GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJKLEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJKLEVEN

41 minuten leestijd Arcering uitzetten

Laatste woord inzake Walaeus.

Met betrekking tot Walaeus' standpunt verdienen nog volgende punten de aandacht.

1. Onze opmerkingen tegen dhr Bouwmeester en den Veendamschen predikant keeren zich natuurlijk ook tegen het bekende synodale Praeadvies. Dat is de vermoedelijke bron van de door ons afgewezen vergissingen. Ook daar wordt de schijn gewekt, alsof in de door het Praeadvies uit Walaeus aangehaalde dubbele uitspraak (over het vooraf , , eischen" van beginsel en zaad der wedergeboorte) het over éénzelfde onderwerp gaat, en dan wel over de bediening van den doop. In werkelijkheid evenwel handelt het eerste citaat over de , , forma" van den doop, d.w.z. het samengaan van teeken en beteekende zaak, en het tweede over de krachtdadigheid, de werking van den doop. Ook het Praeadvies lijdt aan de kwaal, dat het woord „voorat-vereischen" niet begrepen wordt, en mishandeld, als zou het beteekenen: vóóronderstellen. Dit alles werd reeds nader verduidelijkt.

2. Walaeus kan niet begrepen, worden, als men niet let op zijn leer inzake de „condities". Het Praeadvies wil van werkelijke condities niet weten, en ruikt „remonstrantisme", als men spreekt van voorwaardelijke beloften. Maar inzake de „forma" van den doop, den'

samengang van teeken. en beteekende zaak, belijdt Wa^ laeus (Synopsis, XLIV, 24) dat de verbinding van teeken en beteeliende zaak een kwestie van relatie, van betrekking is: het teeken beteekent voor dengene die gelooit, en verzegelt wederom aan hem, die gelooft; en de beteekende zaak wordt door God slechts geschonken en geboden onder voorwaarde van geloof en bekeering.

En wat voorts de uitwerking van den doop betreft: ook deze hangt aan cor}dities, volgens Walaeus. In XLIV, 31, heet het wederom: dat de belofte, waarvan de doop teeken en zegel is, niet absoluut is, doch verbonden is met de voorwaarde van ge\ooi en bekeering.

Dhr Bouwmeester geeft hier door een slordige vertaling een vaag beeld van wat Walaeus eigenlijk wil. Hij vertaalt als volgt:

„Wanneer wij derhalve zeggen, dat de eigenlijke kracht van den uiterlijken Doop gelegen is in de verzegeling, duiden wij (daarmee) twee dingen aan: ten eerste een verzekering (certiorationem) van de beloofde genade, en door de voornaamste oorzaak (de H, Geest) aangebracht of aan te brengen....

Men krijgt hieruit allicht den indruk, dat die verzekering is aangebracht of nog moet aangebracht worden. Maar dat is dan gevolg van onjuiste vertaling. De woorden „aangebracht of nog aan te brengen" behooren bij „genade". De genade is beloofd, en zij is dan hetzij reeds aangebracht of nog aan te brengen. Daarmee vervalt reeds de ietwat al te vlotte oratorie van den heer B., als hij na een citaat van mij uit XLIV, 31, te hebben weergegeven schrijft; „Laten we eens zien wat Walaeus eigenlijk zegt". Ja wel^maar dan komt er, een slordige vertaling, die wat ik uit Walaeus naar voren bracht omdat het er staat, wegwerkt. Zij het per ongeluk, n.l. dit: dat sacramenten verzegelen een genade, die wel beloofd is, maar vaak nog komen moet. Daarmee vervalt ook de synodale voorstelling van: inwendige AANWEZIGE genade, zonder welke het sacrament geen wezenlijk sacrament zou zijn. Een theorie, die, ondanks de poging van dr Berkouwer om aan de nuchtere feiten te ontkomen, duidelijk deze bewering insluit: 'is er op het moment van den doop geen „inwendige AANWEZIGE genade", dan is het sacrament geen echt sacrament, dan is de doop een schijndoop geweest. Let op wat aan „cand." H. J. Schilder tegengevoerd werd: als de sacramenten werkelijk sacramenten zijn, DAN verzegelen ze inwendige aanwezige genade.

Walaeus zegt dus recht-toe, recht-aan; de belolte is' voorwaardelijk. Dat woord voorwaarde probeert de heer Bouwmeester van zijn strikte beteekenis te berooveni het is althans typeerend, dat hij het tusschen aanhalingsteekens plaatst. Maar bij Walaeus zelf staan die aanhalingsteekens heelemaal niet. Hij meent het: 't is een heusche conditie.

3. Dat hij het echt meent met die conditie-zonder-aanhalingsteekens, bewijst o.a. zijn polemiek met Corvinus, een remonstrant. De Remonstranten redeneeren voor een deel net als verscheiden debaters van de , , synode". Ze zeggen: hoe kan nu een zaak, die God ook geelt, tevens «en conditie van Hem zijn? Hoe kan een „voorgeschreven, conditie" tevens „loutere gave van wie haar voorschrijft" wezen? De bekende redeneering, die — tot mijn niet geringe verbazing — van synodalistische zijde vaak •gekeerd wordt tegen de z.g. „bezwaarden", en waarover ik wel iets meer zeg in een binnenkort verschijnende "brochure „Looze Kalk". Maar Walaeus vat vuur. Wat? Een conditie zou niet tevens een gave kunnen zijn, d.w.z. de in de gestelde conditie vervatte eisch zou niet tevens tunnen geschonken worden, in dien zin, 'dat de vervulling van den gestelden eisch mogelijk gemaakt wordt door een gave, een genadegeschenk, van den eischenden God zelf? Maar Abralrams kro'ost verkreeg toch het land Kanaan conditioneel: in den weg van strijd en moeite: anderzijds had God zelf hen toch die moeite leoren dragen, dien strijd doen winnen? Het viel 400 jaar overi- •gens na de belolte, aan Abraham gedaan. David was tot het koningsschap voorbeschikt; het was hem als jongeman beloofd. Maar hij moest er om strijden; de moeiten van dien strijd waren conditie voor het koningsschap. En als zoodanig waren ze hem ook voorgesteld. Ja, ook aan Christus is de scepter van Davids Huis beloofd. Toch moest Hij door lijden komen tot heerlijkheid. Lijden en gehoorzaamheid waren middel zoowel als conditie voor de glorie. Aldus Walaeus (I, 363, b). (Vgl. II, 241, b).

4. Zoowel het Praeadvies (met zijn slordig beweren, dat de synopsis tegen , , de" lutherschen streed, waardoor het de fijnheid der probleemstelling zich liet ontgaan), als ook de heer Bouwmeester zien dus het fijne puntje voorbij. Het is^ dat voor de verbinding tusschen teeken en beteekende zaak geloof en bekeering vereischt wordt. De leer evenwel, dat ze vereischt worden om met vrucht het sacrament te kunnen ontvangen is heel wat anders dan de theorie, dat ze reeds aanwezig zijn, in elk geval van doop, althans onderstellenderwijs.

