GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

De oude strijde

(Referaat, in verkorten vorm gehouden op den dag der Tlieol. Hoogeschool, op 2 October 1946.)

Maar daarmee was nog geen einde gemaaüt aan de dreiging en den invloed van de baptistische of doopersehe opvattingen over verbond en doop. Daarom gaat Ds Pieters nu in een grondig historisch en principieel ' betoog uiteenzetten, hoe deze doópersche geestesrichting al sinds de reformatie groote schade heeft toegebracht aan het geesteUjk leven der kerk. Hij merkt daarbij op, dat er ook in z; jn tijd „onder de 'vrienden der waarheid' alsmede onder de 'afgescheiden gereformeerden' niet weinigen . ? ijn, die in hunne godsdienstige denkbeelden, met opzigrt tot het op den voorgrond stellen van den verborgen raad Gods, de eenzijdige en bekrompene Evangelieprediking him begrip van het genadeverbond, de sacra/menten en van de kerk op een BAPTISTISCH STANDPUNT staan" (pag. 7). Het Baptisme is niet maar kortweg te typeeren als de richting, die den kinderdoop verwerpt, maar de diepste oorzaak van deze dwaalleer ligt in het door-elkaar-halen van den verborgen en den geopenbaarden wil Gods.

Van daaruit gaat Ds Pieters den baptistischen gedachtengang ontleden en bestrijden. Het Baptisme neemt den verborgen raad Gods tot uitgangspunt van zijn gedachten, en kent daarom „g e e n e kerk, dan die uit wedergeborenen bestaat; ge ene Sacramentsbediening dan aan de zoodanige, althans die men meent, daarvoor te kunnen houden". Het plaatst de verkiezing „als een slagboom tusschen den menseh en zijnen God" en ook tusschen den menseh en de sacramenten; het bederft deze laatste, door het SïCcrament te doen rusten op ons geloof, in plaats van omgekeerd; het laat Gods beloften rusten op den menseh, jnplaats van dat deze op Gods beloften bouwt (pag. 5). Vervolgens wordt aangetoond, dat de Baptisten zich ten onrechte beroepen op de gewoonte der apostelen om de gemeente aan te spreken als geloovigen, heiU- , gen enz. (want daarmee richten zij zich niet tot „het beste deel" der gemeente, en evenmin hielden zij alle sleden der gemeente voor wedergeboren, maar zij . gingen uit van een „voorwerpehjken grondslag", van „iets, dat alle leden der gemeente gemeen hadden", ; v, n.I. hun doop! (25). Daarna wordt weer de gerefor- ' meerde verbondabeschouwing uiteengezet op dezelfde wijze als in het vroegere boekje over den kinderdoop. Dezelfde Schriftplaatsen als die, wi».arover het debat bij ons sinds 1942 is gegaan, komen we ook hier al tegen: Gen. 17, Joh. 8, Rom. 2, Gal. 3 enz. Vervolgens ^verden enkele in dogmatisch opzicht belangrijke beweringen van den Baptist Willems weerlegd. Deze beweerde, „dat het genadeverbond in deszelfs wezen een is met de eeuwige verkiezing, althans zich even ver uitstrekt". Pieters antwoordt: „Kan men eene meer onware en ongegronder bewering uitdenken, ? Op welken grond toch kan de verkiezing een verbond genoemd worden.? Zijn in alle eigenlijke verbonden, gelgk ons doopsformulier zoo teregt zegt, twee deelen begrepen; wat zijn dan de twee deelen der verkiezing? Ieder van Abrahams zaad, die dit teeken niet ontvangt, heeft, zegt God, mijn verbond verbroken. Heeft zulk een dus de eeuwige verkiezing verbroken? " Pieters concludeert, „dat de vereenzelviging der verkiezing met het genadeverbond niets minder dan louter onzin is", en zegt: „laten we bij het genadeverbond en bij den doop de eeuwige verkiezing als een eeuwige daad van Gods wil rusten" (53).

