GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

OM HET HART DER REFORMATIE, XIX.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

OM HET HART DER REFORMATIE, XIX.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het woord bevat alle beloften Gods, en het geloof neemt ze alle aan. De inhoud van het woord is Christus, de gansche Christus Dr H. Bavinck.

DE KINDERDOOP.

Hoe Wormser over den kinderdoop zal oordeelen is voor ieder, die de ontwikkeling van zijn gedachten tot dusver gevolgd heeft, volkomen duidelijk.

Wanneer hij daarover gaat spreken, wijst hij als fundeering van dien doop allereerst op „de genadige bestelling van den Heer, die in het verbond met Abraham opgerigt, heeft verklaard te willen zijn de God van hem en zijn zaad".

Eigenlijk is hiermee voldoende — wijl alles — gezegd. De „formule des verbonds" uit Gen. 17 is het vaste fundament van den kinderdoop; het goddelijke genadewoord waarop het recht van de kinderen op hun doop alleen en geheel is gefundeerd.

Maar als Wormser over het recht van de ouders om'den doop voor hun kinderen te vragen en van de kinderen om dien te ontvangen, spreekt, wijst hij ook nog op wat anders.

De Heere heeft n.l. het rijke woord, dat Hij God wil zijn van de geloovigen èn hun zaad, niet maar als een grillig en willekeurig woord gesproken. Integendeel — dat God in zijn verbond óók de kinderen opnam, hangt samen met de structuur van de menschen en het menschelijke geslacht, zooals die naar Gods eeuwig welbehagen door God is gewild en bij de schepping door Hem werd gerealiseerd. Omdat nu de Schrift de menschen teekent, zooals ze door den Heere geschapen zijn, vinden we daarin „eene diepe opvatting \van 's menschen wezen en bestaan".. Namelijk zoo, „dat hij één is met zijne kinderen; zijne kinderen de ontwikkeling en uitbreiding zijn van zijn w e z e n". En het recht van de ouders om hun kinderen te doen doopen, het recht van de kinderen zélf op de ontvangst van den doop, heeft „naast de vergunning, die de Heer genadig heeft verleend" n.l. in het woord aan Abraham, „zijn grond" óók in die genoemde diepe opvatting van „'s menschen wezen eh bestaan". 2)

Wapneer nu iemand door God tot zijn eigendom is verklaard, dan heeft die goddelijke daad ook aanstonds de verst reikende gevolgen voor de kinderen van den betrokkene. Want toen God beslag op hèm legde, strekte Hij zijn hand ook uit naar zijn kinderen en verklaarde Hij plechtig dat ook die van toen af zijn eigendom waren.

„De gedoopte, de met Christus gestorvene en opgestane, de aan God toegewijde, is Gods dienaar met alles wat hij is en bezit, en ten allen tijde; op den troon en achter den ploeg; met al zijne bezittingen; met zijn gansche huis.

Hij is met alles wat het zijne is den Heere geheiligd, met al zijne bezittingen, met al zijne vermogens, met al zijne krachten.

Daarom gaat hij huisgezinswijze over in den dienst des Heeren, en worden zijne kinderen met hem gedoopt". 3)

En wat (3od nu verklaart en doet, dat wil kind ook en met alle kracht. zijn

Een gedoopte „kan niet wenschen dat iets van hst zijne, en vooral niet dat zijn kroost, de ontwikkeling en voorzetting van zijn eigen wezen, buiten het verbond zouden blijven, waarin hij thans met God staat.

Daarom werpt hij zijn kroost van de baarmoeder af op den Heer; daarom brengt hij het terstond van de natuur tot de genade, van Adam tot Christus, van het werkverbond tot het genade-V e r b o n d". 4)

Het recht op den doop, hierop gefundeerd, dat God zijn kinderen mèt hun zaak tot zijn eigendom verklaart en het doel van den doop n.l. om de kinderen aan den Heere over te geven en toe te wijden vallen zoo samen.

„Regt en oogmerk vereenigen zich hier. Het kind van den bekeerden en gedoopten heiden is dus reeds geen heiden meer. In zijne ouders werd dat kind, als tot hun wezen behoorende, met alles wat zij zijn en bezitten, regtens den Heer geheiligd, terwijl hun uitdrukkelijk verlangen het bovendien dadelijk toewijdde aan den Heer, door het te brengen onder het zegel van het verbond". 5)

Met alle kracht predikt Wormser dan, dat alle gedoopte kinderen den vollen, waarachtigen, steeds in alles volkomen gelijken doop ontvangen.

Dat blijkt naar zijn overtuiging vooral uit het dankgebe^d dat de gemeente na de bediening van den doop

uitspreekt. Natuurlijk verstaat men van dat gebed niets als men uitgaat van de praedestinatie, als men uitgaat van een in het hart aanwezigen en door den doop verzegelde wedergeboorte of iets dergelijks. Maar de Vaderen die dat gebed opstelden dachten ook niet aan zffo iets.

