GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Een nieuwe uitsprakenreeks der „Synode”. (II).

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een nieuwe uitsprakenreeks der „Synode”. (II).

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

We vervolgen onze bespreking der nieuwe synodale uitspraken. Met nr 8 begint het dogmatische deel. Nr 8 luidt aldus: ,

8. dat in de uitspraken van 1905 met nadruk is verklaard, dat het minder juist is dat de bediening van den Doop geschiedt op grond van de z.g. veronderstelde wedergeboorte, welke leeruitspraak door de Synode ten volle wordt aanvaard, zoodat ieder die haar de leer ten laste zou leggen, dat dit de grond van den kinderdoop is, haar ten onrechte beschuldigt Van jets, dat zij, evenals de Synode van 1905 verwerpt.

De „synode" aanvaardt dus ten volle, dat het genoemde gevoelen , .minder juist" is. Er staat niet: „onjuist". Het kan en mag dus zoo worden gesteld bij haar. Bij ons daarentegen niet. Ik voor mij houd me nog steeds aan mijn uitspraak van 1934 (dien geen enkele citatenverzamelaar van de overzijde heeft doorgegeven), dat het „lichtzinnig" is, te spreken van veronderstelde wedergeboorte. De aanwijzing trouwens voor de bediening van den doop aan N.N. ligt niet in een ondersleJde wedergeboorte, doch hierin, dat aan N.N. de belolten toekomen. Aan N.N. en zijn kinderen (Hand. 2 : 39). Overigens verzwijgt de „synode" hier o a volgende publieke feiten:

Ie. dat een candidaat gemachtigd werd als haar gevoelen bekend te maken, dat de sacramenten, als zij waarlijk sacramenten zijn, „inwendige aanwezige genade" verzegelen; ontbreekt deze, dan is er dus geen sacrament, ook geen doop geweest: toch wordt het een echte doop ondersteld geweest te zijn; en waarom? Omdat de „inwendige genade" wordt , , ondersteld" aanwezig te zijn. Men kan dus zeggen, dat de , , synode" de ónderstelling van de echtheid van den doop grondt óp de onderstelling van de aanwezigheid der „inwendige genade". M.a.w.: het zeggen: wij hebben heden (geen slag in de lucht gedaan, doch) den dóóp bediend aan N.N., dat zeggen wordt gegrond op de onderstelling: we zullen hier wel een geval hebben van inwendige, aanwezige genade. Hoe men zich uit dit „misschien van een misschien" op een andere wijze naar boven werken kan, — ik zie het niet.

2e. Ook wordt verzwegen, dat bij de synodale opvatting de term „in Christus geheiligd" beteekent: wedergeboren. Wordt nu aan de doopouders de vraag gesteld, of zij niet bekennen, dat de kinderen in Christus geheiligd zijn, en DAAROM als lidmaten van Zijn gemeente behooren gedoopt te wezen, dan is toch werkelijk , de onderstelde wedergeboorte grond van den doop, gelijk hier en nu bediend, geworden.

Wij gelooven dus niet, dat er iemand is, die deze „synode", welke ook aan elk détail van 1905—'42 de amtbsdragers bindt, valsch beschuldigt, als hij redeneert gelijk hierboven. Integendeel: de conclusie is volkomen juist. Ondanks het tegenspartelen der verlegen , en zich toch maar handhavende , , synode". We komen tot nr 9:

9. dat de zeilde uitspraken van 1905 zich ook nadrukkelijk verklaard hebben tegen de preciese vaststelling van het tijdstip der wedergeboorte, toen in deze besluiten de woorden werden opgenomen, dat deze wondere weldaad Gods door den Geest „vóór, tijdens en na den doop" kan geschieden, van welke nadrukkelijke verklaring deze Synode niets heelt atgedaan en ook niets wil afdoen.

