GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HADDEN WIJ HET DAN ZOo MiS?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HADDEN WIJ HET DAN ZOo MiS?

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Enkele opmerkingen naar aanleiding van het „Catechisatie-dictaat" van Prof. Dr W. H. Gispen.)

Wanneer men let op de actie van synodocratischc zijde tegen de vrijmaking en wederkeer tot het Woord des HEEREN, krijgt men soms het gevoel: „hadden we het dan zóó mis? ", toen we namelijk streden en ons verzetten tegen de steeds meer veldwinnende neogereformeerde scholastiek? Was het heusch allemaal inbeelding en gezichtsbedrog? Immers, het staat tegenwoordig aan synodocratischen kant goed, een beetje „bezwaard" te wezen. En er „mag" tegenwoordig weer zooveel. En „er wordt niet meer afgezet", enzoovoorts. Er was dus geen enkele reden tot vrijmaking. Het was allemaal maar een beetje opgebla­ zenheid en humbug van die zgn. „bezwaarden". Een: persoonlijk gedoetje rondom K. S.

Aldus hèt „vredes-offensief" tegen de noodzakelijke reformatie van de Kerk des HEEREN. En velen laten zich in slaap wiegen, in Friesland, en op Urk, enzoovoorts. Het komt hun vleesch goed van pas, aldus gewiegd te worden. Nu „behoeven ze immers niets meer te doen". Behalve dan een beetje „bezwaard preeken", om onrustige gemeente-leden in bedwang te houden.'

Hadden we 't echter inderdaad zoo radicaal mis? Hebben wij (om met Ds Volten van Enschede te spre« ken) onze menschen inderdaad, „radicaal verkeerd in­ gelicht" ?

Het onlangs verschenen „Catechisatie-dictaat" van Dr W. H. Gispen leert het u wel anders. Hij is een man van gezag, immers: professor. Hij gaf dit reeds jaren geleden gegeven dictaat rustig uit, bleef dus in de „oude lijn" van zijn domineespractijk, die blikbaar de synodale leer onversneden heeft beoefend. Hij heeft (zie onder) niet eens meegedaan met de bochten en kronkelingen van leeruitspraak-toeliohting-praeadvieszestien punten-vervangingsformule. Dat is allemaal alleen maar voor de propaganda Voorts worde de jeugd der kerk (het is immers catechisatie-dictaat!) ongehinderd onderwezen in de „goddelijke waarheden" der synodale scholastiek.

Onwillekeurig hebben we dit dictaat op enkele belangrijke punten getest, en willen er een paar opmerkingen over maken.

Scholastiek.

Eerst iets in 't algemeen. Hoewel de schrijver in de Inleiding zegt, zich vooral aan Bavinck te hebben gehouden, blijkt onmiddellijk bij het doorbladeren, dat alle scholastieke vindingen en onderscheiding^ van de laatste 70 jaar er in voorkomen. Wil men dat in een dogmatisch handboek doen, fiat. Veel herdruklien zal 't dan niet beleven. Maar we . hebben er groot bezwaar tegen, dat te doen in een „catechisatie-dictaat". Zoo wordt dus aan de jeugd van Christus' kerk met ambtelijk gezag „gedicteerd" (niet het levende Woord in de levende Belijdenistaal, maar) menschelijke wijsheid, dorre „wetenschappelijke" schema's. Daar is al zooveel mee bedorven. Moet er nu nog meer kapot?

Geschiedbeschrijving.

Dit boekje geeft ook Kerkgeschiedenis, 'n Voortreffelijk ding op de Catechisatie. Maar zie nu, hoe dat geschiedt bij de beschrijving der laatste jaren:

„In 1942 trok de Synode van Sneek, vergaderd te Utrecht, conclusies inzake „meeningsverschillen". Deze conclusies 'werden door de Synode met edp.emeene stemmen aangenpmen. La^er i) kwamen er bij sommigen bezwaren. In 1944, na de afzetting van Prof. Dr K. Schilder, kwam het op verschillende plaatsen tot een uittreden van bezwaarden uit de Gereformeerde Kerken (acte van vrijmaking of wederkeer) en de vorming van de Geref, Kerken (onderhoudende art. 31 K. O.)" pag. 15—17.