„De vaderen spreken in het aangehaalde gebed en in de dankzegging met volkomen juistheid; maar zij spreken uit het genad. everbond, en niet uit de abstracte praedestinatie.

Daarom houde men wel in het oog, dat zij. voor ieder gedoopt kind, hoofd voor hoofd, danken dat God het „door Zijnen Heiligen Geest tot lidmaat Zijns eeniggeboren Zoons, en alzoo tot Zijn kind aangenomen heeft, en dat zelve met den Heiligen doop verzegelt en bekrachtigt".

Zij wisten niets van die inwendige, stille voorbehouding, waardoor men thans somtijds de zaak tracht te redden, door er bij te denken: „mits het kind u i t v e r k o r e n zij; " eene voorbehouding, waardoor het genadeverbond evenzeer als de dankzegging zelve van kracht en waarheid wordt beroofd.

Dat kind moet in zijn opwassen kunnen staat maken op de genade van God, die het in den doop verzegeld is; - %-verzegeld is, onvoorwaardelijk, ook zelfs zonder de voorwaarde van uitverkoren te zijn.

Het moet den wëg ten hemel kunnen inslaan uit kracht van hetgeen God hem geopenbaard heeft (het genadeverbond); want het kan dit niet doen uit kracht 'van hetgeen God voor hem tot dus verre heeft verborgen gehouden, (zijne personeele praedestinatie)". 6)

HET LOFLIED OP DEN DOOP.

Is het wonder, dat Wormser's woord telkens overgaat in een loflied op het groote genadewonder, dat onze getrouwe God en Vader in den doop aan de zijnen schenkt?

In den doop, zoo roemt hij, heeft God alles gegeven. , , De gansche geloofsweg van den christen toch is niets anders dan de voortgezette ontwikkeling van den doop, dien hij als kind of in lateren leeft ij d heeft ontvangen; en zijne bekeèring is niets anders dan het komen tot de b e w u s t h e i d en tot de erkenning van he, tgeen een Drieëenig Verbondsgod hem reeds als bewusteloos kind in den doop verzegelde voor hem te willen zijn". 7)

In den doop wordt ons den vasten, ' betrouwbaren weg geschonken, die ter zaligheid leidt, den weg des verbonds. Er zijn veel christenen die onder den geloofsweg verstaan „datgene wat een geloovige wedervaart: zijne benaauwdheden, vertroostingen, ondervindingen en be-vindingen". Maar dat is geheel onjuist. Dat alles is hoogstens wat men o p den weg zoo al beleeft. Onder den geloofsweg moet men verstaan „den grond, dien men onder den voet heeft, waarop men wandelt; den weg, welke ieder die hem tot den einde bewandelt, onfeilbsiar in de eeuwige heerlijkheid brengt". En deze geloofsweg „ontwikkelt zich uit het genadeverbond", dat ons in den doop wordt verzegeld, waar we - ^oor den doop in worden vastgezet. 8)

Ja, de doop brengt pns in en snoert ons vast aan Gods heerdijk verbond, „de hoofdzaak, de groote vastigheid van het geloof, de overvloeijende bron van troost, en de krachtige hefboom tot evangelische heiligheid; en langs geen anderen weg, dan dien des geloofs in dat genadeverbond, leidt zij de geloovigen om hunne roeping en verkiezing v a s t te maken; dat is, op te klimmen tot hunne praedestinatie". 9)

En deze altijd vaste, altijd waarachtige, altijd volle doop is ook steeds het vaste uitgangspunt voor Gods nieuwe genadeopenbaring na afval en verharding. Als God weer terugkomt tot zijn afvallig volk, dan gaat Hij van zijn doop uit, dan gedenkt Hij wat Hij in zyn doop beloofde, dan laat hij den doop weer glanzen in het geloofsleven van zijn opnieuw geroepen kinderen. De doop kan „als zegel des genadeverbonds, van Gods zijde niet verbroken worden". Maar daarom mogen de instellingen Gods, speciaal de doop, , , om de afwijkingen eener trouwelooze natie of kerk, (nooit) zwak, twijfelachtig, of krachteloos worden voorgesteld. Daardoor zou men ieder uitzigt op herstel of reformatie vernietigen". 10)

Inderdaad: het verbond des Heeren, zijn woord, zijn belofte, zijn doop zijn het uitgangspunt, de leiddraad en het instrument voor onzen Vader als hij zijn volk weer opzoekt met zijn genade en liefde — en zij moeten ook voor ons het motief, het uitgangspunt en de norm zijn voor allen geloofsstrijd, kerkopbouw en beoefening van de gemeenschap der heiligen met al zijn kinderen.


1) De Kinderdoop p. 42.

2) Idem, p. 42/3.

3) Idem, 'Jp. 42.

4) Idem, 'p. 42.

5) Idem, p. 43.

6) Idem, p. 91.

7) Idem, p. 25.

8) Idem, p. 55.

9) Idem, p. 69.

10) Idem, p. 44.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 juli 1947

De Reformatie | 12 Pagina's

OM HET HART DER REFORMATIE, XIX.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 juli 1947

De Reformatie | 12 Pagina's