GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJKLEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJKLEVEN

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

AAN DE LEZERS.

Tot mijn spijt moet mijn copie voor deze rubriek deze week blijven overstaan. Nu een dubbel hoofdartikel noodig was met het oog op Paaschfeest, kan „Kerkelijk Leven" alleen geplaatst worden ten koste van de andere rubrieken. We hopen volgende week weer den

normalen gang te kunnen volgen.

K. S.

„OVER DE JEUGD DER KERK".

Aan enkele correspondenten zij bericht, dat we onze in uitzicht gestelde bespreking van ds Teeuwen's brochure volgende week hopen aan te vangen.

K. S.

DE HEILIGE SCHRIFT OF GODS WOORD. (IV.)

Gods openbaring in de onderscheiden Bijbelboeken.

Zij bevat de Zelfopenbaring Gods in Christus. Zij begint met God en Zijne schepping, Gen. 1:1, en zij eindigt met God en Zijnen Christus, Openb. 22 : 19—21. Zij omspant den ganschen tijd en betreft de geheele schepping, geestelijk en stoffelijk. Zij vangt aan bij de eeuwigheid, en voert in de eeuwigheid. Haar inhoud is één schoon geheel

In Genesis treedt God op naar Zijne grootheid en goedheid in de schepping uitkomend, en doet Hij de noodzakelijkheid Zijner heiligende en genadige Zelfopenbaring zien, wanneer de zonde in de menschenwereld is ingekomen, en doet Hij de linie en het geslacht opkomen, waaruit Zijn Zoon voortkomen zou. In Exodus — Leviticus — Numeri — Deuteronomium geeft Hij het volk te aanschouwen, dat Hij door den Middelaar Gods en der menschen verlossen zal, met de wijze van hunne verlossing en met hunne leiding door dit leven. Door tabernakeldienst en wetsbepaling teekent Hij Zijnen Christus sjTnbolisch naar persoon en werk. J o z u a spreekt van de beërving van het aardsche Kanaan als beeld van de verkrijging door Zijne verkorenen van het hemelsche Kanaan. Door de volgende historische boeken wordt telkens de behoefte aan de komst van den Goddelijken Verlosser openbaar. Als er geen menschelijke koningen bij Israël zijn, en de priesterlijke dienst leiding moet geven, gaat het verkeerd (Richt er en). Doch als er nu koningen optreden, gaat het evenzeer ten verderve (Samuel, Koningen, Kronieken). Geven na de ballingschap bepaalde kenners der wet den toon aan, het volk wordt niet behouden (E z r a, Nehemia, Esther).

Intusschen zijn in Mozes, priesters, koningen, profeten, allerlei typen van den Christus Gods opgetreden, is door velerlei gebeurtenis en zaak de komende Messias naar aardschen levensloop en heilswerking verzinnebeeld. Wij kunnen dat eene positieve voorbereiding van Zijne komst noemen, die aanwijst, hoe Hij naar persoon en werk zou zijn, en die staat naast en tegenover de negatieve voorbereiding in de boeken Richteren tot Nehemia, welke de noodzakelijkheid van de komst van den Messias in het licht stelde, zou er behoudenis kunnen zijn.

In de Psalmen wordt het gemeenschapsleven, dat 's Heeren volk met Hem genieten mag, uitgezongen, en door de Profeten wordt met duidelijke woorden van de komst van den Messias, van Zijn persoon, van Zijne vernedering en verhooging, van Zijn te oefenen oordeel en te brengen zegen, en van Zijne volkomene heerschappij gesproken.

Met de Nieuwe bedeeling verschijnt de Zone Gods in het vleesch. En dan deelen de Evangelieverhalen vooral de feiten mede van Zijne omwandeling op aarde en van Zijn spreken toen, geven de Brieven verklaring en interpretatie van Hem en Zijnen arbeid, schetst het boek van de Handelingen der apostelen Zijn werk in de stichting en de uitbreiding Zijner kerk op aarde tot Rome, het middelpunt der Romeinsche wereld destijds, en geeft de Openbaring het regiment des Heeren te zien in den loop der eeuwen, met den eeuwigheidstoestand na den afloop dezer wereldhistorie, en met de toekomstige zalige heerlijkheid.