5. Tenslotte: de heer Bouwmeester kent de oude theologen niet. Hij niet, evenmin als de heer Polman, die met dr J. Ridderbos het Praeadvies heeft, opgesteld, waarvoor beiden verantwoordelijk zijn. Hun onkennis in dezen brengt hen voortdurend lot de tragische vergissing, dat ze de oude theologen leggen op het procrustesbed van hun eigen synodalistische dilemma's. Zeer pijnlijk wordt dat, als de heer Bouwmeester ergens bij Walaeus de uitdrukking aantreft van: een begin van gelool en van bekeering. Een begin, — zoo concludeert dan de heer Bouwmeester, gevangen als hij zit in zijn Kuyperiaanschesynodale probleemstelling. Een begin, — maar het begin is immers de Kuyperiaansche-synodale wedergeboorte, derhalve: het staat er toch? Klaar is toch Kees, Kees van de synode? Copie naar dr J. Ridderbos, den vader der orthodoxie. Temeer, omdat er' staat: de kinderen hebben den H. Geest. Wie hem , , heeft", wie Hem in zich „werkende" heeft, die is toch zeker wedergeboren?

Maar de heer Bouwmeester moet toch eerst indringen in de oude theologen, eer hij zijn synode verdedigt. We iomen op dat , ; hebben van den Geest" later terug. Maar als de heer Bouwmeester zich herinnerd had, wat we destijds contra dr V. Hepp schreven inzake de INWEN­ DIGE ROEPING, dan had het hem 'al iets duidelijker kunnen zijn. Indertijd heb ik met de stukken aangetoond; dat volgens dezelfde Synopsis, waarmee de heer Bouwmeester nu bezig is contra mij, de „inwendige roeping" er kan' zijn, ZONDER DAT ER PRINCIPIEELE HARTS- VERNIEUWING is. Zie XXX, 32v. Volgens de Synopsis kan er wezen een SAMENGAAN (concursus) van uitwendige roeping (door de bediening van Woord en sacramenten) EN van inwendige roeping (door een werking van den H. Geest), een samengang, een combinatie van DIE BEIDE, welke combinatie toch NIET KRACHT­ DADIG IS TOT BEKEERING EN GELOOF. Bij den één is ze krachtdadig, bij den ander niet. Denk aan de gelijkenis van den zaaier. Er zijn er, „die bij den weg bezaaid zijn" (Matth. 13 : 19); of: „in de doornen" (vs. 22); of: „in steenachtige plaatsen" (vs. 20). Bij geen van allen brengt het zaad vrucht voort; ze zijn niet wederomgeboren. Maar er was bij hen wel — volgens de Synopsis! — een JNWEJVD/GE WERKING VAN DEN H. GEEST. Waarom volgt de heer Bouwmeester toch zoo de "vergissingen van de theologen aan de Vrije Universiteit, of van hen, die van de Vrije Universiteit komen, waarom met hen de verzenen tegen de prikkels geslagen, tot banvonnissen toe, terwijl toch deze eenvoudige dingen uit de historie al lang in herinnering gebracht zijn contra dr Vi Hepp met zijn ondeskundige Deformatie-brochures destijds? Dr V. Hepp, die het met argumenten niet winnen kon, maar toch, voordat de argumentatie verder kon gaan, een synode mede verleidde tot schandelijke uitwerpingen in naam van zijn eigen theologische vergissingen en van die zijner collega's-immatriculatiegenooten, in of buiten Kampen? Laat men toch wijzer worden, en zich duidelijk en openlijk bekeeren; misschien bewees God nog genade. En laat men afblijven van de oude theologen, die men nu eenmaal NIET kent, ook de heer Polman niet, al jaagt hij dominees weg met adviesbriefjes. De heeren lezen, o zeker, bij den ouden wel van den H. Gees f, en van zijn werking. Maar ze vergeten, dat ook bij Walaeus het duidelijk zoo staat te lezen; in-het werk der bekeering gebruikt God voorbereidende krachten (I, 433, a); b.v. de verkondiging van de wet, kastijdingen, de goedertierenheid Gods van Rom. 2 ; 4. En ook de EVANGELIEPREDIKING, m.a.w. ook het uitstrooien van „HET ZAAD DER WEDERGEBOORTE", ook dat kan dienen bij die voorbereiding. (433, b). Wat voor Evangelieverkondiging? Alleen de , , uitwendige"? zoo hoor ik een synodalist angstvallig vragen, bang als hij is, dat de Walaeus van het Praeadvies hem nu heelemaal op den loop gaat? Alleen maar de „UITERLIJKE" prediking? Neen, neen, zegt Walaeus rustig, ook de „INNERLIJKE". .Ook het VAN BINNEN DOOR DEN HEILIGEN GEEST IN VERSTAND EN ZIELSAFFECTEN INGEDRUKTE EVANGELIE kan behooren tot die voorbereidende werkzaamheden, en het is NOG HEELElylAAL NIET ZEKER, DAT DAAROP DE GAVE DER REGENERATIE VOLGT (sed nee id necessario affert hoc donum). (I, 433b). Zóó ziet Walaeus het; hij zou verstomd toekijken, als hij een Praeadvies van 1944 zich op hém zag werpen. Hij zou zeggen: hebben jullie daar dan niets van mij gelezen, dan een paar losse woordjes? En is zoo'n klankendogmatiekje bij jullie dan soms wetenschap? En — ik durf het haast niet zeggen —• is dat praeparatie voor kerkelijke TUCHT? En zitten daar allemaal professoren bij van de EENIGE GEREFORMEERDE UNIVERSITEIT VAN DE WERELD, en andere professoren, die van dezelfde inrichting komen? Foei, foei, houd op met promoveeren, en gaat studeeren, eer ge uw goede leerlingen of ook uw collega's als zondebokken de woestijn injaagt, zoover ze karakter plus kennis in dezen hebben.

Ja werkelijk, dat zou professor Walaeus zeggen, als hij er nog was.

Hij zou allen twijfel wegnemen, door bij zijn uiteenzetting over menschen die een INWENDIGE WERKING VAN DEN GEEST HEBBEN, en bij wie toch van principieele hartsvernieuwing geen sprake is, zich ten bewijze te beroepen op DEZELFDE teksten die We ook in de Synopsie vonden. B. v. Matth. 13 : 13, Hebr. 6 : 4, Joh. 5 ; 38. (433b). Voor het aannemen van de prediking is, aldus Walaeus, noodig een verlichtende, illumineerende, werking van den Geest; maar ze valt dan nog maar onder het hoofdstuk der voorbereiding. (I, 119a). Illumineeren is nog niet levend maken.

Als dus ook de heer Bouwmeester, evenals de heeren Polman en Ridderbos, ziet staan: „(de kinderen) HEBBEN den H. Geest", dan zeggen ze wel: ziet ge, daar staat , , het"! Maar dan antwoorden wij: neen, daar staat „het" nog heelemaal niet, studeert eerst eens wat langer.

K. S.

N.B. Dit artikel was bestemd geweest voor het numer van drie weken geleden.

De verdere uitspraken der „Synode" in jongste zitting.

