GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

ZENDING EN EVANGELISATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ZENDING EN EVANGELISATIE

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE VERKLARING VAN GEREFOR^ MEERDE ZENDINGSARBEÏDERS. ^

In het Januari-nummer van „Het Zendingsblad" der (gebonden) Gereformeerde Kerken komt eene verklaring voor, die onderteekend is door Prof. Dr J. H. Bavinck en twaalf andere arbeiders in de Gereformeerde Zending. De onderteekenaars spreken uit, dat zij behoefte hebben uitdrukking te geven aan de in hen levende overtuiging. Zij doen dat „in het besef, dat het van groot belang is, dat we als Christenen van Nederland trachten te komen tot een meer zuiver begrijpen van wat nu gebeurt in Indonesië, zoodat wij daardoor tot een houding komen, die verantwoord is tegenover God en onze mede-rijksgenooten".

In de uit vijf punten bestaande verklaring, die dan volgt is er veel, waarmee ik het bijna geheel eens kan zijn. Toch kan ik met de verklaring geen instemming betuigen en dat niet zoozeer omdat ik enkele uitdrukkingen minder juist acht, als wel omdat de verklaring als geheel niet aan haar doel becintwoordt. Als doel wordt door de opstellers genoemd: „trachten te komen tot een meer zuiver begrijpen van wat nu gebeurt in Indonesië".

Dat doel wordt door deze verklaring niet bereikt. Voordat ik dit aantoon, wil ik eerst nog iets zeggen over het gebruik van het woord „Indonesië". Dat ik hiertegen bezwaar heb, is bekend. Dat bezwaar handhaaf ik, ook na de tegenwerping, dat toch ook in de rede van H. M. de Koningin van 7 Dec. 1942 het woord voorkomt. In die rede gebruikte H. M. inderdaad éénmaal het woord „Indonesië", maar dat we moeten oppassen, daaraan geen te groote beteekenis te hechten, wordt duidelijk als we ons re& nsehap geven, dat in diezelfde rede dertien maal van Indië of Nederlandsch Indië gesproken wordt. De verklaring van de zendingsarbeiders daarentegen bezigt consequent vijf maal het woord „Indonesië"^n geen enkele maal de officiëele naam van het gebied, dat zij bedoelen. Blijkbaar willen zij tegemoet komen aan het sentiment van de Indische nationalisten. De vraag kan rijzen, hoever zij in die tegemoetkoming zullen gaan, met name of zij idch in de toekomst bij den zendingsarbeid zullen gaan bedienen van de zoogenaamde Indonesische taal (het Maleisch) met uitschakeling van Javaansch, Soembaneesch en Boegineesch. Natuur- Hjk zullen zij dat niet doen, maar zijn zij van plan de volken, tot wie zij gezonden zijn, de groote werken Gods te verkondigen, aan , een iegelijk in zijn eigen taal, in welke zij geboren zijn. Waarmee feitelijk het gebruik van het woord „Indonesië" veroordeeld wordt, omdat de logische consequentie van dat gebruik wordt afgewezen.

Ik keer terug tot het doel van de verklaring, die immers beoogt te komen tot een beter begrijpen van het huidig gebeuren in Indië. In punt 3 kunnen we lezen, waarin het door de opstellers gesignaleerde onjuiste begrip zich geopenbaard heeft. Dat punt begint:

Zij hebben met leedwezen geconstateerd, dat het Christelijk volksdeel te weinig beseft, dat fii de dingen die thans Indonesië beroeren een rechtmatig strfeven naar zelfstandigheid niet mag worden veroordeeld, en dat het te veel geneigd is, de schuld van het huidige conflict alleen maar te wijden aan de Japanners, aan Soekamo e.d.

Het lijdt geen twijfel, dat met deze woorden niet slechts het gedrag van enkele Christenen, maar de houding van de Nederlandsche Christenheid als geheel, wordt afgekeurd. Er is sprake van het Christel ij k volksdeel, dat zich schuldig maakt aan een te weinig eenerzijds en een teveel anderzijds. Naar alle waarschijnlijkheid vindt het afkeurend' oordeel over het Christelijk volksdeel zijn oorsprong in de critiek op het Indische regeeringsbeleid, welke critiek het scherpst naar voren is gekomen in de Christelijke pers en uit de Christelijke politieke partijen.