In elk boek en deel der Heilige Schrift wordt deze Zelfopenbaring Gods in Christus op eene eigene wijze uitgewerkt en als van eenen anderen kant in het licht gesteld. Maar het is de ééne Christus, Die telkens naar persoon en werk aangekondigd, voorgesteld, geteekend, gepredikt, wordt: wat God in Hem zou schenken en heeft gegeven, 'Wie Hij zou wezen en Wie Hij is, wat Hij zou doen en wat Hij gedaan heeft.

Voor het rechte kennen dezer openbaring Gods in de Heilige Schrift hebben wij noodig de verlichting door den Heiligen Geest.

Deze Heilige Schrift zou de mensch als het woord van God ook zien in al hare heerlijkheid en schoonheid, wanneer hij niet innerlijk verdorven van hart en bestaan was, en verdwaasd van verstand, verduisterd en verkeerd in zijn denken en handelen. Onze Heiland, Die vrij was van alle verkeerdheid der zonde, zag haar zoo, en verklaarde haar naar haren wezenlijken zin. De menschen stonden er verbaasd over. Hoe weet deze de Schriften, daar Hij ze niet geleerd heeft ? vroegen de Joden, Joh. 7 : 15, t.w. niet geleerd op de voor de studie der heilige Schriften destijds bestaande scholen. Reeds op Zijnen twaalfjarigen leeftijd verwonderden allen zich over Zijne vragen en antwoorden, Luc. 2 : 47. Hij wees in de Heilige Schrift aan, wat niemand vóór Hem er in gezien had, Matth. 22 : 29—33. Maar zoo staat het met den gevallen mensch niet, I Oor. 2 : 14. Wilde hij Gods wil doen, hij zou van 's Heeren leer bekennen, dat zij uit God is, Joh. 7 : 17. Doch het bedenken des vleesches is vijandschap tegen God, Rom. 8 : 7. Hij heeft daarom opening des harten. Hand. 16 : 14, en van het verstand, Luc. 24 : 45, noodig, en verlichte oogen, Eph. 1 : 18, ' en Gods Geest, I Cor. 2 : 10 en 12. Dan leest hij de Heilige Schrift zooals zij wezenlijk is, als het woord van God, ofschoon door menschendienst, en dan leert hij haar verstaan steeds meer, om echter ook te ontwaren, dat zij diep van zin, en rijk van inhoud, en Goddelijk heerlijk van openbaring is. En met den psalmist leert hij dan vragen: ontdek mijne oogen, dat ik aanschouwe de wonderen van Uwe wet, Ps. 119 : 18, en betuigen: aan alle volmaaktheid heb ik een einde gezien, maar Uw gebod is zeer wijd, Ps. 119 : 96.

De Heilige Geest, door Wien God Zijne Heilige Schrift gaf, moet ook eerst 's menschen innerlijk, zijn hart en wil en verstand, toebereiden om de Heilige Schrift te zien en te erkennen en te aanvaarden voor wat zij is. Hier moet eene subjectieve werking des Heiligen Geestes, d.i. eene werking in den mensch, beantwoorden aan Zijne objectieve in het schenken der Heilige Schrift, zal zij door den mensch geloovig aangenomen worden als Gods woord, en als zoodanig worden gehoorzaamd. Het is, om te zien, niet voldoende, dat de zon schijnt. Ook moet het oog kunnen zien en geopend zijn. Hoe kunt gij gelooven, gij die eer van elkander neemt, en de eer die van God alleen is, niet zoekt? zeide onze Heiland tot de Hem verwerpende Joden, Joh. 5 : 44.

De Heilige Schrift moet als Gods openbaring of woord geloovig aangenomen worden op haar eigen getuigenis en gezag.

De Heilige Schrift moet, omdat zij het woord van God is, om haarszelfs wil geloofd worden. Zij mag in de waarheid harer woorden niet afhankelijk gesteld worden van menschelijk inzicht, menschelijke wetenschap, die zich zoo dikwerf moet herzien, menschelijk beweren. Daar is niemand, die verstandig is, daar is niemand, die God zoekt, Rom. 3 : 10, n.l. van zichzelven en zonder wederbarende genade.