We bespraken achtereenvolgens de nieuwe „zestien punten" der „synode" met betrekking tot de , , leer". Thans volge nog een bespreking van hetgeen ze heeft opgemerkt aan het adres van den kerkeraad van Utrecht. De legende gaat, als zou de Utrechtsche verklaring zijn aangenomen. Metterdaad is zij verworpen, zooals ds C. Veenhof terecht heeft geconstateerd in zijn kerkbode, en hieronder blijken zal.

Den tekst der Utrechtsche verklaring hebben we opgenomen in ons nummer van 20 Juli j.l. Daarnaar zij verwezen.

Merkwaardig is nu in de „synodale" behandeling van de Utrechtsche verklaring haar teekening van zichzelf: , , gaarne ondersteunend elk streven om door onderlinge tegemoetkoming, zoover deze met de waarheid bestaanbaar is, indien immer mogelijk de eenheid der kerk te bewaren,

uiteraard zich niet geroepen achtend om uil te spreken, of en in hoe verre zij deze verklaring in haar algemeene strekking of in haar bijzonderheden voor haar lekening zou kunnen nemen."

De vaagheid springt in hel oog. Eenerzijds wil men gaarne elk streven om te werken in tegemoetkomende richting ondersteunen. Men blijft zoo in het kader der formeele ethiek Maar als het tot de materieele zijde komen moet, krijgen we nul op het rekest. Immers, er volgt aanstonds op, dat de „synode" zich, en dan nog wel „uiteraard" (!), niet geroepen acht uit te spreken, in hoe­ verre, ja zelfs, „of"(I) zij de Utrechtsche verklaring in haar algemeene strekking of in haar bizonderheden voor haar rekening kan nemen. Met andere woorden, zij houdt zich geheel op de vlakte. En dan denken sommigen nog, dat er iets , , aangen, omen" is.

Maar nu komt dan de eigenlijke uitspraak. De „synode", zoo lezen we, spreekt wat het leerstellig deel

betreft iets uit. Allereerst iets betreffende het sub Ie en 2e door Utrecht gezegde. Te dien aanzien, merkt de „synode" het volgende op:

a. Ten aanzien van het sub Ie en 2e gezegde herinnert de Synode er aan, dat in Nov. 1943 door haar o.m. werd verklaard:

De Synode erkent ten volle, dat in de leer des Verbonds tweeërlei tot zijn recht moet komen: eenerzijds Gods vrijmachtige verkiezing, de krachtdadige werking Zijner genade, en de onwankelbare vastheid van het eeuwige Verbond der genade en der verzoening; anderzijds de roeping tot geloof en bekeering die in den kring des Verbonds uitgaat met een geheel eigen klem, en niet slechts sommigen, maar allen kinderen der geloovigen als kinderen des Verbonds voorhoudt zoowel den rijkdom van het hun geschonken voorrecht als ook de zwaarte hunner verantwoordelijkheid, indien zij op zoo groote zaligheid geen acht nemen.

"Wanneer de Synode den hier gegeven maatstaf aanlegt aan hetgeen in de Utrechtsche verklaring sub Ie en 2e wordt uitgesproken, is wel duidelijk, dat hier ten volle tot zijn recht komt wat de verklaring van 1943 in de tweede plaats noemde: de tot alle kinderen des verbonds uitgaande oproep tot geloof en bekeering, maar kan dit niet met dezelfde vrijmoedigheid worden gezegd ten aanzien van hetgeen in de genoemde uitspraak hieraan voorafging en in de verklaring van 1905 op den voorgrond stond: „Gods vrijmachtige verkiezing, de krachtdadige werking Zijner genade en de onwankelbare vastheid van het eeuwige Verbond der genade en der verzoening"; waarom de onderleekenaars broederlijk gebeden mogen zijn, deze dingen nog nader in overweging te willen nemen.

We behoeven hiervan niet veel te zeggen.

Want de hier weer opgehaalde verklaring van November 1943 loopt heen over het punt in kwestie, dat onveranderd is gebleven. Het is dit: dat ieder gebonden is te leeren, dat men krachtens Gods belofte de kinderen der geloovigen, het za'ad des verbonds, heeft te houden voor reeds wedergeboren.

De wedergeboorte nu komt tot stand alleen in de uitverkorenen.

Men moet dus de verbondskinderen houden voor uit­

verkorenen, totdal het tegendeel blijkt. En dit niet alleen.

De wedergeboorte kan bij de uitverkorenen vroeg of laat gewerkt worden. Zegt men nu, dat de verbondskinderen (aanstonds) te houden zijn voor aireede wedergeboren, dan moei men de verbondskinderen houden voor uitverkorenen van een bepaalde kategorie. N.l. van de kategorie der in den moederschoot reeds „wedergeborenen".

En dit is nu de , .maatstaf" der synode.

Dit, en niets anders. Want hieraan is men ginds gebonden.

Die „maatstaf" is dan ook niet wat in deze nieuwe uitspraak eventjes met den naam „maatstaf" wordt aangeduid'. Want het doet er niets toe, wat de „synode" al of niet „erkent". Zij kan zooveel erkennen. B.v. dat het verbond tot stand komt door hartsvernieuwing (c.q. daarin bestaat], zooals dr J. Ridderbos heeft geschreven —• in een door de „synode" van hem gevraagde brochure. Of — met denzelfden dr J. Ridderbos — dat de (voor)vechlers des verbonds er niet zijn als er geen geloof is. Wie er zóó over denkt, moet hel ons ten goede houden, als wij onze schouders ophalen, zoovaak we uit de pen van déze „synode" iets te lezen krijgen over „den rijkdom" van het hun — d.w.z. den kinderen der geloovigen — „geschonken" voorrecht. De vraag is maar, wat voor voorrecht dit is. Het is volgens ons het werkelijk-verbondskind-zijn. Bij de „synode" is het alleen maar een ondersteld-verbondskind-zijn. Want het verbond komt (of stand (Ridderbos) door hartsvernieuwing en bestaat ook daarin. Het bestaat in datgene waaruit het ontstaat. De redeneering moge vreemd schijnen. Zè is het ook. Bovendien is ze verkeerd. Maar dat behoeft thans niet verder aan de orde te komen. Hoofdzaak is, dal de synodale verklaring van „November 1943" ons niets geruslstellends zegt. Want ze laat het begrip „verbondsvoorrecht" in den mist. Hetgeen de Schrift nooit doet met voorrechten. „Nabij u is het woord, in uw mond en in uw hart". (Deut. 30, Rom. 10).

En als de Utrechtsche kerkeraad „broederlijk gebeden" wordt, deze dingen nog nader in overweging te willen nemen, dan zal hij, stel, dat hij aan deze bede gehoor geeft, ontdekken, in den mist te worden teruggezonden. We komen nu tol hel volgende punt. De Utrechtsche verklaring had sub 3e uitgesproken, dat de doop is de verzegeling van de verbondsbelolte. Deze laatste was da'n blijkbaar bedoeld in tegenstelling met de dusgenaamde „inwendige aanwezige genade", die volgens de „synode" blijkens haar officieele handelingen tegenover den toenmaligen candidaat H. J. Schilder in den doop zou verzegeld zijn, INDIEN n.l. de doop waarlijk doop zou zijn. In dit verband had de Utrechtsche verklaring uitgesproken wat ook Ie lezen stond in Stelling IV van de „vijf Stellingen", die in 1905 gepubliceerd zijn door de voormalige A-groep. Hel luidt als volgt:

„de doop beteekent en verzegelt niet wal IN den doopeling AANWEZIG is, of VOORONDERSTELD WORDT aanwezig te zijn, MAAR de beloften van hel Genadeverbond, in het Evangelie geopenbaard"

Tot zoover de Utrechtsche verklaring. Wat stelt nu de „synode" harerzijds hier tegenover?