Het is alles waar. Waar is evenwel óók, dat wie het

détail van het houden voor (reeds) wedergeboren afwijst, daarom geweerd wordt. Derhalve blijft het feit staan, dat men ginds de wedergeboorte als REEDS GESCHIED moet ONDERSTELLEN om te kunnen gelooven, dat er WERKELIJK gedoopt is. Zie maar weer hierboven: als een sacrament WAARLIJK sacrament is, DAN verzegelt het volgens de synode inwendige aanwezige genade. Nu kan men vrel met woorden spelen, doch dat is niet stichtend. Want consequentie van dit standpunt is: waar de inwendige aanwezige genade ontbreekt, daar IS NIET WERKELIJK GEDOOPT. Verworpenen zijn op dit standpunt nooit werkelijk gedoopt. En uitverkorenen maar voor • een gedeelte, nl. zooveel zij reeds vóór den doop zijn wedergeboren. Wat natuurlijk nooit iemand met zeliniheid zal weten. Zoodal nooit iemand zelier weet, ol zijn liind oi hij zelt weilielijli gedoopt is. Het is nog al troosteloos. Men kan nu van synodale zijde v/el verzekeren: de wedergeboorte komt (bij de uitverkorenen) vóór, onder of na den „doop", maar dat is nu juist het met woorden spelen, zooeven door ons bedoeld en afgewezen. Want men MOET op het standpunt der „synode" het zóó zeggen:

a) is het vóór den doop in orde gekomen met de wedergeboorte, DAN WAS ER een echte doop, dus dan was het een wedergeboorte vóór den doop;

b) geschiedt de wedergeboorte onder den doop, dan •was het kind niet aireede WEDERGEBOREN toen het , , gedoopt" werdi dan was er dus geen eigenlijke doop, want daarvoor en daar vóór moet er wedergeboorte zijn, derhalve: het was geen 'doop maar scliijndoop;

c) komt de wedergeboorte na den z.g. , , doop", dan was alweer de „doop" geen echte doop, omdat de genade (de , , inwendige") nog niet aanwezig wasj derhalve: het was ook nu maar een schijndoop.

Men zal dus van synodale zijde den regel; , , de wedergeboorte kan vóór, onder of na den doop gebeuren" moeten , , interpreteeren" als volgt: , , de wedergeboorte kan gebeuren vóór den doop, en voorts ónder een scliijndoop, en na een schijndoop". Eigenlijk zal het dus voor wat den heuschen DOOP betreft, alleen maar gebeuren vóór den doop. Door haar geredeneer over die aanwezige genade heeft, de , , synode" metterdaad een streep gehaald door 1905 (het slot). Maar ze dénkt, dat ze er nog aan vast houdt. Ze zit in het moeras.

Vermoeiend redeneeren? Zeker, maar dat is onze schuld niet. Het is de schuld der scholastiek, waaraan

de synode ten prooi viel. (Wordt vervolgd.)

K. S.

Een onverdacht getuige.

Van de zijde der , , bezwaarden" is telkens weer naar voren gebracht, dat de „Verklaring" van 1905 inzake de Veronderstelde Wederge'aoorte een compromis, een pacificatie-formule is geweest.

Niet slechts op de Synode tijdens de debatten over de bezwaarschriften, maar ook in geschriften is dit slaande gehouden; zoo b.v. nog weer zeer duidelijk in de laatste geschriften van Prof. Dr S. Greijdanus; „De Synodale vrede verbroken" en „Mijne schorsing".

Deze bewering is door woord- en penvoerders namens de Synode steeds bestreden. Men beroept zich dan op bet begin der „Verklaring". Staat daar niet, dat hetgeen volgt is „volgens de belijdenis"? Men geeft dus een ie7i; denis-uitspraak, een formule, die de van God geopenbaarde waarheid wil vastleggen! Er zijn maar niet bepaalde grenzen getrokken, binnen welke het wetenschappelijk-theologisch denkeu en spreken zich heeft te bewegen — neen, de Synode is hier met „haar door Christus verleende profetische autoriteit opgetreden" om een belijdenis te geven! In feite zijn dan ook niet de oude A-broeders bevredigd, maar hun zienswijze is veroordeeld, terwijl zij juist bezwaren hadden ingebracht tegen sommige extremiteiten der B-theologie! Zij werden door een öefj; denis-uitspraak veroordeeld, althans terechtgewezen. En ze zouden dit ook zonder meer geslikt hebben! Prof. Lindeboom zou zich zelfs ineens voor de opvatting: de doop verzegelt aanwezige, inwendige genade hebben laten winnen.

Door de „bezwaarden" is er ook op gewezen, dat deze Verklaring tengevolge van het compromis-karakter aan innerlijke tegenstrijdigheid lijdt en daarom allerminst geschikt is om dienst te doen als bindende conSessionaele uitspraak.