Ziedaar de geschiedenis der vrijmaking! Natuurlijk /erlangen we niet een - breedvoerige beschrijving. Maar we bedenken slechts: deze beschrijving heeft een paedagogisch doel! Immers: de opvoeding der synodale jeugd. En we kunnen dan ongeveer wel nagaan, hoe dit paedagogisch werkt

Eerst eenstemmigheid. Toen kwam de spelbreker K. S. Waarom hij afgezet werd, hooren we niet. De eer, die eerst aan De Cock en Kuyper gegeven wordt (dat n.l. hun zaak wordt vermeld) ontvangt hij niet. En dan: toen kwam de vrijmaking. Zie je wel, jongelui, niets dan een persoonlijk zaakje vanwege die K. S. Maar de eigenlijke oorzaken der scheuring worden verzwegen! De binding, de zaak H. J. Schilder, de uitstooting van Bergschenhoek, de eischen aan Prof. Schilder, etc. etc. Neen — maar als de jeugd dit nu maar onthoudt: K. S. wilde niet — en toen kwam de uittocht der Schilderianen, die hun „meester" liever hadden dan de kerk.., . Arme, aldus voorgelichte, jeugd!

We stippen nu een enkel punt nog aan.

Hoe het geloof gewerkt wordt.

„Oorsprong van dit geloof is de werking van den Jieiligen Geest, die dat hart wederbaart. Vgl. Joh. 1 : 12, 13. Inhoud van dit geloof is de belofte des Evangelies", pag. 47. En dan pag. 73: God heeft in Zijn vrijmacfit aan deze middelen (n.l. Woord en Sacr., V. D.) de uitdeeling Zijner genade verbonden. De Heilige Geest maakt van deze middglen gebruik, om het geloof te werken en te versterken."

Hier dus weer de scholastieke leer pur sang: Scheiaing van Woord en Geest bij de werking des geloofs. Vooral het eerste citaat doet dat sterk; Werker en inhoud des geloo'fs worden streng gescheiden. In het tweede blijft het Woord een instrument, dat al of niet gebruikt kan worden in „vrijmacht". Dit laat de deur dus wijd open voor onmiddellijke wedergeboorte, geloofskiem, enzoovoorts.

Dé Kerk.

Bij het stuk der kerk geldt dit alles nog veel sterker. Ambt^jk onderwezen worden hier alle befaamde onderscheidingen. Dr Gispen spreekt zelfs van het „uiteenvallen" van de kerk in dit en dat. Meerdere uitdrukkingen doen zeer vreemd aan voor iemand, die art. 27 en 28 van de Ned. Gel. Bel. nuchter leest. Opmerkelijk is deze uitlating:

„Dit instituut (n.I. „de kerk als instituut") is de openbaring van het lichaam van Christus, en moet hebben een zuivere bediening van het Woord, van de Sacramenten en handhaving van de tucht op leer en leven. Men krijgt dus naar dezen maatstaf meer en minder zuivere kerken. De Geref. Kerk is de meest zuivere kerk", pag 67/69.

Over elk woord ware wat te zeggen. Bijvoorbeeld dat laatste: „de Gereformeerde Kerk". Wij kenden tot nu toe: „De Gereformeerde Kerken". Maar „Ideeën marchieren"! Het glipt den heeren steeds weer uit de pen: dè kerk, dat is de ééne, boven-plaatselijke, landskerk; 't nieuwe kerkrecht!

En dan voorts natuurlijk het geliefde punt: de |Jluriformit«it: meer en minder zuiver. Geen wonder, dat de Zwolsche synode het niet meer noodig vond, hierover een rapport te hooren. En die interkerkelijke vriendelijkheid, na het uitwerpen der broeders, die slechts de geloofsbelijdenis wilden vasthouden, wint het op den duur wel!

Wedergeboorte.

