GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Rebellenpsaltn."

De Redactie van „De Linie", hoofdredacteur prof. dr J. H. C. Creyghton S. J., schrijft:

Er is in dit blad enkele malen gezinspeeld op de Godslaterlijke verzen van Albert Helman, gepubliceerd in het maandblad ApoUo. Vele lezers vragen om toeUchting, onbekend als ze zijn met Helman's latere evolutie en met • de strekking van genoemd, royaal uitgegeven maandblad. Daarom wijdt een onzer medewerkers Mer enkele regels aan den dichter, die eertijds als de meest belovende litterator en muziek-essayist uit de strijdbare katholieke Gemeenschapsgroep gold, om achtereenvolgens via marxisme „Trotzkyisme" en socialisme te arriveeren tot de uitdagende, strijdbare Godloochenarij, waarvan onderstaande citaten mogen getuigen. ^

Eerst lezen we dan iets over het tijdschrift: „ApoUo":

„Apollo" is een na-oorlogsch maandschrift voor Literatuur en Beeldende Kimsten, onder redactie van Johannes Tielrooy en Fr. W. S. van Thienen, twee Amsterdamsche professoren. In December van het vorig jaar opende dit tijdschrift zijn eerste nummer met een program-ontvouwing door de redactie, die zich op humanistisch' standpunt plaatste: humanisme zonder God. Voorzoover we uit die eerste bladzijden konden opmaken, wordt het Christendom ónder de „gevoelens en denksystemen" gerangschikt „die eerbiedwaardig en schoon zijn voor alle tijden", maar het Christendom als godsdienst schijnt er minder goed af te komen, omdat dit schijnt gerekend te worden tot de „religieuze dogmatismen" die slechts onbruikbaar puin zijn van ineengestorte ideologieën en „dit puin moet verwijderd worden" (bladzijde 3).

Ik hoop, dat één onzer jeugdige lezers, die me onlangs het tijdschrift toonde, dezen Persschouw lezen zal. Het artikel van „De Unie" vervolgt:

Onmiddellijk na de redactie begint Albert Helman zijn aanval op God. „Puin mimen is het eerste dat noodig zal zijn", (biz. 3). God is dus het puin, dat moet worden opgeruimd! Ja, Christenlez«r en gij, elke Godgeloovige, vergeef me deze en volgende verschi-ikkelijke uitdrukkingen, want ik weet dat gij met mij koud wordt van ontzetting. Zooiets moet gepubliceerd worden.

Vervolgens over Albert Helman:

Albert Helman, (pseudoniem voor L. Lichtveld), de voormalige organist van de Sint Bonifaciusparochie te Amsterdam — hij kwam toen als jonge man pas uit West- Indië — schrijft nu een „Eebellenpsabn" en hij, die vroeger God zocht in gezang en jubellied, durft nu te schrijven:

„Mijn korte jeugd, te kort, helaas, en al te snel vervlogen heb ik verdaan met valse deugd, XJ zoekend, die mij hebt bedrogen in wrange rijpheid zonder ATeugd."

Zijn aardsche leven ziet hij niet meer in zijn eenige beteekenis als proeftijd voor het blijvende leven in Gods stralende eeuwigheid en daarom klaagt hij God aan om de onzinnigliedpn, om het leed en de verschrikking, die hij overal in de wereld meent te ontdekken. Hij laat zich door God niet paaien met „Morgen!",

„'t Is al te droef om als een beest de rotsen af te grazen naar water wroetend met zijn hoef als altijd ver blijft de oase waarheen hem lokt uw oud gesnoef."

Deze wereld „vol venijn" maakt hem tot een aanklager, een hater en bestrijder van God en lijnrecht plaatst hij zich daardoor tegenover den Christen die weet dat „het passend en billijk is om God altijd en overal dank te zeggen", ook bij het bitterste leed en die daarom zijn kracht put uit het Sacrament der „eucharistie". Eucharistie immers beteekent „dankzegging".

Natuurlijk begrijpt Helman dat hij den strijd tegen den transcendenten God, die boven alles staat en in Wien alles leeft, niet kan aanbinden. Dat zou al te belachelijk zijn. Daarom neemt hij zijn toevlucht tot een soort pantheïsme, dat God met de wereld vereenzelvigt en hij maakt zich daarbij nog wijs dat de God, die dienstbaarheid vraagt, een product van eigen denken is. Maar de natuur is sterker dan de leer, het gezonde verstand, dat om God vraagt, stelt telkens weer zijn eischen.