Dan bespreekt Pieters het Baptistische argument tegen de gereformeerde verbondsleer, dat men daardoor „den menseh voorwaarden stelt door welke te betrachten (niet om welke ) de menseh, de in het genadeverbond toegezegde heilsweldaden onderwerpeüjk deelachtig wordt". De Baptist acht dat in strijd met het geestelijk onvermogen van den menseh. Pieters wijst op allerlei Schriftplaatsen (Deut. 10 : 16, Jer. 4 : 4, Ez. 18 : 31, Joh. 6 : 29, Hand. 7 : 51, Hebr. 2 en 3 ecsi.) om aan te toonen, hoe C!hristas en de Apostelen wel degelijk in vollen ernst de voorwaarden des verix> nds verkondigen. Hij maakt de ironische opmerking: „Dubbel jammer is het dus, dat de Profeten en Apostelen en Jezus Christus zelf, helaas! niet eenigen tijd bij de Baptisten les genomen hebben" (56).

Een ander bezwaar van den Baptist ligrt hierin, „dat bij deze opvatting van het genadeverbond eene algemeene voldoeningsleer ondersteld wordt, of althans moet worden" (57), en ook, dat men er door in strijd komt met de leer van de volharding der heiUgen (58). Al weer dus dezelfde verwijten, die ons in dezen tijd voor de voeten worden geworpen! Pieters betoogt dan den ernst van werkeüjke bondsbreuk. I> at wordt nog duidelijker b^j een volgend argument van den baptistischen tegenstander: dat deze opvatting van het verbond „in s t r ij d is met de zekerheid en onvoorwaardelijke vervulling van Gods beloften". Pieters antwoordt: „ja, in strijd met Gods beloften, gehjk het Baptisme zich dezelve denkt en opvat; want het Baptisme kent geene voorwaardehjke, maar aUeen volstrekte beloften Gods, die aan elk, wien ze geschonken worden, zeker worden vervuld"! Daartegenover schrijft Pieters: „De geheele Schrift is gevuld met voorwaardehjke beloften, d.i. beloften, die — wat derzelver vervulling betreft — aan hem wien ze gegeven zijn, aan de volbrenging van eene werkzaamheid, b.v. geloof in Christus en bekeering tot God, afhankelijk zijn, voorwaarden, genomen niet in den zin van verdiensten, waarop, — niet als een ruilhandel, gelijk de heer W. smadeMjk schrijft — maar als de weg langs welken de menseh tot de beërvtng van het heil, in de belofte toegezegd, kan komen" (60). Als tegenbewijs noemt Pieters een aantal teksten, en w^jst op de vervulling der beloften aangaande Kanaan, op de duidelijke uitspraak in 1 Sam. 2 : 30, waar God de vervulling van Zijn belofte aan EU onttrekt. Het is duideUjk, „dat de beloften Gods gegeven zijn, wat derzelver vervulling betreft, onder den eisch des geloofs en daar dit niet bij allen gevonden werd, aan wien de beloften geschonken zijn, zoo volgt hieruit, dat het getal van hen, aan wien de belofte geschonken is veel grooter zij, dan van hen, in vpien dezelve vervuld worden. En inderdaad, dit verband tusschen Gods belofte, ons geloof, en de vervulling derzelve, is, in de natuur der zaak zelve gegrond" (63).

Dit alles heeft consequenties voor de beschouvsfing van den doop. „Daar het Baptisme geene voorwaardehjke beloften kent, zoo denkt het zich de beloften Gods of hetgeen door den doop beteekend en verzegeld wordt, ook volstrekt en onvoorwaardehjk" (66), n.I. dat de gedoopte uitverkoren of wedergeboren is. Wanneer iemand zich daarin vergist, dan is de doop niets voor hem, zegt de Baptist. Maar dan behoort de toediening van den doop eigenlgk deze te zyn: „ik doop u N. N., zoo gij zijt uitverkoren en wedergeboren" (67).