Ook hierover hoorden de Delftsche catechisanten niet de taal der Geref. belijdenis. De onderscheiding „uitwendige, inwendige' roeping" nog daargelaten, is natuurjijk de wedergeboorte „de inplanting van het nieuwe leven", pag. 71. Strenge scheiding tusschen wedergeboorte en bekeering blijkt ook op pag. 79: „De beksering is daarin onderscheiden van de wedergeboorte, dat in de wedergeboorte de mensch geheel lijdelijk is, maar in de bekeering werkt hij bewust mee". Een onderscheiding, die de belijdenis niet kent.

Die zegt: het geloof werkt de wedergeboorte (N. G. B. art. 24), en spreekt van „wedergeboorte ofte bekeering". Maar de jeugd der kerk wordt hier blijkbaar liever gevoed met verdunde dogmatiek dan met de stevige kost van de taal der belijdenis.

Verbond.

We hadden het heusch niet mis, zelfs bij de ontleding der vervangingsformule (zie de artt. over „Het vierde formulier" van Prof. Schilder), als we steeds Weer de synodale leer aldus weergaven, gelijk het hier open en duidelijk geschiedt:

„Het (n.I. het Verbond, v. D.) is gesloten door 1 God met Christus, en in Hem met al de uitverkoref\ nen. Het is door Gkid in den tijd gesloten met. f Abraham en zijn nakomelingen", pag. 73. Wonderlijke formuleerihgen. Maar.dit is toch wel duidelijk: het „eigenlijke" (!) verbond is in de eeuwig, heid gesloten met Christus als Hoofd, en met de uitverkorenen.»

Sacrament.

Het zal wel geen drukfout wezen, want 't staat er tot tweemaal toe: „beteekenende genade". Dus niet: beteekende genade, gelijk BeUjd. en Form, leeren.

Maar:

„Voor een sacrament zijn drie dingen vereischt: Ie. Goddeiyke instelling; 2e. een zichtbaar teeken; 3e. een onzichtbare beteekenende genade", pag. 73.

Dezelfde verwarring dus als inzake cand. Schilder over art. 33: het sacrament is er eerst („ten volle") wanneer er (niet: de belofte beteekend en verzegeld wordt voor het geloovig gebruik, maar) beteekenENde genade aanwezig is. Om 't maar weer te zeggen met de beroemde (beruchte? ) woorden: inwendige, aanwezige genade.

Doop.

Natuurlijk ook hier 't bekende lied:

„De Kerk moet (wij spatieeren, v. D.) de kinderen, tenzij zij zich als ongeloovigen openbaren, beschouwen en brandden als zulken, die deelen in de wederbarende genade van den Heiligen Geest", pag. 75.

Wat dat „deelen in", en „wederbarende", en „beschouwen" zoo al beteekent, weten we langzamerhand maar al te goed. Neen, we hadden 't niet mis.

Conclusie."

Er ware nog heel wat meer op te merken. De onderscheidings-weUust treedt slag op slag naar voren. Tot zelfs op de laatste pagina, bij het gebed: voorwaardelijk en onvoorwaardelijk bidden. Ook hier, evenals bij bovenstaande punten, wachten de catechisanten tevergeefs op Schriftbewijs, zelfs op Schrifttaal. Neen: „men onderscheidt" — ga met al die onderscheidingen straks den eindstrijd maar in, jongelui!

Dr Dijk had 't onlangs over de vruchten van den dogmatischen strijd voor de kerk. Nu, als dit de vruchten zijn, kunnen we slechts constateeren, dat de kloof steeds dieper en breeder wordt.

Dit boekje is voor ons totaal onbruikbaar. Het is een bgna onmerkbare ondermijning van de leer des geloofs. We moeten 't wel zoo scherp zeggen. En tvrijfelan' dan heusch niet aan de subjectieve eerlijkheid van den schrijver. Misschien is h^j vélen zelfs te eerlijk. We wordtn opnieuw God dankbaar, dat Hij ons de oogen opende; want ach, hoevelen van ons hebben, door de boekjes van Landwehr e.d., dit alles sinds de kinderjaren als zoete koek opgegeten.