De opstellers van de verklaring zijn het blijkbaar met deze critiek niet eens al is 't niet duidelijk of zij zich geheel achter de regeering scharen. Wel kunnen we constateeren, dat zij niet zoover gaan als de Conununistische Partij, die wel de regeeringspolitiek steunen wil, maar. het gebruik van geweld afkeurt. De verklaring zegt n.l. in het vervolg van punt 3:

, , Bij de scherpste veroordeeling van de gruweldaden, door de extremisten bedreven en b^j voUp overtuiging, dat het roeping is, met krachtige hand rust en orde te herstellen "

De verklaring erkent dus de roeping om met krachtige hand rust en orde te herstellen. Maar helaas ondermijnt, ja verlamt zij de kracht van die hand, wanneer zij vervolgens uitspreekt, dat * „het toch noodig (is), er een open oog voor te hebben, dat er veel diepere factoren in het spel zijn, welke wij alleen dan klaar onder het oog kunnen zien, wanneer wij beginnen oprecht en ootmoedig de gemeenschappelijke schuld te belijden".

Die gemeenschappelijke schuldbelijdenis vinden we uitgedrukt in ptmt 1 der verklaring:

„Zij zijn zich bewust van de groote schuld, die het Nederlandsche volk — en in dat volk ook wij — draagt, doordat wij in onze betrekkingen met Indonesië zoowel politiek en economisch, alsook in het optreden van de Hollanders, helaas ook van belijdende Christenen, ons te 'weinig hebben laten leiden door de eischen van rechtvaardigheid, onbaatzuchtigheid en naastenliefde, gelijk Gods Woord ons die gebiedt".

Al kunnen wij met deze schuldbelijdenis instemmen dan blijft het nog de vraag of de verklaring het bij het rechte eind heeft, wanneer zij hierin één van de veel diepere factoren ziet, die in het spel zijn, bij hetgeen er thans in Indië geschiedt.

Ja zelfs indien de laatste vraag bevestigend beantwoord moet worden en dus de visie van de opstellers der verklaring op de oorzaken van het conflict als juist erkend zou worden, ook dan zouden wij blijven afkeuren het gebruik, dat van deze schuldbelijdenis gemaakt wordt om de roeping tot het met krachtige hand herstellen van rust en orde niet te ontkennen en vloeit voort uit de wijze, waarop de verklaring de schuldbelijdenis vooropstelt, terwijl zij later nog eens uitdrukkelijk vaststelt, dat wij daarmee moeten beginnen.

De verhouding Nederland-Indië is dikwijls vergeleken met die van voogd tegenover pupil, ook wel met die van vader tot zoon. Een vader die zijn zoon lief tieeft, zal hem kastijden, wanneer het noodig is. Hij zal zich daarvan niet laten weerhouden door het besef, dat de zoon zijn zondige natuur van hemzelf geërfd heeft, want wie de roede inhoudt, haat zijn zoon. Wel zullen de slagen den vader minstens zooveel pijn doen als den zoon. Eigen schuldbesef mag den vader niet weerhouden om te doen wat heilzaam is voor zijn zoon. Om die laatste gedachte is het ons te doen in het door ons gebruikte beeld. Het heil van Indië vordert, dat met krachtige hand rust en orde worde hersteld. Wie die krachtige hand inhoudt of haar verlamt, haat Indië. Ik schrijf dit in diepe bewogenheid over den nood dermilliöenenbevolking van Indië, daarmee citeerend de beginwoorden van den slotzin der verklaring.