Maar dan wordt ook aan de zekerheid van het geloof geraakt — dat aet Pieters heel scherp. Hij vraagt: „waartoe strekt ons dan de doop? Om ons te leeren, dat wij uitverkoren en wedergeboren zija? neen Zal hij ons dan zeggen, dat de uitverkorenen en wedergeborenen zaüg zullen worden? Goed. Maar wie twijfelt daaraan? Wat moet toch de gedoopte op het Baptistisch standptmt met den doop beginnen? Hoe er mede werkzaam zijn? Is hij tot versterking van zjjn geloof en tot een steun voor zijn wankelend vertrouwen? neen, niets minder dan dit" (67). „Niet alleen dat het Baptisme de belofte des genadeverbonds voor ieder gedoopte vernietigt en onbruikbaar maakt, maar evenzeer doet het dit ook de belofte des evangelies...: deze strekt zich immers niet verder uit daji tot de uitverkoren (en)... En om dit te weten drijft het den menseh steeds in zich zelven"! (de kwestie van de „kenmerken" is hier dus ook in geding).

Ik zie er van af, hier verder te citeeren, als is het de moeite meer dan waard. Alleen vermeld ik nog de rake typeering van het Baptisme op bidz. 84: „Subjectief, als het is, denkt bet zich al het ob.iectieve door God aan zijne kerk geschonkene, aLs: het Evangelie der genade, hare beloften aan zondaren, CSiristus en zijne aanbieding, de geheele uitwendige roeping des evangelies, en evenzoo de sacramenten, af hank e-

lyk van de subjectieve gezindheid en werkzaamhaid des menschen". Daartegenover verdedigt hij de objectieve waarde van Gods beloften en verbondszegelen door dit as^ument: „De waarde der spijs moet immers niet afgemeten worden, wat deze is in de schatting van hem, die zdek is, maar naar de waarde, die zij heeft voor den mensch in het gemeen. Met andere woorden: de waarde der dingen moet naar hun eigen Inhoud en het belang, dat de mensch daarbij heeft, geschat worden, maar niet naar het gebruik dat de mensch hier dikwerf van maakt" (89). En als men dan telkens aankomt met de bewering, dat de mensch niet uit zichs^elf tot geloof komen kan, dan antwoordt Pieters: „Toegestemd, doch wie (als hfl regtzdnnig is) zegt, dat de mensch het tweede deel des verbonds in eigen kracht betrachten kan en moet? Neen, naar den aard des genadeverbonds heet het: Doet uwen mond mjd open en ik; , zal hem met goederen vervullen; die •roekt, die vindt; die klopt, wordt opengedaan" (89).

Genoeg om te bewijzen, dat iemand als Ds Pieters vrijmoedig en uit volle overtuiging in geheel denzelfden geest gesproken heeft als telkens door bezwaarden en vrijgemaakten in den laatsten tijd is gedaan. Het is de oude strijd, die ons is opgedrongen: de strijd om de waarachtigheid van den doop en de daarin verzegelde beloften Gods. Het getuigt van een bitter ilechte kennis der historie, wanneer in 1942 en daarna van synode-wege deze leer wordt voorgesteld als een nieuwe en ongehoorde opvatting! Door Gods genade leeft ze standgehouden in de Afgescheiden kerken, ; n weerstand geboden tegen de verbonds- en sacranientstheorieën, zooals die vooral door Dr A. Kuyper •n zijn school naar voren zijn gebracht. Als b.v. Ds h. 3. Hulst in 1891 vanuit Amerika zijn waarschuwend betoog over „Supra en Infra" tegen Dr Kuyper in 't licht geeft, beroept hij zich nadruldcelgk op het boek van PietejTS over het Baptisme. Deze stem van ons voorgeslacht scheen later verloren te gaan^); maar onze Verbondsgod heeft gezorgd, dat ze nu met meer kracht dan ooit ons weer toespreken kan, juist nu ze met geweld werd onderdrukt en gesmoord. Als vrijgemaakte kerken staan wij nog in den band van voorheen, en zijn Gods beloften en sacramenten ons weer voor oogen komen te staan, zooals dat ook in den strijd van de vorige eeuw gebeiird is.