De Heilige Schrift is echter wel allereerst en allermeest gegeven tot de kennis Gods in Christus ter eeuwige zaligheid, Joh. 17 : 3 en 20; Ps. 19 : 8—12; 1:1 en 2; Rom. 15 : 4. Maar zij is ook geschonken om den mensch tot alle goed werk volmaakt toegerust te doen zijn, n Tim. 3 : 17. Zij heeft beteekenis voor het gansche menschelijke leven en kennen, voor alle menschelijke handelen en voor alle menschelijke wetenschap, die aan haar getoetst moeten worden en bij haar licht bezien, om te oordeelen, of zij zuiver en juist zijn. Want wat God spreekt, is waar, en heeft als waar te gelden, op welk gebied het ook mag zijn. Daarom bad onze Heiland en betuigde Hij: heilig ze in Uwe waarheid: Uw woord is de waarheid, Joh. 17 : 17.

S. GREIJDANUS.

„INDIë ROEPT". (III.) (Slot.)

Wij menen soms de gemeenten en Gods zaak te dienen door veel soepelheid. De jonge christenen hebben nog niet het juiste inzicht in de Schrift, zij leven nog in een niet-christelijke maatschappij enz., enz., het zijn allemaal goed bedoelde pogingen doch zij zijn levensgevaarlijk.

Met christenvrouwen heb ik over deze dingen gesproken. Enkelen van haar waren zelf vroeger bijvrouw geweest. Zij zeiden dit: „De man die christen •wordt als hij meerdere vrouwen heeft, moet van zijn Wjvrouwen scheiden, met de verplichting haar te onderhouden". Ik antwoordde: „wie van haar mag hij dan behouden en hoe moet het dan, als hij haar niet •onderhouden kan? " Direct zeiden zij: „de eerste vrouw moet hij houden en als hij de anderen niet onderhouden kan, moet de gemeente het doen". Wanneer een christen bidt: „Leid mij niet in verzoeking", dan mag hij niet in de voortdurende verzoeking blijven léven en wij wéten, uit bittere ervaring, dat het huwelijk in polygamie een dagelijkse verzoeking tot allerlei zonden is voor alle betrokkenen".

Zie dat geeft te denken. Deze vrouwen wéten wat het is, zij kennen dit leven. Zij zien nu, dat in het onderhouden van Gods geboden grote loon ligt en zij voelen het monogame huwelijk als eis van God.

Men beroept zich voor toelaatbaarheid van polygamie in de gemeenten op het Oude Testament, terwijl Christus teruggrijpt naar den beginne.

Heeft het dan geen waarde dat wij, als christenen, nu Gods vóUe openbaring hebben?

Wanneer men meent, dat Gods Woord het monogame huwelijk niét eist, waar moeten wij dan heen met al die teksten die ons spreken over het huwelijk als schaduw van de verhouding tussen Christus en Zijn kerk?

Wij moeten de duidelijke eis van Gods Woord handhaven, om de eenvoudige reden dat wij hem niet mógen verzwakken. Ongetwijfeld zullen de eisen van Gods Woord t.o.v. deze dingen voor meerderen een belemmering zijn, doch dat ligt niet voor onze verantwoording.

De rijke jongeling stoot zich ook aan Jezus' absolute eis, hij gaat bedroefd weg, doch Jezus doet van Zijn eis niets af.

De geboden Gods moeten wij de mensen prediken en leren te onderhouden. Natuurlijk komt er dan verzet. Immers de mensen leefden tot dusver naar-het goeddunken van hun eigen hart en nu gaan zij aan alle kanten stuiten op het „gij zult niet".

De gedachten aan zelfhandhaving en zelfverlossing zullen zij los móeten laten, indien zij door Christus behouden willen worden. Het redeneren over de godsdienst èn het voortdeinen op de adat-verhalen is dan uit, want zij moeten kiezen. Ten opzichte van Gods geboden zijn er maar twéé mogelijkheden, gehoorzaamheid of opstand, terwijl zij zo graag een derde mogelijkheid zouden scheppen.