Tenslotte is ons-zulk een boekje meer waard voor opheldering in den kruitdamp dan tien „vrijgemaakte" brochures. Het doet ons, en hopelijk vele „gebonden bezwaarden" nog eens duidelijk zien, ondanks alle zoet gefluit, dat we 't heusch niet mis hadden en hebben in de situatie-teekening van den dogmatischen achtergrond in den kerkelijken strijd.

G. VAN DOOREN.

LIEVER ONGELOOF DAN REVOLUTIE?

Je Maintiendrai, het weekblad, dat thans ook Den Doolaard aan zich verbonden heeft, is blijkbaar zelf zeer ingenomen met zijn jongste „mopje". Als gold het hoogsten ernst, wordt op de frontpagina met zware letter verwezen naar blz. 7, waar men iets —• eerst denkt men argeloos.: een artikel — zal kunnen vinden over „Liever Ongeloof dan Revolutie". Slaat men de pagina op, dan treft men een karikatuurtje. Eén heerenhuis, dragend het opschrift: „Gereformeerd Zendingscentrum". Daarvóór een natuurlijk bizonder plechtige dominee: uitgestreken, hooge hoed, bril, parapluie, wijzend naar een bord: Openbare Verkoop van een kapitaal Heerenhuis". Het Zendingscentrum (u weet wel, van de synodocratische gemeenschap, pas geopend in Baam, directie Dr J. H. Bavinck, radiospeeches van de Zendingsmenschen, die pas over „Indonesië" revoluïionnaire taal spraken). Achter den dominee een massa domooren, blijkbaar kerkmenschen. Op den voorgrond, overleggend of zg zullen bieden, de directeur van een cabaret, de eigenaar van een bioscoop, de exploitant van een variété, de bezitter van een dancing.

Hoe men tot de karikatuur kwam? Dat vermeldt het onderschrift:

„Het Parool meldt: De controverse tusschen de Gereformeerde missionnaire predikanten, die vóór Linggadjati zgn en de groote massa van het Gereformeerde kerkvolk hier te lajide, dat de anti-revolutionnaire politiek tegen Linggadjati is toegedaan, heeft ten gevolge, dat het Gereformeerde Zendingseentrum, waar de missionnaire predikanten worden opgeleid, niet meer het vertrouwen heeft van alle Gereformeerden, gelijk blijkt uit een artikelvan Ds H. Th. van Munster te Gorinchem in de Kerkbode van de classis Gorinehem der Gereformeerde Kerken, waarin hij voorstelt het Gereformeerde Zendingscentrum op te heffen."

Of Het Parool van wat Ds van Munster schreef juiste weergave geeft, weten we niet. Toen bedoelde kerkbode nog gereformeerd was, hadden we zelf de redactie een tijdlang, maar thans wordt het blad den voormaligen redacteur niet meer toegezonden; de classis Gorinchem geniet immers de eer de kerk van Noordeloos in haar midden te hebben, die een beroep op zekeren candidaat heeft geannuleerd vanwege Grosheide's vergissing inzake de sacramentsleer. De classis heeft die vergissing later zoo ongeveer weggeslikt, maar verder hield zij zich net zoo groot als haar S3? node, en nu stuurt men geen kerkbode meer aan de ketters en zoo, die zoo brutaal waren zich niet te vergissen.

We laten dus dien Ds van Munster onbesproken. We gelooven ook zonder hem wel, dat er zelfs onder de zijnen menschen zijn, die met dat zendingscentrum niet ingenomen zijn: ze vertrouwen den geest daar evenmin als wij.

Maar het opschrift boven het plaatje is dwaasheid. Voor ons zelf sprekende, zeggen wij: liever geen centrum, dan een «entrum van bederf. Vooral na de synode van 1896 met haar decentralisatie van de zending.

Misschien krijgen we zoo weer oog er voor, dat ongeloof, gesteund door een „centrum", dat de revolutie een handje helpt, geen keus tusschen zichzelf en de revolutie ons laat. Die twee gaan hand in hand.