Overigens geloof ik niet, dat de visie van de üstellers der verklaring, op de oorzaken van het onflict .iuist genoemd kan worden. In hoofdstuk van „Ongeloof en Revolutie" stelt Groen van rinsterer een onderzoek in riaar de vraag of de evolutie misschien aan de ondeugdzaamheid der^ taatsvormen of aan de misbruiken te wijten is. ok Groen begint ziin onderzoek naar de oorzaak er Revolutie met schuldbeliidenis, echter niet omat hij in de beleden schuld één der diepere facoren ziet, die in het spel ajn. Hij schrijft: „Gaarne egin ik met een teeken van onpartiidigen zin, door, n naam der voorgeslachten, schuld te belijden. en lang en zwart zondenregister kan, geiyk van ns, van hen ter tafel worden gebracht. Het is ltijd, ook in de nieuwere historie, als van oudsher: /ö en onze Vaderen hebben geo n d i. g d". Groen komt na onderzoek der misruiken evenwel tot de volgende conclusie: „Misruiken zijn ondergeschikte oorzaken der Revolutie eweest doch met de Revolutiebegrippen waren eze misbruiken, in de nadeelige werking, niet verelijkbaar". Niet vergel ij kbaar, dat is el iets anders dan te spreken van één der diepere actoren, die in het spel zijn.

Niet heelemaal duidelijk is mij de beteekenis van het begin van punt 5 der verklaring:

„Met nadruk wijzen zij op de practijk van de zendingsvelden, die, voortvloeiend uit het Evangelie, sinds 1931 geleid heeft tot de zelfstandigverklaring der Indonesische Kerken, door welke eenerzijds de zelfstandigwording van de volken, naar onze Chris-

184 telijke overtuiging, op het hoogst wordt gediend, \ en die anderzijds alleen in een zelfstandig volk tot volle ontplooing kunnen komen".

Het kan niet de bedoeling zijn om door dezen zin de schuldbelijdenis van punt 1 te verzwakken en ook acht ik het niet waarschijnlijk, dat de opstellers bij de nationalisten in het gevlei probeeren , te komen.

Maar waarom wordt dan de gevolgde zendingspractijk zoo met nadruk'naar voren geschoven? De zending kan toch moeilijk zeggen, dat zij met die zelfstandigverklaring een initiatief heeft genom_en, dat nu aan andere levenskringen ten voorbeeld gesteld wordt? Veeleer kan gezegd worden, dat die zelfstandigverklaring een noodzakelijk gevolg was van de voortschrijdende ontwikkeling der Indische maatschappij.' Reeds Idenburg heeft gezegd, dat het beheer óver Indië moest plaats vinden, niet alleen ten bate van Indië's bevolking, maar ook met hare medewerking. Op allerlei terrein is aan die gedachte uitvoering gegeven, ook vóór 1931.

Voorts acht ik de zijdelingsohe beschuldiging, die in punt 3 tot het Christelijk volksdeel gericht wordt, alsof dat volksdeel een rechtmatig' streven naar zelfstandigheid zou veroordeelen, niet gerechtvaardigd. Van een dergelijke veroordeeling is mij niets gebleken, terwijl ik toch zooveel mogelijk tracht op de hoogte te blijven van alles wat op Indië betrekking heeft. Zelf heb ik het streven naar zelfstandigheid niet alleen nooit veroordeeld, maar zelfs als een noodzakelijkheid beschouwd. Ook voor volken, die onder voogdij van een niet uit dat volk voortgekomen regeering staan, geldt. m.i. „indien gij ook kunt vrij worden, gebruik dat liever". Waar ik er zoo over denk, zou, ; *! een' tegenovergestelde meening, indien die zich in de Christelijke pers of bij de leiders der Christelijke politiek geopenbaard had, mij zeker ongevallen zijn. Alleen moet werkeliike zelfstandigheid en echtp vrijheid niet verwar; ! worden met de „zelfstandigh^" en de „vrijheid" zooals zij door de revolutie beloofd worden. De revolutie schenkt het tegendeel van wat zij belooft.

Met eenige wijziging neem ik de bede aan het slot der verklaring over en ik bid dat God aan de bevolking van Indië een regeering schenke, die als dienaresse Gods haar ten goede het zwaard niet tevergeefs draagt, opdat zij een stil en gerust leven leiden moge, in alle godzaligheid en eerbaarheid.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 16 maart 1946

De Reformatie | 8 Pagina's

ZENDING EN EVANGELISATIE

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 16 maart 1946

De Reformatie | 8 Pagina's