Hier volgt hel: b. Ten aanzien van het sub 3e gezegde: De Synode stemt met de bedoeling hiervan ten volle in, zoover deze IS om af te weren alle gedachte, als zoude de doop aan eiken doopeling beteekenen en bezegelen, dal hij inwendige genade bezit, zoodal iemand uil zijn doop zou kunnen concludeeren, dat hij een geloovige is, of ook op grond van den doop eenige stellige uitspraak aan-

gaande de innerlijke gesteldheid van zijn gedoopte kind zou kunnen doen. Anderzijds is vast te houden, dat de doop aan den geloovige niet maar bezegelt een belofte, waarvan hij, indien hij gelooft, den inhoud zal ontvangen, maar een belofte, van welker inhoud hij bij den aanvang deelgenoot geworden is en in volkomenheid stellig zal worden, waarom de Schrift zegt, dat Abraham de besnijdenis ontving , , tot een zegel van de rechtvaardigheid des geloofs, die hem in de voorhuid was toegerekend", Rom. 4 : 11, en in antw. 69 van den Heidelb. Catech. het gewasschen zj; n met het bloed en den Geest van Christus genoemd wordt als datgene, wat in den doop aan den geloovige wordt beteekend en bezegeld.

Tot zoover de „synode".

Let op het begin. Daar staat het hoopvolle woord , , instemmen". Waarmee stemt zij in? Met den inhoud? Want daar komt het toch immers op aan? Mis. Van den inhoud wordt hier niet gerept. De „synode" stemt tot op zekere hoogte met de BEDOELING in. Tot op zekere hoogte, zeiden we. Want er staat een beteekenisvol: „zoover". In zooverre. Maar op die manier kan men vrijwel altijd instemming betuigen. Ik kan instemmen met Aaron's acte omtrent het gouden kalf, inzooverje hij bedoelde, onrust tegen te gaan. Met Pilatus, inzooverre hij bedoelde, een conflict met den keizer zoo mogelijk te ontgaan. Met Abraham, inzooverre hij door Hagar tot zich te nemen bedoelde, een kind te begroeten als het zijne. Met den paus van Rome, inzooverre hij door Luther te excommuniceeren bedoelde gezag in de kerk te handhaven. Maar overigens deed, concreet gesproken, Aaron verkeerd. En Pilatus. Alsmede Abraham. Evenzoo de paus.

De , , synode" heeft Utrecht dus met een kluitje in het riet gestuurd. Aan haar respect voor bedoelingen hebben we niet veel. Ze heeft zelf destijds aan de bedoelingen van haar hoogleeraar Schilder eenige verschoonende woorden gewijd, die intusschen niet verhinderden, dat ze hem zoogenaamd afzette. Hoezeer het haar daarbij ernst was kan men slechts raden, als men dr Aalders hoort insinueeren.

Trouwens, zells in haar welwillende waardeering van een deel der Utrechtsche bedoelingen komt al weer om den hoek gluren, dat de „synode" nog steeds aan haar valsche grondstellingen zich vastklemt.

De „synode" verklaart immers, dat zij verstaan kan, dat men NIET gezegd wil hebben, dat „de doop" aan ELKEN doopeling beteekent en verzegelt, dat hij „inwendige genade" BEZIT. Dat heeft ook geen mensch haar aangewreven. Maar zij speelt hier meer met woorden. Als de doop geen aanwezige inwendige genade verzegelt, dan is het geen ECHTE doop geweest, zoo verklaart zij. Men blijft in de buurt van zóó'n , , synode" altijd tobben over de vraag, of het kind nu echt gedoopt is, dan wel alleen maar met water besprengd. Bovendien zit de angel hier in het woordje , , ELK". De „synode" is tot de stoute stelling gekomen, dat het wedergeboren-zijn de SOORT geldt; er zij evenwel uitzonderingen, die men — zoo zegt ze — in de formulieren ziet „verwaarloosd" worden. Nu wordt een , , soort" nooit wedergeboren; alleen individuen worden wedergeboren. Het , , synodale" oordeel constafeerf dus nóóit iets; het is altijd en bij ELK, een onderstelling, een hypothese. Dat is daarvan de narigheid; het onschrittuurlijke. Daarvan schreef ik in 1934, wat men maar nooit van mij citeert, als men met citaten van K. S. werkt, dat het n.l. lichtzinnig is, te spreken van onderstelde wedergeboorte.

En dan verder? Een geloovige, zoo lezen we, ontvangt een verzegeling zóó en zus. Maar een ongeloovige dan? Is aan hem destijds niet , , de" belofte verzegeld? Zij zegt: neen. Wij: ja. , , Belofte" is bij de , , synode" „onvoorwaardelijke heilsbeloite aan de uitverkorenen". Wij zeggen: dat is een fictie, zoolang men onder , , belofte" tenminste verstaat iets dat (met zooveel woorden tot iemand GEZEGD is). Men komt dus toch weer neer op fweeëriei doop. Vol en niet vol. Echt en niet echt. Hetgeen wij verwerpen. Voorts: wat beteekent dat woord „deelgenoot", in den synodalen mond? Deelgenoot kan men zijn door een rechtspositie te ontvangen in een rechts-schenking; maar ook door het toegezegde metterdaad in handen te krijgen. In beide gevallen krijgt het woord weer een andere beteekenis. Zoolang men daarover heenloopt, vermeerdert men zijn aantal van dubbelzinnige formules. Maar de profetie gaat zoo dood. „Als er geen profetie is, wordt het volk ontbloot". De manier waarop de ontvanger reageert op de belofte is weer een zaak apart. Maar de inhoud der belofte op het oogenblik van het SPREKEN daarvan wordt daarvan — van die reactie — niet afhankelijk gemaakt. De „synode" komt met haar fictie van een onvoorwaardelijke heilsbelofte aan de uitverkorenen, als zou die , , gedaan" zijn in den doop. Wij noemen dat hypothetisch collectivisme: men gaat een onderstelde belofte toepasselijk verklaren op de „soort", en , .verwaarloost" de uitzonderingen. Als dat geen collectivisme is, wat is het dan wel?

En wat wil men nu met Rom. 4:11? Vooreerst is Abraham een volwassene, doch we spreken over den kinderdoop. Vervolgens: wat is dat: „hem toegerekend in de voorhuid"? Laat alleen maar de Kantteekeningen spreken: , , deze belolte, waar het geloof van Abraham op zag, is wel veertien jaren tevoren geschied, eer Abraham besneden werd". En wat den Catechismus aangaat, daar spreekt wederom de geloovige, de volwassen belijder. D.w.z. de man, die den doop heeft aangenomen en hem nu recht gebruikt. Die mag zoo spreken. Maar het is de vraag, of hem in den kinderdoop, op het uur toen deze hem werd toegediend, datzelfde van Godswege is gezegd. Daf ontkent zells dr Ridderbos. Hoe kon hij anders beweren dat wel de kerk het gedoopte kind, doch NIET het gedoopte kind, ZICHZELF voor wedergeboren moet houden? Elders gaan we daarop verder in.