En dat heeft Bavinck, die boeken met ondermijners van het geloof schrijft, maar al te weinig bedacht.

K. S.

DUITSCHLAND EN DE GESCHIEDENIS.

- De Groene Amsterdammer geeft tegenwoordig midden in een bonte reeks van citaten uit de hedendaagsche pers ook telkens zoo'n enkel sprekend citaatje uit de dagen van 1940, pas na den inval van de Duitschers.

Ook wij troffen onlangs enkele sprekende aanhalingen uit die periode.

Datum:4 Juli 1940. Toen waren de Duitschers enkele weken in ons land. Gedrukt:13 JuU d.a.v.

Hier volgt nummer één:

„Ik durf dit te zeggen, dat, wanneer het Duitsche volk zijn historie had losgelaten, zich had losgerukt van de banden aan z'n van strijd en zegen vervuld verleden, het nooit uit de verslagenheid van 1918 op deze wijze was opgestaan ". M^fr^^

Thans volgt nummer twee:

„Waar was — bij ons, K. S. — het waarachtige offer? waar was de zelfverloochening? waar de inspanning van alle krachten, zogals het Duitsche volk vrijwillig zich offers en inspanning getroost heeft om sterk te staan tot den stryd? "

Hier het derde:

„Jullie vooral wacht, en ik hoop van harte heel spoedig, nieuwbouw en restauratie; het leven zal, en zij het dan in nieuwe banen moeten worden voortgeleid; in den nieuwen tijd zullen we verder moeten met ons kerkwerk, met onze eigen jeugdactie, met allen arbeid in Gods Koninkrijk, en dat alles eischt nieuwe oriënteering " etc.

Auteur van deze woorden: dr K. Dijk, in een radiorede „aan onze jeugd" op 4 Juli 1940. Gedrukt in Omroepgids Ned. Chr. Radio Ver. 13 Juli 1940.

Waarom geciteerd? Hierom: dit is nu de geest van die schorsen kan om meeningen, die, ware de meerderheid van het oogenblik anders geweest, met klem zouden verdedigd zijn, geUjk tevoren geschied was. Dit is nu „profeteeren" met den slag om den arm. Dit is een specimen van de „leiding" dergenen, die tenslotte ko­ zen voor dr H. H. K. In de „tactiek".

K. S.

WIE GEEFT VERLOF ?

Daar schrijft in „De Strijdende Kerk", het synodö. cratische propagandablad, dat helaas een droevige vermaardheid verkreeg door het veelvuldig hanteeren van de wapenen van onwaarheid en onwaarachtigheid in den strijd tegen onze vrijgemaakte kerken —, ook geregeld een zekere Johannes Viator, die in zijn brieven verschillende vragen, die er ten aanzien van de kerkelijke kwestie zoo al leven bij zijn lezers, beantwoordt, en zich daarbij den volke presenteert als een warm en enthousiast kampioen voor de aloude Gereformeerde waarheid, 't Is echter de groote vraag, of hij dat waarlijk is.

In één van de laatste nummers van „De strijdende Kerk" las ik nameUjk van dezen Johannes Viator een soort korte samenvatting van wat hij in zijn sjTiodocratische gemeenschap betreffende het Verbond mag leeren en verkondigen. (Uit zijn wijze van schrijven blijkt, dunkt me, overduidelijk, dat deze Viator predikant is; misschien Ds Weggemans van Hilversum? — Viator beteekent: iemand, die op den weg loopt —, maar verder interesseert ons dat ook minder.)

Nu was daar vooral één zinsnede, die me opviel bij het lezen van den brief van Viator. En wel deze: „Ik mag de kinderen beschouwen en behandelen als dezulken, die op Gods tijd zullen deelen in de wederbarende genade van den Geest".