En daarin ligt nu, temidden van allerlei moeite en strijd, onze rijkdom en onze verantwoordelijkheid voor het lieden en voor de toekomst. Wormser, Pieters en anderen hebben in de vorige eeuw weer een open oog gekregen voor den funesten invloed van doopersche ideeën over het verbond en den doop. Prof. Greijdanus heeft diezelfde ideeën gesignaleerd in de argumentatie, waarmee het Praeadvies de bezwaren te lijf ging. Het zijn trouwens niet alleen de nu vrijgemaakten, die dit hebben ingezien. Ik kan wijzen op Ds van Teylingen, die in zijn „Aard en achtergrond van het geschil in de Gereformeerde Kerken" er op wijst, dat de Gereformeerde Kerken vanaf de Hervorming front moesten maken tegen het moralisme van Rome en de Remonstranten en tegen het spiritualisme van de Dooperschen (3), en dat z.i. het Praeadvies niet vrij is van Doopersche, spiritualistische gedachten (19). En buiten onzen kring is verder te noemen de onvermoeide waarschuwing van Ds J. G. Woelderink, die eveneens de gevaren der Doopersche geestesstrooming tot in den tegenwoordigen tijd heeft aangewezen en bestreden.

Deze doopersche richting is tegelijk met de Hervorming opgekomen, en heeft aan de Reformatie onberekenbare schade toegebracht. Veel oprecht vrome menschen behoorden er toe. Ze hebben hun overtuiging vaak met hun leven moeten bekoopen. Maar al hadden de Hervormers eerbied voor hun offervaardigheid, toch hebben zij al heel spoedig het groote gevaar van de doopersche gedachten ingezien, en er tegen gestreden, o.a. in openbare twistgesprekken (Zurich, Straatsburg, Frankenthal, Emden, Leeuwarden). Ds Van Teylingen en Ds Woelderink zien terecht de eigen- Ujke dwaling der Dooperschen in hun spiritualisme, d.w.z. ze scheidden den Geest voortdiui^nd van de stof, en hebben daarom het inwendige genadewerk Gods verheerlijkt ten koste van het uitwendige Woord en sacrament. Vandaar, dat zig bij voorkeur spraken over den rijkdom van Gods uitverkorenen, in plaats van uit te gaan van den geopenbaarden verbondszegen, die aan alle kinderen der kerk is toegezegd. Vooral Calvijn heeft zich met al zijn kracht tegen deze opvatting verzet. Trouwens, in zijn strijd noet Servet > heeft iiij eveneens moeten vechten tegen beweringen, zooals die in onzen tijd door de theologen van het Praeadvies op den voorgrond zijn gesteld.

In de vorige eeuw heeft Wormser datzelfde doopersche gevaar al scherp onderkend in de manier, waarop ook in Afgescheiden kringen vaak over het verbond werd gesproken en gedacht. Hij schrijft over „de tegenwoordige verwaarloozing van het genadeverbond, waardoor men zich thans bijna buiten staat gesteld heeft de vaderen in de Belydenis- en Liturgische Schriften te verstaan, en waardoor vele godvruchtigen. Indien zij hun overtuigingen vrij zouden uitspreken, inderdaad meer Baptistisoh dan Gereformeerd zijn" (ik citeer uit den door Ds J. A. Schep bewerkten druk, pag. 95). Juiat daarom kwam hij met kracht op voor de heerlijkheid van Gods verbond en Zijn beloften, zooals die van buiten af tot ons en onze kinderen komen in de openbaring van het Woord.