Vraag 69 Catechismus stelt de kwestie, HOE, d.w.z. op welke MANIER de DOOP mij „herinnert en verzekert" (tekst Muller). HERINNERT, óók dat woord wijst naar het Woord terug. Ook in het Woord word ik „vermaand en verzekerd". Maar dan weer op andere manier. Is nu het Woord een vöi Woord tegenover den geloovige, en een niet-vol Woord tegenover den ongeloovige? Onderstelt de dienst des Woords des Zondags, dat alle hoorders zi; n wedergeboren? Inclusief de kinderen? Dat dat de regel is? •W-^SOTf-

Om niet te breed te worden, bew

ai^jlS^^* de rest

Van de binding inzake de leer der aanwezige wedergeboorte.

— Pardon, meneer, mag ik me even voorstellen? Jansen, Jan Jansen.

— Aangenaam, mijn naam is Smith, Bill Smith. Uit Philadelphia.

— Aangenaam, aangenaam. Ik kom uit Lutjebroek. Neem me niet kwalijk, meneer Smith, maar ik had u al zoo vaak aan tafel met mevrouw hollandsch hooren spreken, dat ik wel begreep, dat U een Hollander van afkomst moest wezen.... of vergis ik me?

— Nee, neen, mijn familie heette eerst Sm, it, met een t. Die H is er zoo vanzelf bijgekomen, in Amerika. We komen oorspronkelijk uit Friesland. Ik denk straks even een trip daar naar toe te maken, als de boot aan is. Mooi land, tenminste om zoo es te bekijken. En u is natuurlijk nóg heelemaal Hollander? Meneer Jansen, immers?

— Ja, ja, Jansen. Pas voor zaken in Amerika geweest. Heerlijk land. En sympathiek, 't Heeft me getroffen, dat de menschen daar nog zoo veel op hebben met ons oude Nederland. Ze weten daar zelfs al 't een en ander over de Nederlandsche kerkkwesties. Neem me niet kwalijk, maar ik zag, dat U bok aan tafel de christelijke gewoonte volgt. Ook zeker een kerkelijk man, meneer Smith?

— Ja zeker, meneer Jansen. Sure, sure, wij leven met jullie mee. Nog pas trof ik een artikel van uw dr Aalders aan, van de Free University. Hij had het over den, strijd bij u in de Gerefornjeerde kerken. Hij vond dien Schilder maar een leelijken hypocriet. Zoo'n namaak-syrisch koninkje, you know.

— ? ? ? Neem me niet kwalijk, meneer Smith, maar wat bedoelt u eigenlijk? Syrië?

— Kom, meneer Jansen, u weet toch wel, dat de koning van Syrië eens een dépêche stuurde naar den koning van Israël, met verzoek, zijn generalissimus van de melaatschheid te genezen?

— Ja, èn?

En u weet toch, dat de koning van Israël toen opmerkte: dat vraagt hij me alleen maar, om oorlog met me te kunnen krijgen, hij is op zoek naar een conflict?

Ja zeker, maar....

— En nu schrijft die professor Aalders daar in onze kranten, dat die Schilder van de dépêches naar de synode stuurde over kerkrecht en zoo, en dat ie dat alleen maar deed omdat hij een conflict wou hebben. Dat is toch je puurste huichelarij? Want die Schilder zal toch zeker wel gezegd hebben, dat hij zijn bezwaren ontleende aan de Kerkorde, zooals dat bij jullie heet? Nou dan, dan

is 't toch een reuzen-huichelaar? •— Meneer Smith, neem me niet kwalijk, maar onze professor Aalders is altijd tegen slechte polemiek geweest. Daar valt niet over te praten, houd me maar ten goede. Maar overigens, alle compliment. Dat u dat allemaal zoo goed weet, ziet u. Ja, we zijn bij ons up to date, dat merkt u. Zelf ben ik er een beetje uit door die zakenreis van me. Maar straks zal ik mijn dominee wel weer eens polsen, hoe het staat met die kerk-revolutie. Stel u voor, een synode zou al niet meer betrouwbaar zijn? Hoe komt iemand op de gedachte? Hebt U al gelezen, waar het geschil nu eigenlijk over loopt, meneer Smith?

— Ja, ik las tenminste iets erover in dr Aalders' stuk. Ik ben maar een eenvoudig man, heelemaal geen godgeleerde, hoor. Ik werk in Philadelphia op een laboratorium. Maar ik las eens een verhandeling van onzen prof. Van Til, een stadgenoot van me. Daarvan komt het zeker, dat het boek in onze bibliotheek was. U kent het zeker wel? Het ging over , , De Reformatie van het Calvinistisch Denken".

— Nnnee, niet dat ik me herinneren kan. Wie is ook al weer de schrijver? >

— De schrijver? Och, er waren er verschillende. Maar de samensteller was, laat eens kijken, ik heb het boek toevallig bij me, op reis meegenomen uit onze bibliotheek in Philadelphia, de samensteller was ds C. P. Boodt uit Leerdam. Kent u hem, ? Holland- is zoo klein....

— Nnnee, dat nou niet bepaald. Zeker zoo'n vrijgemaakte.... Maar wat wou U met dat boek, meneer Smith?

— Nou, om u de waarheid te zeggen, ik werd getroffen door wat onze dr Van Til zegt, op.... laat 's kijken, ....op blz. 101, „men moet een goed Calvinist zijn in het laboratorium om een goede in de kerk te zijn". Dat heb ik me aangetrokken, u begrijpt dat, en het is de oorzaak, dat ik mijn trip naar Europa gebruiken wil, om bij u daar in Nederland eens goed uit mijn oogen te kijken. Ook over die Schilder-controversy, waarover dr Aalders het had in zijn brief aan onze Amerikaansche lezers.

— Nou, dat zal u wel gemakkelijk vallen. De zaak is doodeenvoudig. Een klein ruzietje, ... .ik wil 't wel niet opnemen voor dien uitval van onzen professor Aalders, maar tja, nou u dat zoo zégt van dien Syrischen koning, ... .zoo héél gek is de vergelijking toch niet. Ik kan straks onzen dominee wel vragen, u wat lectuur te sturen, als u me even uw adres geeft in Holland.

— Graag, meneer Jansen. Maar ik heb ook al wat vóórstudie gemaakt. Om een goed Calvinist te wezen, in laboratorium èn kerk, heb ik de bibliotheek van Philadelphia gevraagd, me wat lectuur mee te geven op reis. Ik zit er al zoo'n beetje in. Vooral over de kwestie van die kinderen, die men volgens uw synode moet houden voor wedergeboren, zooals dr Aalders ons heeft meegedeeld. Dat is de meening van de synode van u, is 't niet?

, — Ja zeker, meneer Smith. Maar, is 't heusch, kunt u daarover nu ook al lezen in Philadelphia?