Worden wij op deze wijze geen harde boetpredikers, als wij zo scherp de eis tot bekering stellen? Neen! Achter de geboden Gods staat Zijn grote liefde. Zo moet het, anders kan het niet. God zegt tot Israël: „Zoo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere Heere, zo Ik lust heb in den dood des goddeloozen! maar daarin heb Ik lust, dat de goddelooze zich bekeere van zijn weg en leve. Bekeert u, bekeert u van uwe boze wegen; want waarom zoudt gij sterven, o huis Israels? "

.Het gebod Gods bedoelt het heil des mensen, niet zijn ondergang. Zó moeten wij het gebod prediken. Zó wordt de wet tuchtmeester tot Christus. Christus Jezus, Hij is de zuivere Wetshandhaver, doch ook de enige WetsvervuUer, want Hij is de Middelaar. Gebod en belofte staan naast elkaar. God eist, dat is het eerste, God geeft, dat is het tweede.

De prediking der verzoening stelt zware eisen aan hem of haar die haar bedient. Wij mogen van Gods eis niets af doen, en er ook niets bij doen. Slaven van het Evangelie zullen we moeten zijn, anders misbruiken wij het.

ni. Hoe trachten wij deze moeilijke opdracht uit te voeren?

Dag aan dag moeten wij in de concrete situatie Gods Woord brengen aan haar die Hem niet kennen. Zij denken van niet, doch zij hebben met God, en God heeft met haar te maken. De eerste hoofdstukken van Genesis laten God zien als Schepper en Eigenaar van allen en alles. Zijn trouwe Vaderliefde komt hier duideUjk uit. De gelijkenissen van den goeden Herder, de verloren zoon, de arbeiders in de wijngaard, geven telkens gelegenheid de betrekking tussen God en mens scherp te belichten.

Het valt mij telkens op, dat deze gelijkenissen haar treffen. Die Herder is vol liefde, de zoon is ondeugend, de Heer van de wijngaard is rechtvaardig, zij stemmen het U direct toe. Even later, bij de verklaring, zijn zij zeer verwonderd en teleurgesteld, zij hadden niet gedacht dat zij persoonlijk daar iets mee te maken hadden, dit is geen schoon verhaal zonder mèèr. Zij weten dan heel goed, dat het waar is. Volmondig zei laatst een prijaji-vrouw: „u hebt gelijk, het is zo" en dat meende zij.

Het is nog niet lang geleden dat een Raden Ajoe uit medelijden met ons, ons een klein flesje met inhoud aanbood. De inhoud was olie, die de geesten op een afstand hield, als wij die olie gebruikten, hadden de geesten geen vat op ons. Zelfverlossing.

Direct zei mijn collega: „het spijt mij, raden Ajoe, doch die olie kan mij niet helpen, want het kwaad zit al zo diep in mijn leven. Mij helpt geen olie, die de geesten afweert, ik heb iemand nodig, die het kwaad uit mijn ziel haalt. De geschiedenis van den bezetene van Gadara werd gelezen en verklaard.

Het lijden en de dood grijpen de mensen, wij kunnen er met uit komen in eigen kracht. In geschiedenissen als o.a. de storm op het meer, de maanzieke knaap, de genezing van de tien melaatsen, de opwekking van het dochtertje van Jairus enz. zien wij telkens weer dat mensen uit nood en lijden door Christus worden gered.

Het syncretisme zit er diep in. Een duidelijk voorbeeld. Wij zijn bij een vrouw op bezoek die al lang op de koempoelan komt. In de loop van het gesprek zegt zij: „Het is wat de godsdienst betreft hetzelfde als hier. Wij hebben hier één Gouverneur en de Soenan en de Mangkoe. De Gouverneur staat boven de anderen, doch zij bedoelen alle drie hetzelfde. Zó is het ook met de godsdienst. Daar zijn: God, Mohammed, en Jezus; God staat bovenaan doch ze bedoelen alle drie hetzelfde". Deze vrouw, had in een ander verband, pas toegestemd dat Jezus de Zoon van God was en daarom vroeg ik verlof. Hém op de gedachte te mogen laten antwoorden door Zijn Woord. (Joh. 14:1—6.)

Op een andere dag putte de zendingszuster zich uit, om toch vooral duidelijk te maken, dat wij een Verlosser nodig hebben.