Dat deed b.v. Prof. Dr K. Schilder in zijn brief aan de Tserkeraden d.d. 14 Jan. 1944, die het door hem opgestelde prae-advies, dat door de Synode was afgewezen, Tïegeleidde. Hij schreef daarin: , , Heeft ondergeteekende •op de bladzijden, 6 en 10 van zijn brief van 13 December 1943 goed gezien, dan zal het niet alleen voor hen, die tegen een deel der uitspraken materieele bezwaren hebbien, doch voor alle dienaren des Woords bij diepergaand betoog ten eenenmale onmogelijk zijn, conflict met een of ander onderdeel van deze uitspraken te vermijden. Hetgeen nadere toetsing van het prae-advies noodzakelijk maakt, wijl het de overwegingen bevat, die de synode van 1943 hebben geleid tot haar eerste beslissingen".

Men weet hoe er toen reacties geboren zijn. Sommige predikanten meenden de Synode te moeten aansporen nu maar eens krachtig in te grijpen tegeii zulk een kerk-ondermijnende actie. Luid werd verkondigd, dat het hun niet onmogelijk zou zijn bij diepergaand betoog conflict met deze uitspraken te vermijden.

De Synode zelf constateerde, dat Prof. Schilder de leeruitspraken bleef „bestrijden".

En zoo werd van hem o.a. een categorisch antwoord Verlangd op de vraag: „Of gij belooft, niets te zullen leeren, wat met de leeruitspraken van de Synode Sneek- Utrecht niet ten volle in overeenstemming is".

Bij zijn beantwoording van deze vraag overwoog de hoogleeraar o.m.: „In denzelfden brief (bedoeld is de brief van 13 Dec. 1943 aan de Synode) gaf ik te kennen, dat naar mijn meening speciaal de aan 1905 ontleende uitspraken, vooral nu hun letterlijke tekst bindend was v'erjclaard, wat in 1905 niet geschied was, innerlijk tegenstrijdig en deels onjuist waren". En: „Deze bewering sluit zonder meer in, dat, haar juistheid ondersteld zijnde, niemand een conflict met deze uitspraken kan vermijden, ook al begeert hij zulks. Ook ik niet. Tegen wat innerlijk tegenstrijdig is, botst te gelegener tijd ieder".

Op grond van deze en andere overwegingen kwam Prof. Schilder toen tot een klaar en duidelijk „neen" op de gestelde vraag.

En hft is bekend hoe hij toen, mee om zijn „neen" op deze vraag, als kerkscheurder is geschorst en later afgezet.

Het is wel wat eigenaardig thans van de zijde van een onverdacht getuige de erkentenis te hooren, dat die „bezwaarden" met hun bewering, dat 1905 een compromis, een pacificatie-formule was, geheel en al gelijk hebben; en dat Prof. Schilder ook al gelijk had, toen hij op die innerlijke tegenstrijdigheid zoo sterken nadruk legde en daarom de formule als confessioneel-bindende leeruitspraak verwierp.

Er is jal. een brochure verschenen van de hand van Dr B. Wielenga, den schrijver van „Ons Doopsformulier", die in dit werk zich toch geen tegenstander van 1905 heeft getoond.

En wat zegt nu deze onverdachte getuige in • zijn brochure „Gewenschte Vertroosting" op blz. 20?