Gij zijt 'de Idit die aan mijn allerdiepste ziel en wezen zit vastgehaakt; 'k ben uw bezit en zal van U eerst dan genezen zo 'k TJ vernietig, lid voor lid. Eerst in mijn brein dan in mijn hoop, verlangen en vertrouwen en waar Gij heimelijk kunt zijn, thuis, bij mijn vrienden, kindren, vrouwen, waar 'k IJ ook tref, op eYk domein, — O vijand snood daar zal ik H niet meer als eerst ontvlieden, "Wanneer Gij mij ten tweekamp noodt, maar stug en star , het hoofd U bieden en tr bestrijden totterdood."

Indien de schrijver den poëet begrepen heeft, even we hem geUjk, als hij zegt dat hier „de hel chijnt losgebroken".

Mene, mene, tekel ufarsin.

De Groene Amsterdammer geeft een artikel over it onderwerp. 'Wat er in staat over de kwestie an koning „Belsazar" is in de orthodoxe kommenaren al herthaaldeUjk weersproken op duidelijk angegeven grond. Schrijver spreekt over misschien komende opgravingen en zegt dan:

Misschien zal dan ook het raadsel van de tooverwoorden worden opgelost. Ondertusschen hebben wij nog het recht te gissen. En daar maken wij gebruik van. Al heel lang. In 1878 ontdekte een Pranschman de merkwaardige overeenstemming tusschen de woorden mene, tekel en de namen van de Babylonische gewichten en munt-eenheden mine en sjekel (1 mine is 60 sjekels), en hij herkende in „peres" of „ufarsin" het Babylonische woord voor „een half" •— een halve min dus. Anderen hebbeu deze ontdekking aangevuld: in de Hebreeuwsche literatuur (in de Talmud) vonden zij het volgende grapje: daar wordt de kleine zoon van een groeten vader Peras ben Mina genoemd — halve-mine, zoon van mine — en de groote vader van een kleinen zoon omgekeerd: mine, zoon van halve-mine. Hier zou nu Nebukadnezar de heele mine geweest zijn, Belsazar maar een sjekel, en de tweede halve minen van ufarsin zouden Perzië en Medië hebben gegolden.

Maar het kan nog geestiger. Een Amerikaansche geleerde, Salomon Gandz, is als volgt te werk gegaan. Hij vertaalt, goed gemotiveerd, mene met „tel!", tekel met „vermenigvuldig!" en peres met „deel!", dus „mene tekel peres" met „tel, vermenigvuldig, deel!". Zoo lijkt het meer een wiskundige formule uit een spijkerschrifttekst dan een tooverspreuk. Hoe kwam die op den muur? Daar zullen wij ons hoofd niet over breken. Maar hoe werd het een tooverformule? Tooverformules zijn er uit de Middeleeuwen genoeg overgeleverd — alleen al over hocuspocus-pilatus-pas en abracadabra is er eindeloos gepiekerd. Er kunnen heel onnoozele Latijnsche of Arabische woorden achter zitten, zooals „tel, vermenigvuldig, deel" achter „mene tekel ufarsin", want de toovenaar, die ze uitvond, moest zich toch even ook in zijn binnenste verkneukelen over de goegemeente, die hg voor den gek hield.

En de „tooverversjes" van onze kinderen, wanneer ze aftellen, wie „hem" is, van „oUeke-boUeke-rubesolleke, olleke-boUeke-knol"? Die hoeren in het hoofdstuk folklore thuis. "Waar komen ze vandaan? De folkloristen hebben het uitgezocht. Een verbasterd Fransch liedje, de telwoorden van één tot tien in een vreemde taal, een stuk uit de mis — en als je de lijst van de HoUandsche graven vlug genoeg afhaspelt, wordt het een even mooi en onbegrijpelijk tooverversje.

•Waar kwam het Mene-tekel vandaan? Uit de middelbare scholen van Babyion? „Tel, vermenigvuldig, deel!" Het plechtige „Mene-mene-tekel-ufarsin" een simpel hulpbruggetje voor Babylonische H.B.-scholieren zooals ons zinnetje „Mijnheer van Dalen wacht op antwoord"? Sic transit gloria mundi — zou je aan het eind van zulk een verhaal neer kunnen schrijven — zoo vergaat 's werelds roem.