— Sure, sure. Ook heelemaal geen wonder; je hoort zoo af en toe praten over een oecumenische synode, you know. Blijkbaar willen ze bij ons in Amerika en bij u in Holland, alle. christenen vergaderen. Dat vind ik prachtig. Breed zijn, meneer, breed zijn. De frontieren over, zei mijn grootvader altijd, dat had ie van dr Kuyper, zei-d-ie dan. Ik vind het maar prachtig, dat ze zoo oecumenisch gaan doen. Alleen maar....

— Nou, wat alleen maar? U bent toch niet van een of andere Amerikaansche sècte, pardon, neem me niet kwalijk, ik wil niet onbescheiden zijn. U bent toch óók broad-minded?

— Ik hoop het, meneer Jansen, ik hoop het. Maar ik zit er een beetje mee, hóe ze bij jullie ertoe komen kunnen, zoo oecumenisch-breed te doen, en dan eerst die menschen die tegen de onderstelde wedergeboorte zijn, weg te sturen uit de kerk. 't Lijkt me, als ik 't zeggen mag, een beetje tegenstrijdig. Breed in Amerika. Smal in Holland.

— Maar meneer Smith, nou zegt u me daar zoo iets. U hebt zeker per ongeluk uit Philadelphia verkeerde boeken meegenomen, van die luchte Amerikaansche. Neem me niet kwalijk, hoor, maar gun óns het geloof in onze synode. Als die zegt: een candidaat, die niet gelooft, dat de sacramenten inwendige aanwezige genade verzegelen, zoo'n man mag niet preeken in de kerk van Christus, nou, dan ben ik er zeker van, dat onze professor Aalders, en al die anderen van onze synode, straks trouw zullen zijn. Een goed Calvinist in het laboratorium en goed Calvinist in de kerk, het is maar zooals u zegt. Een goed Calvinist in de landelijke, een goed Calvinist in de oecumenische synode. Ik ben er zeker van, dat hij tot iedereen, die daar ginds op die oecumenische vergadering komt, zal zeggen, hardop, en duidelijk: verzegelen de sacramenten inwendige aanwezige genade, ja of neen? neen? dan mag u niet preeken, en dan wil ik met u geen synode houden, want onze oecumenische synode zal nu juist óók dit dogma streng handhaven. Dacht u nu heusch, dat wij in Nederland smal waren naar binnen en breed naar buiten? Wel, ik durf haast van te voren aannemen, dat alle buitenlandsche kerken dit leerstuk aanvaarden. Verbeeldt u maar niet, dat onze oecumenisch-gezinde, breed-zieude, vooruitziende professoren als Grosheide en Aalders en Ridderbos en zoo geen rekening met de oecumenische kerk zouden gehouden hebben, eer zij zulk een dogma openlijk handhaafden tegen zoo'n afwijkend gezelschap als van dien, enfin, dien' syrischen dépêche-zender....

— Ja, mister Jansen, nu we het daar over hebben, kan ik u wel biechten, dat ik juist op dat punt aan het twijfelen ben geraakt. Door de lectuur n.l., die ik uit ons goede Philadelphia heb meegenomen. Kijk, ik heb het bij de hand. Mooi tijdschrift; The Presbyterian and Reformed Review. Gedrukt in Philadelphia.

—• Nee maar, dat ze daar in Amerika zoo vlug zijn.... Nu al stukken over onze synode! Hoe kan 't zoo vlug? Zeker uit 1944?

— Nee, meneer Jansen, uit....

— O ja, ik begrijp 't al, uit 1905, of kort daarna zeker.

•— Neen, neen, nóg eerder. Uit de voorgaande eeuw. Uit 1891. Kijk maar: July 1891.

— En staat daar al wat in over die onderstelde wedergeboorte, die onderstelde inwendige aanwezige genade? Nou kun je toch eens zien, hoe oud dat leerstuk is. Die Syriërs ook....

— Meneer Jansen, niet al te vlug van stapel loopen. In dit tijdschrift staat, dat men toch wel voorzichtig moet wezen, eer men van zoo'n opvatting als die onderstelde inwendige aanwezige genade een dogma maakt; ik zei u immers al, dat ik een beetje aan 't twijfelen was g....

•— Meneer Smith, ja ober, breng me maar een kleintje koffie, meneer Smith, niet boos worden, hoor. Maar ik denk, ik zou haast zeggen, ik wéét, nu u uit dat vaatje gaat lappen, dat die schrijver in dat tijdschrift van jullie niet erg goed thuis is in de leer der onderstelde wedergeboorte. Als u mijn dominee eens opzoekt, zal hij u vast en zeker....

— Nee, meneer Jansen, wij in Amerika kunnen zelf wel lezen. Weest u gerust, i de schrijver van dat artikel is goed op de hoogte, lijkt me zoo, met die onderstelde wedergeboorte. Wil ik u eens wat voorlezen? 's Kijken. ... bladzij...., tja, daar heb ik al wat. Luister goed: '„Thans toch vat men den Heiligen Doop meestal op als doopte men OP HOOP van latere wedergeboorte, terwijl onze Calvinisten steeds leerden, dat men doopen moet in de ONDERSTELLING, dat de wedergeboorte bij het kindeke VOORAFGING en dus aanwezig is

— Krek ons Praeadvies....

—• Nou sla 'k maar wat over, — dat gaat over zaad des geloofs, en over stengel des geloofs, en zoo.... nog eens wat anders zoeken.... wacht, ik ben er al weer: „Het is op dien grond (van dat zaad, denk ik).... het is op dien grond, dat de Calvinisten leerden: Ie. dat wij de kinderen der geloovigen te beschouwen hebben als begenadigden, in wie het principiëele werk der wedergeboorte reeds geschied is; 2e. dat ze diensvolgens als geheiligden in Christus den Doop moeten ontvangen; en '3e. dat ze,

Meneer Smith, ik neem mijn woorden van daarnet terug, hoor. Eerlijk is eerlijk. Ik sta beduusd, dat zoo'n wereldsch land als jullie Amerika toch maar is, zulke goeie tijdschriften heeft, 't Is nou net precies of je zóó uit de Malibaan-kerk komt; ik heb daar ook es op de gaanderij gezeten, vroeger moest de deur altijd dicht vanwege den oorlog, maar dat schijnt later overgegaan te zijn, de duitschers werden zeker tegen 't eind een tikje gemoedelijker; tenriinste in die dagen, toen die syriërs —• zal ik maar zeggen —• moesten worden beoorloogd, toen waren de deuren ineens wijd open Nou, en 't waren dezelfde klanken.... Heusch, 't is een goed tijdschrift

— Tja, en dan komt de man ook nog met bewijzen uit de geschiedenis. Eén uit Calvijn..., één uit, la's kijken...., uit Maccovius

•— Da's die man, waar die dominee Vonk uit Schiedam zoo tegen is en ééntje uit Voetius enne.... Gomarus en Cloppenburg.... en....