Het ging niet, alle aandacht van de toehoorster was geconcentreerd op de sirihpruhn die zij klaarmaakte en zij graaide achter zich naar de kwispeldoor. De Javaanse christenvrouw die bij mij is, neemt de leiding van het gesprek als volgt over. „Oudere zuster, vanmiddag moet ik uit". Dat hoort de vrouw en vraagt: „Waarheen? " „Ik moet naar de stad; dat zal niet meevallen want het is nu al donker, vanmiddag regent het zeker en ik heb geen regenscherm, dus moet ik een regenscherm kopen of er een lenen". „Leen er dan een", zegt de vrouw. , , Ja, dat zal wel moeten, want ook al regent het, ik móét uit en droge kleren kan ik niet meenemen, want die heb ik niet". Dat was duidelijke taal en de aandacht was er. Toen ging onze vriendin verder en zei: Zo is het nu ook met onze ziel, die moet straks ook uitgaan, want wij moeten sterven. En er hangt een bui, de bui van Gods toom over onze zonden. Als de ziel nu geen regenscherm heeft, treft haar die bui. Dan treft haar de straf van God. Maar... God heeft ons lief. God zelf geeft ons het regenscherm, dat de bui van zijn toom over onze zonden wil opvangen. Immers, Hij heeft ons den Heere Jezus gegeven. Wij hebben zonde gedaan, maar de Heere Jezus is er voor gestraft. Hij is a.h.w. de pajoeng, die de bui van Gods toorn over onze zonden heeft opgevangen. Er is maar één Verlosser dien God zelf aan de mensen heeft gegeven, dat is Zijn Zoon, Goesti Jesoes".

Wanneer de vrouwen wel gevoelen wat haar plicht is t.o.v. Gods gebod, dan proberen zij er zich aan te ontworstelen. Zij redeneren dan als volgt. Wij kunnen God toch ook wel liefhebben in ons hart, al zijn wij geen christen en al zijn wij niet gedoopt.

Mijn helpster ging op deze opmerking als volgt in. „Daar is een flinke man die graag soldaat wil worden bij den Mangkoe. Hij maakt zijn opwachting en belooft dat hij den Mangkoe trouw zal dienen. Hij wil een ijverig en flink soldaat zijn, maar nu moet de Mangkoe hem ontslaan van één phcht. Hij wil n.l. niet verplicht worden om de uniform te dragen, dat vindt hij niet prettig, want dan weet een ieder dat hij soldaat is. Wat zegt de Mangkoe dan? „Man, ga weg, als jij je voor mijn uniform schaamt, dan hebben al je beloften voor mij geen waarde". God wil ook niet alleen dat wij Hem liefhebben, neen, wij moeten Hem dienen. Wij moeten Zijn Naam belijden en als christen bekend willen staan.

Het is niet gemakkelijk altijd Gods Woord te laten spreken, zó dat het tot de vrouwen spreekt. Het werk vraagt derhalve niet alleen al onze kracht, maar ook heel ons verstand. Het is moeilijk want de vrouwen zitten zo vast.

Maar onze God en Vader, die van ons eist, dat wij Zijn Woord brengen naar Zijn wil, gééft ook. Wij behoeven Zijn geboden niet op te diepen uit ons eigen hart, want wij hebben Zijn Woord en méér nog. Als zondaren kunnen wij Gods Woord alleen maar bederven en misvormen, maar Zijn Geest is uitgestort ook op Zijn dienstmaagden. Die Geest van Christus wil ons alles leren. Hij wil onze Leidsman zijn op de dagelijkse zwerftochten door de kampong, ook wanneer het zwaar is gehoorzaam te zijn. De leiding des Geestes in ons werk is echter geen waarborg voor zichtbare resultaten op ons werk en dat willen wij zo graag. Telkens komt tot ieder, die in de zending werkt, de verzoeking om toch vooral soepel te zijn en vooral beleefd, want anders zouden de menschen wel eens weg kunnen blijven en — dan zijn wij zo teleurgesteld. Dus daarom maar iets toegeven en het kwaad vooral geen zónde noemen? Neen! De zegen van ons werk ligt vast in Gods beloften, niet allereerst in wat wij zien. Wij zijn alléén verantwoordelijk voor onze opdracht, niet voor haar uitwerking.

Mag ik nu nog eens de vraagstelling van het derde punt dezer inleiding herhalen?

punt dezer inleiding herhalen? Hoe vervullen wij, zendingsarbeiders, onze opdracht? Hier hoort ook bij: hóe vervullen wij deze opdracht ten opzichte der inheemse vrouw ?