Het is maar goed, dat de auteur zelf verklaart te gissen. 'Wij gelooven dat gissen hier missen is. Maar als bijdrage voor de kennis van de gegeven „oplossingen" is het bovenstaande onzen lezers alUcht welkom. "Wij houden ons aan de bijbelsche uitlegging zelf.

Het verbond — niet nauwkeurig te verklaren.

Toen ik zooeven een ia jaren niet gebruikt boek ter hand nam, viel er een knipsel uit. „Het Verbond" stond er boven. Hier volgt het, onverkort:

"Wij mogen er ons over verblijden, dat van verschillende zijde getracht wordt licht te geven over het zoo moeilijke vraagstuk van het verbond der genade. En wij hopen, dat we door broederlijke bespreking ook inderdaad verder zullen komen.

Maar voor één ding moeten we zeer nadrukkelijk waarschuwen.

Laat toch niemand meenen, dat een stuk als het Verbond zoo kan worden, beschreven, dat alle raadselen zijn opgelost en dat een geheel sluitende beschouwing is gegeven.

Dat is daarom mogelijk, omdat het Verbond ons rechtstreeks in aanraking brengt met het doen Gods.

En ^ijn doen is niet te doorgronden. Ook wat Hij verricht in Zijn genade kunnen wij menschen niet zien en beschrijven, gelijk het is.

Een vraagstuk als verbond en verkiezing is niet op te

"Wij moeten dat ook niet probeeren te doen. "Wat wij kunnen en moeten doen, is zooveel mogelijk alle gegevens der Schrift verzamelen en verwerken. En dan desnoods naast elkander laten staan, wat wrj als menschen niet met elkaar in overeenstemming weten te brengen. "Wij schrijven dit, omdat wij in gesprekken en soms ook wel door wat we lezen, wel eens den indruk krijgen, dat er onder ons zijn, die-meenen, dat het verbond nauwkeurig kan worden verklaard.

Wie dat meent, is wel heel ver van de waarheid. Tot zoover het oude stukje. Zoudt u nu denken, dat d© man, die er zóó over denkt, ooit in staat is, mensdhen uit de kerk te jagen, die zich niet kimnen conformeerfen aan de bindendverklaring van de leer van het „voor wedergeboren houden" van het zaad des verbonds, of van die, dat de bondsteekenen en-zegelen inwendige aanwezige genade verzegelen, of van de opvatting, dat men de kinderen des verbonds moet houden voor, en bejegenen als reeds wedergeboren uitverkorenen? Neen?

Toch was het dr F. W. Grosheide, die zóó schreef in het toenmalige N. H. K.-bl. Het zelfde nummer waarin geschreven werd over Prof. Einstein over de Kerk (andere tijd^saanduiding weet ik niet te geven). i

Lohman over artikel 31.

Ds B. Jongeling schrijft in „Kerknieuws" Sappemeer over art. 31 K.O.: men kent het. Ds J. merkt op:

O.a. is vaak bewezen op Prof. Dr F. L. Rutgers, die in den Doleantie-tijd met groote geleerdheid en buitengewone scherpzinnigheid het Gereformeerde kerkrecht tegen het lüerarehische heeft verdedigd b.v. in een tezamen met Prof. Mr De Savornin Lohman geschreven boek: De rechtsbevoegdheid der plaatselijke kerken.

Maar, aldus Ds Jongeling, maar: ,

Dit beroep op Rutgers en Lohman is van synodalistische zijde wel gewraakt met de opmerkiug-dat in den Doleantie-tijd geschreven en gestreden moest worden tegen een ongereformeerde synode, terwijl we in 1942 en volgende jaren te doen hadden met een • Gerefonneerde synode, en dat dus het trekken van een parallel niet zonder meer geoorloofd is.

Het argument snijdt wel geen ihout, maar is toch het aanhooren waard. Welnu, lees wat Ds Jongeling verder opmerkt:

Nu kwam ik in geheel ander verband tegen een uitlating van Lohman, waaruit blijkt zijn- opvatting van art. 31 K.O.