— Schei maar uit, meneer Smith, je hóórt ons Praeadvies. Zegt uw Amerikaan nog meer? Die Schilder wou zeggen, dat hoorde ik van een ouderling van ons op 't dorp, dat al die bewijzen uit de geschiedenis niet ter zake waren, maar de synode heeft het bewijs maar niet afgewach' •" "nze kerkeraad ook niet En nou ik

daar ineens hoor, dat ook zoo'n Amerikaansche dominee 'of professor al in 1892 in Philadelphia liet drukken wat ons Praeadvies betoogde, nu geef ik ze schoon gelijk ook. Zegt die Amerikaansche dominee nog meer van zulke Nederlandsche en oecumenische waarheden?

— Ja, sure, sure. Hij twijfelt hselemaal niet. Hij is niet malsch! 't Zal u wel goed doen, luister maar: „Het is alzoo een geheele onderstbovenkeering... •".

—• Dat is me nog al wat, hoe is 't m....

— „Een geheele onderstbovenkeering van de Calvinistische belijdenis zoo men niet erkent en belijdt: Ie dat het zaad der wedergeboorte door God kan gewerkt worden in een pas geboren kind....".

— Maar nou zegt ie me te weinig: 't KAN, zegt hij. Is dat alles?

•— Gec^uld, mr Jansen. Nu komt het vervolg: „2e, zoo men dit bij de kinderen der geloovigen niet onderstelt; 3e, zoo men anders dan op' grond dezer onderstelling hun den Doop toedient; en 4e zoo men bij de opvoeding ze niet ALS REEDS IN KIEM wedergeborenen, beschouwt, en juist daarop den eisch tot bekeering baseert".

— Dank u, meneer Smith, dank u. 't Is muziek. En dat op een oceaanstoomer. Geef mij dat tijdschrift van dien Amerikaanschen dominee mee, dan laat ik het vertalen door onzen dominee, en dan verspreiden door onze plaatselijke propagandacommissie....

— Best, meneer Jansen, maar we moeten eerst nog eens wat verder lezen, weet u wel. Ik zet u immers, dat ik een beetje aan 'X twijfelen was gekomen door ditzelfde artikel uit The Presbyterian and Reformed Review. Aan 't twijfelen, of men bij jullie er wel goed aan gedaan heeft, deze leer bindend te maken, en alzoo gezagvan-conlessie eraan te geven, en dominees, en professoren en candidaten eruit te werpen, als ze niet in alles daarmee overeenstemden U moet weten, ....

—• Wat weten, wat weten? U hebt 't toch gehoord; wie het anders zegt, maakt zich schuldig aan ONDERST­ BOVENKEERING van de Calvinistische BELIJDENIS? Daar valt niet meer te praten, onze synode heeft natuurlijk alle mogelijke belijdenissen op haar hand, wacht maar eens straks op de oecumenische....

— Mr Jansen, nog even geduld. Diezelfde schrijver zegt, dat alle Calvinistische confessiën toonen dit te bedoelen.

— Nou, zei ik dat niet? Allemaal zeggen ze 't immers ..; .

— Pardon, mr Jansen, dat dacht ik ook eerst te zullen lezen. Maar er staat, dat ze 't allemaal zoo.... bedoelen. Toen dacht ik, hé, jij daar, een waarheid, die men niet loochenen kan, zonder de belijdenis onderstboven te keeren, wordt die niet.... beleden, maar alleen bedoeld?

— Dat jullie Amerikanen nou zoo kunnen vitten, nee, dat had ik niet gedacht. Wedden, dat ie niet bedoelen bedoelt, maar zeggen?

— Neen, mr Jansen, hij bedoelt wat ie zegt, hij bedoelt bedoelen. Niet zeggen. Ik zal u nog eens wat voorlezen: „Immers, al onze conlessiën belijden, dat het Sacrament strekt OM HET GELOOF TE STERKEN. En hoe wil dan de Doop, en met name de KINDERDOOP, als Sacrament gelden, tenzij men onderstelt, dat ook reeds in het te doopen kind het ZAAD DES GELOOFS door God gelegd zij? Zoo men dit niet onderstelt, MAG men een kind niet doopen; want immers, zoo er geen gelooiszaad in hen aanwezig is, kan de doop bij hen niet TOT STER­ KING VAN HET GELOOF strekken....''.

— Meneer Smith, meneer Smith, 't is me nou net, alsof ik onzen professor Grosheide lees. Die schreef dat haast woordelijk zoo, in een brief over dien candidaat met zoo'n Syrischen naam. Geef hier dat mooie tijdschrift, ik móét het onder de menscheu brengen....

— Ja, ja, dat komt straks. Eerst nog even lezen. Nou komt er, dat.... let nu goed op, meneer Smith, en laat die koffie nou nog even staan, nou komt er: ....„dat onze Calvinistische Symbolen, en met name de Westminster Symbolen, zich toch AL TE SOBER over dit gewichtig punt uitlaten". „DAT IS OOK ZOO", zegt de schrijver.

— Meneer 'Smith, neem me niet kwalijk, maar die koffis wordt koud. Excuseer....

— U hebt gelijk, ik zal ook even uitdrinken. Want nou komt er een lang citaat. Klaar? We beginnen. Voor het zoo sober spreken der belijdenissen, zeg maar gerust, voor het niets hiervan belijden, geeft de schrijver twee redenen aan. Zet je schrap, broeder. „Vooreerst toch is het notoir, hoe de Heilige Schrift zelve zich bijna uitsluitend bezig houdt met den weg des heils VOOR VOLWASSENEN, en den geheel, anderen weg des heils, dien God met de jonge kinderkens houdt, ter nauwernood aanroert. Hierom loochent de Heilige Schrift niet, dat er behalve den weg des heils voor volwassenen, NOG EEN HEEL ANDERE WEG DES HEILS VOOR DEZE KLEINEN IS (mits natuurlijk altoos aan de uitverkiezing, aan de verzoening in Christus en de wedergeboorte door den Heiligen Geest gebonden), en geeft de Heilige Schrift er klare aanduidingen voor; maar ze werkt die niet verder uit dan vooi' onzen troost noodig is. Immers de Heilige Schrift is er niet op ingericht om onze weetgierigheid te bevredigen, of ons te doen doordringen in geheimenissen, maar strekt alleen om hen, dié de Heilige Schrift lezen of haar prediking hooren, en die dus op ouder leeftijd zijn, ie zeggen, wat ZIJ te gelooven en Ie doen hebben. En daaraan nu houden zich ook onze Calvinistische Symbolen. Verder dan de H. Schrift gaan ze niet; en verder mochten ze niet gaan..., " Is die ligstoel wat ongemakkelijk, meneer Jansen?

— O neen, maar ik krijg trek....

•*•— Nog even wachten, meneer Jansen. Ik herhaal: „EN VERDER MOCHTEN ZE NIET GAAN". Ik dacht zoo, mister Jansen, als 't nu zóó staat, ddn hebben ze bij jullie toch een ongelukkig ding gedaan, toen ze gingen BINDEN. Want BINDEN beteekent: die formule waaraan wij binden, IS UIT DE SCHRIFT ZELF VAST EN ZEKER ONTLEEND; wij MOETEN dit daarom confessioneel vastleggen. En. kijk nou eens aan

— Meneer Smith, nou niet op onze synode afgeven. Hoe was 't ook weer; onderstbovenkeering.... immers? 't Is dus volkomen helder volgens schrijver?