En is het dan niet zo, dat op de meeste zendingsterreinen het aantal mannelijke zendingsarbeiders, die toch geen vrije toegang krijgen tot de vrouwenwereld, een te grote getalssterkte vertoont in verhouding tot het aantal vrouwelijke directe zendingsarbeidsters?

Ik beschuldig hier niet, want ik weet het immers wel dat de opleiding in Holland en elders meer mannelijke krachten ter beschikking stelde dan vrouwelijke! en dat dus als vanzelfsprekend het aantal mannelijke groter werd dan dat der vrouwelijke!!

Maar, na alles wat ik U heb mogen mededelen, bent U het niet met mij eens, dat, voor de juiste vervulling onzer opdracht, ons werk schreeuwt om vrouwelijke krachten ? En zou niet van deze conferentie een stimulans uit kunnen gaan tot alle zendingscorporaties, om meer stérke vrouwelijke krachten tot deze arbeid op te leiden?

Ik sprak daar van stérke vrouwelijke krachten. Broeders en zusters, mag ik dat eens uit eigen ervaring toelichten ?

Wilt U eens indenken wat het zeggen wil, dag aan dag te voet of per fiets, in de warmte, de kampong in te moeten gaan. Let er wel op, niet alleen Zondags, maar dag aan dag! En dan te voet. Kampongpaden laten nu eenmaal geen autovervoer toe. Bedenk daar bij, dat wij hier 5 maanden regentijd hebben. Dan wordt het een ploeteren door de modder, van een gewone wandeling is geen sprake meer.

En weet U wat ons dan wacht? 199,

Daar is in de eerste plaats die uiterlijke ellende, die lke beschaafde vrouw ter harte gaat, die haar soms o schokt: de viezigheid, de onhygiënische levenswijze, e armoede, de vervuiling, de kampongverzorging der inderen, een zusje dat voor de kleintjes zorgen moet mdat vader koeli is, en moeder als bediende, of op de asar tracht te verdienen, een kraamvrouw die we op een hopeloze manier haar baby zien verzorgen, een ieke die op de kale ambén ligt te genezen of misschien angzaam erger ligt te worden.

U kunt niet geloven hoe sterk dan het verlangen ordt, daar wat aan te kunnen doen, en dan het machteloos staan.

Denkt U dat beide dingen: èn het sjouwen en zoeken n de kampong, èn het aanschouwen van al die narigeden niet stérke vrouwen vereisen?

En dan in de tweede plaats: alle gesprekken in de vreemde taal. Broeders: als U gepreekt hebt in een inheemse taal, hoe voelt U zich dan? Wij weten het allemaal, wat een worsteling en daardoor wat een inspanning het is, en hoe moe U bent als het Woord weer gebracht is.

En wilt U dan eens bedenken, dat zendingszusters dit dag aan dag moeten doen. En zeker: wij krijgen er een grote vaardigheid in, maar wilt U wel geloven, dat men om 1 uur doodop is, juist ook door dat spreken in die vreemde taal.

En ten derde: Wij komen midden in het dagelijkse leven, hebben ons natuurlijk voorbereid, maar moeten soms tóch onze voorbereiding laten msten, om aan te grijpen wat we zagen, opdat het een levend woord blijve. Dan het in gedachten zoeken naar een gedeelte uit Gods Woord, en dan het direct toepasselijk maken.

Broeders en zusters, denkt U niet te licht over dit werk, het is zo zwaar.

Ik meende dit nog eens alles onder Uw aandacht te moeten brengen, er U even een sterke indmk van te geven.

Als wij onze opdracht zo goed mogelijk willen vervullen, laten wij dan het vrouwenwerk, het brengen van Jezus' Woord, vol van mededogen, in de kampong, midden in het dagelijkse leven, toch wat mèèr aandacht geven, dan het tot nu toe had.

Laten wij allen aandringen op het uitzenden van goed onderlegde vrouwelijke krachten, op stérke vrouwen, die geloven. En laten wij in Indië zélf de handen aan de ploeg slaan, die dit deel van 's Heeren wijngaard zal kunnen bewerken.

God van den hemel zal het ons doen gelukken, wij willen het immers doen in trouwe gehoorzaamheid aan Zijn bevel, en tot Zijn eer!!

L. GOEMAAT.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 maart 1940

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJKLEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 maart 1940

De Reformatie | 8 Pagina's