Lohman heeft als hoofdredacteur van De Nederlander een menigte van artikelen geschreven welke saamgebundeld zijn in: Bijdragen tot de geschiedenis der Ohristelijk- Historische Unie, een zeer interessant boek voor de politieke gesclnedenis van ons land, speciaal voor de geschiedenis van de christelijke politiek. In een van deze artikelen (dl I blz. 149) handelt de schrijver over het bindend zijn van het program van beginselen. Dat program bindt alle anti-revolutionairen samen, dat is grondslag voor de eenheid, ook grondslag voor den band van het volk aan de vertegenwoordigers in de kamer. Nu zegt Lohman dat de deputatenvergadering van 1894 besluiten heeft genomen in strijd met een bepaald artikel van het beginsel-progi"am en dat tengevolge daarvan verwarring is ontstaan. Hij vervolgt dan: De eenige manier om weer op den goeden weg terug te komen, is o.i. dan ook, zoo spoedig mog'elijk zich geheel los te maken van de besluiten der genoemde vergadering. Die besluiten zijn evenmin geldig als de beslissingen van een Gereformeerde Synode wanneer deze, zij 't ook maar tijdelijk, het bindend gezag der Schrift op zijde heeft gezet." Dit wordt in een volgend artikel herhaald: Daardoor zijn o.i. hare besluiten evenmin bindend, als de beslissingen van een Gereformeerde Synode, die hot bindend gezag der Heilige Schrift op zijde stelt; natuurlijk niet, omdat het Program en de Heilige Schrift in autoriteit op ééne lijst staan, maar omdat, evenals een Gereformeerde Synode, ook de Deputatenvergadering aan het accoord van gemeeTischap gebonden is."

. Ongezocht spreekt Lohman zich hier uit over art. 31 E.G. In niet onduidelijken zin,

Wü zijn voor deze herinnering zeer dankbaar.

Gereformeerde coalitie?

Sprekende naar aanleiding van de artikelen van ds J. V. Raalte over de coalitie van Dachau; merkt (misschien ds F. de Vries? ) op in K-bl. Geref. K. Delft ca, :

Ook wanneer wij rekening houden met het aan het einde der artikelen door den schrijver gegeven „slotopmerking", kuimen we wel zeggen, dat hij heeft gepleit voor „zooiets als een Gereformeerde coalitie". Deze zou aanvankelijk in dezen vorm tot stand kunnen koinen, dat de predikanten der kerken, waarover de Gereformeerde belijders in ons land zijn verdeeld —• en in ieder geval die der vrijgemaakte en der Christelijk Gereformeerde Kerken — over en weer in die kerken zouden preeken. Dit kan in het kader van zijn artikelen moeilijk iets anders beteekenen dan het zoeken van „contact" tusschen geloovigen, die verschillen in „accen. tueering van sommige leerpunten", in „geestelijke ligging", in „visie op de waarheid" of ook in „constructie van de waarheid". Die geloovigen, hoewel verdeeld over verschillende kerken, mogen niet „enghartig" niet „kleinzielig", niet „exclusief" zijn. Waar „samengaan en samenwerking" mogelijk is, moeten ze met elkander een „coalitie" aangaan, aanvankelijk bestaande in over en weer preeken, waarop dan blijkbaar later meer zal kunnen en moeten volgen.

Nu wil ik niet vallen over het woord „coalitie". Maar ook wanneer we van dat woord zouden afzien, zou de zakelijke inhoud van 's schrijvers betoog naar mijn meening boven het in dat woord uitgedrukte begrip niet uitgaan. Boven dit begrip namelijk, dat van een samengaan zonder die volkomen verbondenheid, waarvan de Apostel Paulus gewaagt in 1 G)r. 10 : 17 als van de eenheid van het ééne lichaam (zie ook het Avondmaalsformulier), nochtans, getuigt dat het een „vereeniging" is. En daartegen-

over wensch ik de volkotnen eenheid der kerk te stellen door „exclusivistisch", maar conform de belijdenisschriften, te gewagen van de ware kerk als vergadering der geloovigen, welke antithetisch staat tegenover de valsche kerk, die de geloovigen verstrooit.

We vermoeden, dat ds v. Raalte — blijkens zijn onderschrift — zelf ook dit inzicht is toegedaan.

Evenals wij.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 14 september 1946

De Reformatie | 12 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 14 september 1946

De Reformatie | 12 Pagina's