Zonder nu beticht te worden van ongeoorloofde „Konsequenzmacherei", kunnen we veilig constateeren, dat dus volgens Viator alle kinderen des verbonds zijn te beschouwen en te behandelen als reeds wedergeboren óf als in de toekomst te wederbaren, dus: als uitverkoren, omdat alleen de uitverkorenen immers in den tijd worden wedergeboren. Als dit zoo is, dan bestaat ook volgens Viator zijn gemeente uit louter uitverkorenen; het ééne deel i s al wedergeboren, het andere deel nog niet, maar dat komt ook nog wel goed. Houdt dat er maar voor. Totdat het tegendeel blijkt, straks in den dag der dagen? kan men vragen. „Ja, maar dat is voor later zorg", schijnt Viator te willen zeggen. „Of er hypocriteten in de kerk zitten, of er kaf onder het koren is, daar heb ik me zoo niet mee te bemoeien in mijn ambtelijk werk als predikant, ik begin er alvast mee (en ik ga et ook jaar en dag mee dóór), om al de kinderen des verboïSs te beschouwen èn te behandelen als uitverkoren kinderen, die op Gods tijd zullen deelen in de wederbarende genade des Geestes. Dat mag ik, daartoe heb ik v e r 1 o f". Aldus Johannes Viator.

Maar nu vraag ik hem: „Van wien mag U aat? Wie geeft U dit verlof? "

Hij zal waarschijnlijk zeggen: „De Synode geeft me dit verlof; dit mag ik in mijn kerk leeren zonder lastig gevallen te worden". Nu, dat laatste geloof ik direct; want als men de bondelingen behandelt als uitverkorenen en dus houdt voor reeds wedergeboren of nog te zullen worden wedergeboren, dan is men goed „synodaal", althans sinds 1946 (zie de vervangingsformule).

Maar ik vraag verder: Wie geeft verlof, dat Johannes Viator zóó mag leeren en de bondskinderen behandelen? De Synode? Of Gods Woord? Of redeneert hij precies eender als indertijd Dr A. D. R. Polman op den kerkeraad te Bedum, toen zijn zeer begeerde en gewaardeerde hulp was ingeroepen om een aantal „bezwaarde" ambtsdragers van revolutionnaire dwaling te overtuigen, en die op de vraag of een synodale uitspraak dan wel Gods Woord het einde van alle tegenspraak was, kalmweg antwoordde: „Zooals de Synode, die immers heeft de leiding des 'Geestes, de Schrift interpreteert, dat is Gods Woord, en daaraan moet ieder Gereformeerd ambtsdrager zich onderwerpen" 1) M.a.w.: wat de Synode wil, dat wil God! Wie hoort hier niet doorklinken de stem der Roomsche dwaling, die het kerkelijk leergezag laat heerschen over het Goddelijk Schriftgezag ? En dat uit den mond " van iemand als Dr Polman, één van de vocalen der Gereformeerde synodale meerderheid, om met Dr K, Dijk te spreken. Hoe zijn de Gereformeerde helden gevallen !

Overigens zal nu Johannes Viator volkomen in

Polman's lijn zijn, als hij zegt: De Synode geeft me verlof, düs: God Zelf geeft me verlof; van Hem mag ik al de kinderen des Verbonds beschouwen en behandelen als uitverkorenen, die op Zijn tijd wedergeboren zullen worden.

Maar nu vraag ik Johannes Viator: Wat moogt gij als bedienaar des Goddelijken Woords? Gij moogt alleen maar, wat gij moe t, wat God van U eischt, ook in 't beschouwen en behandelen van de kinderen des verbonds. En waar, waar in Gods Woord leest U, dat wij de bondelingen moeten houden voor wedergeboren of nog te wederbaren en dus allen tezamen voor uitverkoren? Als gg, Viator, dat moogt, dan zal dat in den Bijbel moeten staan. Dat zal dan van Godswege geoorlpofd èn bevolen moeten zijn. Maar waar lees ik dat? Ik kan 't in mijn Bijbel nergens vinden. De Heere openbaart mij juist het tegendeel, n.l. dat er kaf onder het koren is, dat 't niet alles Israël is, wat uit Israël is, enzoovoort.