— Nee, meneer Jansen, dat is 't nu juist, 't Is toch niet oo helder, als ik eerst dacht. Hoor maar wat de schrijer verder zegt; „Een tweede reden is, dat ze nooit in hun belijdenis opnamen WAT THEOLOGISCH NOG OOIT TOT HELDERHEID GEKOMEN WAS. En overits nu de samenhang tusschen den Doop en het voorafgaand werk Gods in de jonge kinderen wel theoloisch ter sprake gebracht en GEDEELTELIJK toegelicht, maar nog niet tot heldere formuleering gekomen was, bleven ze op dit punt allicht AL TE SOBER. Eerst later....".

— Ha, daar heb je 't al. Later, later zijn die symbolen, de belijdenissen, dan toch zeker WEL tot helderheid gekomen?

— Mis, mister Jansen. De schrijver zegt, dat eerst later de THEOLOGIE op dit punt tot meerdere helderheid gekomen is. Zijn eigene misschien? Maar van die BELIJDENISSEN lees ik verder niets. En als ik u goed begrepen heb, dan is er bij jullie in Nederland een groote groep, die er niet van weten wil? En heeft die Schilder gezegd; nog eens wachten tot na den oorlog, eer jullie definitief gaan binden... .• eerst nog eens praten? Is dat zoo?

— Nou ja, maar die Syriër. Wat zou zoo'n groep? Een synode moet toch haar eigen gang gaan? Die groep van 1905, die A-groep, wou er ook niets van weten; maar onze synode heeft zelf te beslissen. Ze heeft dien candidaat dan ook weggestuurd, die precies zei wat de oude A-groep in 1905 beweerde. Maar al zou er ook een stem als van vele wateren tegen de synodale gedachte zijn, ik zeg maar; wie ze weerspreekt, keert de belijdenis onderstboven, zoo stond het er immers, niet?

— Mag wezen, maar die schrijver uit onze Review zegt, een paar regels verder; „dat de Calvinistische Kerken, krachtens hun Calvinistisch beginsel bij haar belijdenis geen ander doel voor oogen zich stelden, dan om een echo op het WOORD VAN HUN GOD te geven. Dat ze.... eerst dan spraken als er een stemme veler wateren tegelijk uit ALLE GEREFORMEERDE KER­ KEN OPGING. En.... dat ze ook dan.nog in hun sober spreken zich bepaalden tot datgene wat bij het Licht des Geestes, door de studie der theologie, tot genoegzame helderheid en evidentie was gebracht" Kunt u nou begrijpen, mister Jansen, dat ik ga denken, dat die schrijver uit onze Philadelphia-Review toch eigenlijk tégen die binding zou geweest zijn? En dat HIJ misschien gezegd zou hebben; toen die Schilder nog eens wachten wou tot na den oorlog, d.w.z. totdat ze bij jullie allemaal weer eens konden studeeren en schrijven, toen bleek die man eigenlijk geen Syriër, maar, enfin, toen stuurde hij op vrede aan. Lag hij toen niet zoo'n beetje in de lijn van dit tijdschrift?

— Man, pardon, meneer Smith, schei nou uit over dien Schilder. Onze professor Aalders heeft toch zeker wel jullie Amerikanen haarfijn uiteengezet, waarover 't liep? Hij hoefde toch zeker maar te verwijzen naar. jullie eigen belijdenis om te zeggen; het staat toch zeker voor ons allen al lang vast?

•— Nou, mister Jansen, om u de waarheid te zeggen, heeft hij meer over het punt heengepraat, dan dal hij zich scherp bepaalde tot de punten in geding. Hij schijnt niet veel te moeten hebben van deze Amerikaansche tijdschrift-wijsheid. Tenminste, als ik nog even mag — ik ben zóó klaar — ik lees even verder nog, dat een eventueele „rijker ontplooiing zoo ALGEMEEN in de kerken moet zijrt doorgedrongen, dat niet de eene helft der kerkeraden of classis haar meening aan de anderen oplegt, maar dat de kerken saam, IN HAAR GROOT GEHEEL, desaangaande eenzelfde eenparig getuigenis geven". Zijn bij jullie de kerkeraden en classes wel wakker geweest? Ik meen, dat ze dien Schilder bij jullie hebben afgezet, omdat ie de KERKERADEN in de zaak betrok? Enfin, u schijnt dat niet precies te weten? De Calvinistische theologie moet vóór de binding heelemaal klaar zijn, zegt onze schrijver nog eens. De praeadviezen zou je dus nooit in de kachel mogen stoppen, ze zouden als «Her kleinood vanzelf moeten gelden. Ook in de overige buitenlandsche Gereformeerde Kerken moet gelijke overtuiging tot gelijke resultaten kunnen leiden. Eerder mag je niet binden, zoo lees ik. „Van een elkaar overstemmen, van een meerderheid en een minderheid mag hier geen sprake zijn", zoo lezen] we.

— Nu ja, meneer Smith, maar het ging toch om HAND­ HAVING DER belijdenis?

— Tja, mister Jansen, maar de schrijver in de Review zegt, dat zelfs voor zoo'n nadere verklaring der belijdenis geldt; „wie de vrucht plukt eer ze aan den tak gerijpt is, wordt bijna altoos gestraft door te laat berouw".

— Schei uit, meneer Smith. Nou valt die Amerikaan me toch tegen, 't Lijkt wel zoo'n Schilder, die ook zei: als je blijft binden, dan is de teerffng geworpen door de synode.... Ze vonden dat bij ons maar erg brutaal, onze professor Dijk noemde dat , , dreigen". De synode zei 't 'm na. Zóó'n man, die kent Kuyper nog' eens. Maar jullie Amerikanen....

— Kuyper, zegt u daar. 't Is waar ook. Weet u, wie de schrijver is van dat artikel in The Presbyterian and Reformed Review? 't Is casueel; dr Abraham Kuyper.

— Kom nou, mijnh.... Dan zou die tegen de binding geweest zijn? Net zooals die krant van Schilder zei? Laat me nou niet.... kijk, daar heb je mijn vrouw.... mag ik u voorstellen, mr Smith uit Philadelphia, mevrouw Jansen uit Lutjebroek.... Zoo, je komt zeker waarschuwen voor 't diner.... Ja, 't is ook al laat. Nou, mijnheer • Smith, 't was me aangenaam, we zien mekaar straks nog wel....

— Mister Jansen, u wou dat tijdschrift nog meehebben.... Niet noodig? En die vertaling dan? Niet.... ... .kijk, hij is al weg. Enfin, never mind, 't artikel is al vertaald, dat had ik hem nog willen zeggen; ze wisten 't in de bibliotheek van Philadelphia me te vertellen, 't is vertaald onder den titel; Calvinisme én Revisie, kijk, 't staat nog in mijn exemplaar aangeteekend, gedrukt te Amsterdam, bij J. A. Wormser, 1891. Ik moet bepaald toch nog eens nog wat verder neuzen dan in Lutjebroek wat is 't nog heerlijk vroeg in den middag.

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 oktober 1945

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJKLEVEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 oktober 1945

De Reformatie | 8 Pagina's