerdere capaciteiten der Joden op handelsgebied moet erkennen en door verhoogde inspanning den achterstand bij zicli zelf moet tradliten in te halen. Bioven- Üien hebben de volken ook financieel van de meerdere capaciteiten der Joden groote voordeelen getrokken.

Het is dan ook weerzinwekkend onrechtvaardig, dat Dr Goebbels de verantwoordelijkheid voor de jongste vervolging in Duitschland eerst op het volk schoof, maar dat de Regeering ze drie dagen daarna als een spontane wraakoefening in haar decreten tegen de Joden goedkeurde. De woedende razzia had plaats in den nacht van 10 op 11 Nov. 1938. En reeds 12 Nov. volgden de Regeeringsdecreten. Zij' werden aangekondigd als een „boete" wegens „de vijandige houding van het Jodendom tegenover het Duitsche volk en rijk, •die ook voor laffe moorden niet terugschrikt". In 't kort komen ze hierop neer, dat de Joden van( 1 Januari 1939 af van alle bedrijfsleiding worden uitgesloten; dat zij de schade, door de „verontwaardiging van het volk over het gestook van het internationale Jodendom tegen het nat.-socialisüsche Duitschland" aan Jood- Bche zaken en woningen is aangeridht, op eigen kosten terstond moeten herstellen; dat zij! de aanspraken op uitkeeringen van de verzekeringsmaatsichappijen aan de regeering moeten afdragen en idoor deze ten bate van het Rijk in beslag genomen worden; dat Joodsche dagbladen blij'ven verboden en Joodsche scholen gesloten; dat de Joden van Duitsdie nationaliteit een contributie van 1 milliard mark moeten opbrengen.

Goering schatte het Joodsche vermogen op 8 milliard mark, zoodat de boete dan ongeveer 12 o/o zou bedragen. Anderen zeiden editer, dat dit een raming was van het vermogen der Joden vóór 1933 in Duitschland, Oostenrijk en Sudeten-Duitsche gebieden. Volgens Duitsche bankiers, die voortdurend met het „ariseeren" van Joodsdie zaken te doen hadden, zou het geheele vermogen slechts 2 k 21/2 milliard bedragen, zoodat de boete alsdan ongeveer de helft van het Joodsche bezit zou zijh.

Geen wonder, dat de Pers in schier alle landen van West-Europa (behalve in Itahë), en in Amerika, een vernietigend oordeel over deze razzia van het opgehitste publiek en over deze krenkende regeeringsdecreten velde.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 april 1939

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 april 1939

De Reformatie | 8 Pagina's