Viator weet dit natuurlijk even goed als ik. En tèch geeft de Heere hem verlof, om b.v. zyn heele gemeente voor uitverkoren te houden, en ook als zoodanig te behandelen? Op grond waarvan? Op grond van welk geopenbaard Woord des Heeren? Waar zegt de Heere, dat hij alle bondelingen vast en zeker op Zfln tijd door Woord en Geest zal wederbaren? Een zoodanig woord zal 't toch ongeveer moeten zijn. Maar: een dergelijk Goddel^k Schriftwoord bestaat niet. Dus, Viator, geeft misschien wèl uw Synode (of liever: ik weet wel heel zeker, dat ze dat doet) u verlof, zóó de kinderen des Verbonds te behandelen, maar God niet!

De Heere wil, dat gij en ik de bondelingen behandelen zooals ze werkelijk zijn, n.l.: erfgenamen van de Verbondsbeloften Gods en geroepenen tot het volbrengen van de Verbonds e i s c h e n Gods, en die daarom ook alleen dèn zalig worden als ze wandelen door geloof en in gehoorzaamheid aan Gods geboden. Gods genadige beloften in Christus willen geloofd worden. Dat, Johannes Viator, is het blijde, klare Evangelie en tevens onze aloude Gereformeerde Verbondsleer, ook door U te prediken en te verdedigen.

Het is dan ook nietwaar, dat U moogt prediken en leeren dat de bondelingen te behandelen zijn als uitverkorenen, die op Gods tijd zullen worden wedergeboren. Daarvoor geeft de Heere U geen verlof. Dat permitteert U een Synode, die door haar onschriftuurlijke Verbondsleer van 't houden voor wedergeboren of te wederbaren het gevaar acuut heeft gemaakt, dat er vele bondelingen met een ingebeelden Jaemel naar de hel gaan.

Immers, hun predikant, Johannes Viator, of wie van zijn medestanders ook, beschouwt en behandelt hen als uitverkorenen? En die zal er niet voor terugdeinzen, om b.v. tegen een bondeling, die nog altijd afkeerig is van Gods heil in Christus, en VELU Zijn Wet als regel der dankbaarheid niet weten wil, en onder Christus' koningsheerschappij niet buigen wil, te zeggen: „Maar je bént toch een uitverkorene, en je wordt op Gods tijd toch wel wedergeboren, als je 't nu tenminste nog niet zoudt z ij n; daar is trouwens wel alle kans op, maar zooiets kan jaren lang in je sluimeren Geloof me, de kiem is er allang, het zit er wel in, maar het' komt er nog niet goed uit " In dezen trant moeten dan Viator en de zijnen op hun standpunt afkeerige bondskinderen vermanen, behandelen? 't Is haast niet in te denken. Trouwens, dit is ook geen schriftuurlijk vermanen meer. Hier is de klem van den eisch van Gods Verbond ten eenenmale weg.

Leggen we hier b.v. eens naast een uitspraak van Ds T. Bos in „Genadeverbond en Bondszegelen", pag. 150. Daar lezen we: „Wanneer uw predikant tegen u zegt: ik veronderstel, dat gij wedergeboren zijt" („of ook: zult worden", zoo voegen wij er nu aan toe, G. A. H.), „kan ditöf leiden tot zorgeloosheid, vertrouwende op het gezag van den zegsman, èf het leidt tot niets, omdat ge bij uzelven denkt: uwe veronderstelling, dominee, brengt mij niet in den hemel. Maar wanneer hij zegt: gij zijt een kind des Verbonds, U zijn de beloften toegezegd, dan wordt het de ernstige vraag voor uzelven, of gij dan ook die beloften met een geloovig hart aanneemt, en de vervulling diey beloften hebt leeren kennen, in den wegjes geloofs en der gehoorzaamheid". „Doch wij weten, dat er kaf onder het koren is; dat er geveinsden in de gemeente zijn; dat iemand zichzelven kan bedriegen, en dat het vreeselijk zal zijn, meenen in te gaan en niet te kunnen, of met een leugen in de rechterhand voor eeuwig om te komen. Dat weten wij omdat God het ons in Zijn Woord heeft geopenbaard, dat er kaf onder het koren is, en nu zeggen wij tegen onszelven en tegen u: onderzoek en toets u aan des Heeren Woord " (spatieeringen van mij, G. A. H.). Even verder zegt Ds T. Bos: „En nu heeft dat opwassende gedoopte kind aan een veronderstelde wedergeboorte (reeds geschied of zeker nog te geschieden! G. A. H.) niets, omdat een veronderstelling geen grond is voor de eeuwigheid. Op een veronderstelling mag het kind niet bouwen, (noch ook een predikant een bondskind behandelen! G. A. H.), noch gerust de eeuwigheid ingaan. Maar de zekerheid, dat hem ook de beloften toekomen, leggen op hem de heilige verplichtingen, om oprecht te gelooven en heilig voor den Heere te leven."