Wie deze in de Schrift vastgelegde beschrijving van onze erfenis durft te noemen een nog-maar-uitwendig verbond, doet den Geest der genade geen eer aan. Gelukkig, dat onze voorouders zoo diep overttiigd zijn gebleven van de zaligmakende kracht van Gods Woord! Zij hebben met nadruk beleden, dat wij door den doop steeds weer vermaand en verplicht worden, onze reiniging en zaligheid buiten onszelf in Christus Jezus te zoeken. Wormser zegt het weer zoo mooi: „De doop dan, hetmj die aan kinderen, of aan bejaarden welke nog niet tot de Kerk behooren, wordt toegediend, verzegelt nooit hetgeen de mensch reeds in zichzelven bezit, maar altoos hetgeen hij in God hebben kan enheeft. En het g e lo o f bestaat niet in een zien op het eerste, maar in een zien op het laatste Daardoor is het voorwerp des geloofs vast en onwrikbaar; en bestaat er mogelijkheid, dat de onderwerpen, de individuen, de kerken en volken, zich door het geloof ia het voorwerp, uit de grenzelooze verwarringen van gemoeds- en verstandsberoeringen ontwikkelen tot Christel ij ke zelfbewustheid" (pag. 9 ed. Schep).

Het is de oude strijd, dien wij hebben te voeren: de strijd om de vastheid en heiligheid van (3ods verbondswoorden en verbondszegelen, om de klare helderheid van de vragen, die de ouders hebben te beanwoorden bij den doop van ieder kind in de kerk. Over die duideUjke beteekenis van Gods verbondsbeloften is door de synodale theorieën een rookgordijn gelegd. En dienzelfden mist zien we ook in veel uitingen van onze geestverwanten in het buitenland 2). Dat alles is al verdrietig. Maar het ergste is, dat men ons tot op heden heeft gesmaad en gebrandmerkt, omdat wij het hebben durven opnemen voor de heldere opmerldngen van Afgescheidenen als Wormser en Pieters (om van anderen, b.v. Helenius de Cock, maar te zwijgen).

Wij dtirven Gods beloften te aanvaarden voor al onze kinderen, hoofd voor hoofd; niet uit brutalen overmoed, maar vanwege het Woord des Heeren: u komt de belofte toe èn uw kinderen. Wij durven onze kinderen te houden voor wat ze zijn: in Christus geheiligd, erfgenamen van het Rijk Gods en van Zijn verbond. En wanneer onze tegenstanders ons dan hardnekkig blijven beschuldigen van veruitwendiging der verbondsleer, of van een opvatting waarbij al onze kinderen eigenlijk voor wedergeboren gelden, dan kunnen wij alleen maar bedjroefd en verontwaardigd zijn over zooveel onkunde en onwil tot het recht verstaan van de taal des verbonds.

Alleen — hierbij mag het niet blijven. Wij mogen niet volstaan met ons af te grenzen van een theorie, die het verbond en den doop in den mist zet, en de verborgen dingen naar voren haalt ten koste van de geopenbaarde. Nu wij teruggekeerd zijn tot de oude vrijheid van verbondsbeschouwing, moeten wij ook komen tot een hoe langer hoe duidelijker inzicht in de twee deelen van het genadeverbond, zooals dat heel het leven omvat.

Daar ligt de groote taak voor onze theologen, voor onze Theologische Hoogeschool. God heeft ons weer de historische taak opgelegd om den rijkdom van Zijn verbond te onderzoeken en te bewaren. Dat wordt al moeilijker, temidden van een wereld die gebukt gaat onder den tcenemenden last van het ongeloof en de onzekerheid. Maar ook voor déze opdracht geldt de belofte van den H. Geest, Die de kerk in alle waarheid leiden zal. Het is een heerlgk werk, de erfenis van Gods verbond en woorden over te dragen aan het komende geslacht en het daardoor te sterken voor den groeten strijd. De moeilijke stryd in de Afscheiding is niet vergeefsch geweest! Laten wij dan bemoedigd den strijd weer voortzetten. Het gaat om Gods Woord — dat zegt genoeg voor wie gelooft.


l) Geen wonder, waiit ze werd..., doodgezwegen. Zoo b.v. in de dissertatie van Drs G. Kramer, die uit de vorige eeuw aileen Wormser en Schoite noemt, maar verder aan heel den strijd in de Aischeiding voorbijgaat. Dat is we! zeer onwetenschappelijk!

2) Zoo b.v. bij Ds Hoeksema, doch ook bij zijn tegenstanders

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 november 1946

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 november 1946

De Reformatie | 8 Pagina's