Dit: „De leeruitspraak van 1905 had indertijd een gezonden klank en verzoenende kracht. Toch was zij, gelijk boven opgemerkt, in werkelijkheid een compromis. Van weerszijden werden gevoelens erkend, offers gebracht, om tot den vurig gewilden vrede te komen. Dat deze uil: spraak bij later overwegen onvoldaanheid wekt, moet ons dus niet te zeer verwonderen. Wie, gelijk Dr Kuyper, vasthoudt aan de ge, dachte, dat het sacrament naar zijn aard beteekent de verzegeling van aanwezig gelool, kan moeilijk instemmen met de verklaring, dat dit geloofsbeginsel (wedergeboorte) ook na den doop gewerkt kan worden. In dit geval toch zou- het sacrament enkel een belofte, zonder concreten, aanwezigen levensinhoud verzegelen. Evenmin kunnen zij, die den kinderdoop alleen tot belofte en eisch beperken, in deze uitspraak roemen. Er valt toch wel een sterk accent op de wedergeboorte als aanwezige werkelijkheid. Praktisch is de uitspraak van 1905 wel geen triomf van de B-broeders over de broeders der scheiding geweest. Eer het tegendeel. Kuyper en de zijnen gaven het meest toe, in ieder geval méér dammen na hun duidelijk gepropageerde stellingen verwachten kon. Maar een sterke gelukkige oplossing is een compromis uiteraard nooit. Er blijft iets haken en wringen, dat men om des vredes wil, wegdringt in het onderbewuste. Maar ook dit opgesloten effect kan weer tevoorschijn komen en dan verliest het compromis zijn stichtelijke kracht. Daarom is, nu eenmaal de verscheidenheid van gevoelens weer openbaar geworden is, ons bescheiden advies, dat de synode heel de zaak van de verhouding tusschen kinderdoop en wedergeboorte opnieuw in studie neme, in ieder geval maatregelen treffe, dat de kwestie zoo grondig en veelzijdig mogelijk worde onderzocht, ook weer met afweging van woorden en begrippen (als wedergeboorte) en met erkenning van de variaties bij de vaderen inzake deze leer. Wanneer in de kerken algemeen medewerking en instemming gevonden is, kan er zoo noodig een vernieuwde uitspraak volgen, wier bindende kracht naar ons inzien niet het primaire karakter van de belijdens heeft, omdat ze een belijdenis aangaande de belijdenis is.

Hier geldt nog meer de voorzichtigheid, waarover we reeds uit Kuyper's voorrede (Drie Formulieren) iets aanhaalden. (Aangehaald waren de woorden: „Al deze betuigingen hebben niet het minste gezag over de consciëntiën. Betuiging van instemming beduidt dat men de Belijdenis als de zuiverste tot dusver bekende kerkbelijdenis eert." (Wat Ku^yper al niet mocht zeggen en schrijven! H.V.) Conlessioneele binding in den gewenschten zin kan moeilijk verwacht worden bij een incidenteele verklaring."

In een noot iuerkt Dr Wielenga dan nog op: , , Er is reeds veel over de verzoening in 1905 door de verrassend eenstemmige uitspraak geschreven. Er behoeft niet aan getwijfeld te worden, dat niemand een oplossing becioeld heeft, waarbij iets van het beginsel opgeofferd werd, hetzij ter eene of ter andere zijde. Men heeft werkelijk bedoeld, en in zoover toen mogelijk was, ook bereikt elkaar op den grondslag der oude, onvervalschte gereformeerde waarheid te vinden. Maar achteraf, het toen genomen besluit keurend, ziet men toch duidelijk de sporen van een toegeven uit liefde, zonder gelijkwaardige overwinning van het waarheidslicht. Afgedacht nog van de ongelukkige, scholastische uitdrukkingswijze: hetzij vóór ol onder ol na den doop, is er in de woordjes voor of onder een toegeven van de zijde dergenen, die op de z.g. verbondsheiligheid nadruk leggen, in het woordje na een toegeven van hen, die de' wedergeboorte tusschen verkiezing en doop inschakelen, onmiskenbaar.

Er is tegenspraak tusschen de betuiging: het sacraent verzegelt persé, als zoodanig de inwendige verieuwing en de erkenning; de wedergeboorte kan ook na den doop gesqhieden."

(Sommige woorden en zinsdeelen zijn door ondergegeteekende onderstreept; andere woorden door Dr W. elf).

De vraag komt na lezing van deze passages op: Wordt nu binnenkort Dr B. Wielenga ook voor de Synode gedaagd of krijgt hij een stel vragen thuis gestuurd? B.v. in dezen vorm:

1. Acht U de verklaring van 1905, die wij tot binende beJiydenis-formule hebben gemaakt, slechts een compromis, dat heelemaal geen sterke, maar een ongeukkige oplossing is? "

2. Verwerpt U de confessioneele binding aan deze ncidenteele verklaring?

3. Acht U onze stelling: de doop verzegelt aanwezig geloof, de wedergeboorte, die reeds plaats vond in egenspraak met de verklaring van 1905, die zegt, dat ie wedergeboorte ook wel na den doop kan plaats ebben?

En als hij dan deze vragen met „ja" beantwoordt —• s hij dan ook „kerkscheurder" geworden —• n wordt hij dan door de Synode geschorst en afgezet ls emeritus-predikant van Amsterdam?

H.V.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 september 1945

De Reformatie | 8 Pagina's

Een nieuwe uitsprakenreeks der „Synode”. (II).

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 september 1945

De Reformatie | 8 Pagina's