Het is erg verleidelijk, om nog meer van deze klassiek-Gereformeerde taal te doen hooren. Maar 't geciteerde is al meer dan voldoende ons het diepgaande verschil te demonstreeren met des heeren Viators betoog, 't Eéne is zuiver Schriftuurlijk, 't andere verre van dat.

Moge alsnog Johannes Viator en velen met hem verstaan, dat alleen door Gods Woord bepaald wordt, wat we mogen èn moeten in Christus' kerk, als we prediken en leeren en vermannen. Geen mensch, ook geen Synode, maar de Heere geeft ons verlof en bevel om het Woord des Verbonds recht te snijden en 't des Zondags in de kerk den rechtvaardige te zeggen, dat 't h& oa. wèl zal gaan, maar den goddelooze, dat 't hem k w a 1 ij k zal gaan. Dat is sleutelbediening naar twee kanten, volgens 't bevel des Heeren. Zondag 31! En dit verkondigen van het goede Woord Gods zal zijn tot een zegen of tot een verzwaarden vloek. Omdat Jezus Christus is gezet tot een opstanding, maar ook tot een val in Israël, binnen den kring des verbonds, daarom is de Woordbediening een prediking van genade èn van gericht.

En dat is de ernst van het opgenomen zijn in het Verbond der genade, die door den kring van Johannes Viator en de zijnen helaas maar al te zeer uit het oog is verloren,

G. A. HOEKSTRA.

AVONDMAALSWIJN.

De Sectie Avondmaalswyn van de Ondervakgroep Groothandel in Wijn deelt mede dat, ter voorziening in de behoefte aan AvondmaaJsw^n voor het jaar 1947, een partij Zoete Roode Wi^n werd aangekocht en onder den Wijnhandel hier te lande verdeeld.

Deze wyn heeft volledig het karakter van een zuivere, *natuurlijke, uit druiven bereide wijn en voldoet daarmede aan alle eischen, die men aan wijn voor het H. Avondmaal moet stellen.

De Kerken behooren zich tot hun gewonen leverancier te wenden en daarb^ een schriftelijke verklaring over te leggen, dat de bestelde wign uitsluitend gebruikt zal worden voor het H. Avondmaal,

De prijs is door het Bureau Prijzen van de Ondervakgroep Groothandel in Wvjn vastgesteld op ƒ 4.13 per flesch, buiten glas en emballage.


1) Dat jokt de schrijver. Hij moet weten (want anders moet hij er niet over praten) dat Ik in de commissie heb tegengestemd tegen de uitspraken. En Ik heb aangeboden, de argumenten publiek te geven, maar de V.U.-partij wou me natuurlijk den mond niet helpen open doen. Ze konden pr. Eiteeren van de Dultschers, die op hun beurt met een deel hunner relaties hadden. — K. S. _

¹) Rechtstreeksche en gevaarlyke ketterij. Zóó'n man is te schorsen wegens strUd met de confessie. — Redactie.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 februari 1947

De Reformatie | 8 Pagina's

HADDEN WIJ HET DAN ZOo MiS?

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 februari 1947

De Reformatie | 8 Pagina's