GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PURIMFEEST

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PURIMFEEST

het nieuw tesumentisch

30 minuten leestijd Arcering uitzetten

Mannen Broeders en Zusters!

Van heinde en ver zijt gij weer samengekomen tot de viering van onzen Theoiogischen Hoogeschooldag. Van harte heet ik u allen hier welkom in deze groote tent, die wij hebWen moeten spannen om het over-' stelpend groot aantal bezoekers, dat vandaag naar Kampen is gekomen. Het kan voor uw gevoel een kleine teleurstelling zijn, dat gij niet in de Nieuwe Kerk, maar hier in de Tent zijt ondergebracht. Maar voor die teleurstelling is geen reden. Vanmiddag zult gij in de Nieuwe Kerk mogen zijn en bovendien —: ik las u zoo even voor het verhaal van de instelling van het Purimfeest. Ik had ook kunnen lezen van het Loofhuttenfeest. Oók daarop lijkt het feest, dat wij vandaag houden. En daarbij past zoo uitnemend-, een samenkomst in een tent, op het groene veld, waar de zon schijnt door de reten en ge den blauwen hemel zich boven u kunt zien koepelen.

Zorgt er maar voor (onder die voorwaarde mogen wij dit terrein gebruiken), dat gij geen papier of anderen rommel hier achterlaat, * maar dit veld even maagdelijk achterlaat als wij het hebben gekregen. Onze Theologische Hoogeschooldag.

Rustig heeft onze School dit jaar haar werk kunnen doen. «.

Zooals een bergbeek, na zich bruisend en schuimend door een engte te hebben geperst, stil voortglipt, zoo gleed in het afgeloopen jaar, na de spanningen, waarin zij een paar jaar geleden verkeerde, rustig voort.

De Hoogleeraren en de studenten hebben, ieder op zijn eigen wijze, hun werk mogen doen. Onderscheideiie candidaten zijn de Kerk ingegaan. Nieuwe studenten staan gereed ingeschreven te worden.

Wat is dat met onze School toch een wonder.

Ik heb u voorgelezen Esther 9 : 19—28; de instelling van het Purimfeest.

Wat hadden die Joden daar in Babel het ontzettend benauwd gehad. Zij hadden het altijd al niet zoo gemakkelijk. Nu ja, zij konden er wel een handeltje doen en wat geld verdienen. Zij hadden er hun brood wel; maar — zij werden door de trotsche Babyloniërs toch met den nét aangezien. Het waren toch maar Joden, een overwonnen volk.

Maar toen was daar opgekomen de sinistere figuur van den trotschen Haman, den Agagiet, wiens trotsche toorn was opgevlamd tegen Mordechai en in Mordechai tegen heel het Joodsche volk.

Dood' zouden ze, dood. Hij wist den koning voor zijn plan te winnen.

Het lot werd geworpen en de dag bepaald, waarop de Joden zouden sterven.

Wat hebben die arme Joden het toen bang gehad. O, het te weten: „op dien dag, dan zullen wij allen moeten sterven; allen, grooten en kleinen; nog zooveel dagen, zooveel uren en dan, dan is het uit".

Een zee van angst is over dat volk heengeslagen.

En toen —; daar verschijnt Esthei'; en achter haar Mordechai»

En op eenmaal —-., de tijding: „het gaat over; wij zijn vrij; wij zijn vrij; de rollen zijn omgekeerd; niet Mordechai aan de galg, maar Haman en zijn zonen. •

Niet de Joden vermoord); maar wij mogen dien vijanden het leven nemen en over hen heersohen in onzen toorn". '

Geweldig, wat een vreugde. Ik zie ze die Joden, roepend, lachend, elkander op den schouder slaande en om den hals vallende. Schreiend van vreugde. Lawaai makende, zooals Joden dat kunnen.

Het is geen wonder, dat Mordechai toen instelde het Purimfeest; een feest voor de Jgden en toen voor hun nageslacht; dagen om blijde zijn feest te houden, elkander geschenken te geven en den armen te gedenken.

Nu, zoo'n Nieuwtestamentisch Purimfeest lijkt mij dezen Schooldag; zoo zou ik de Schooldagen in de toekomst willen hebben.

Onze School heeft het de laatste jaren niet gemakkelijk gehad. Dat is begonnen bij de vereeniging in 1892. Er is toen een Beding gemaakt om het bestaan van de School veilig te stellen. Maar, hoe spoedig daarna begonnen de pogingen om de School te doen verdwijnen en op te doen gaan in de Theol. Faculteit van de V. U.

In 1902 kwam het zoover, dat de meerderheid ter Synode besloot de School te doen verdwijnen. Terwille van de sterke minderheid werd dit. besluit niet uitgevoerd. De School werd haar, zooals men ïater zeide, door de meerderheid cadeau gedaan. De School leefde alleen bij de gratie van die meerderheid. Bavinck en Biesterveld gingen weg. Een groot getal studenten met hen; het leven van de School hing aan een zijden draad. En in 1905 een nieuwe uittocht van studenten. De School wankelde tot vallens toe. Maar de Heere hield haar overeind.

Geqtadig steeg het getal der studenten. Straks een vijfde hoogleeraar.

En toch —, de School had het moeilijk. De School leefde; maar er was geen glans, geen bloei.

bloei. Wat een gescharrel in dien tijd, waarin de Gereformeerde Kerken zoo rijk en sterk waren om een nieuwe hoogleeraarsplaats te krijgen. Wat een moeite in verband met het promotierecht.

Toen kwam de strijd in onze Kerken. De Reformatie brak zich baan.

Gode zij dank, liep de scheidingslijn hier niet zóó, dat aan den eenen kant alleen stonden mannen van de Scheiding, aan den anderen kant mannen van de V. U. Ook onder de mannen uit de Doleantie en uit de V. U.-kringen waren er pr|ichtige, geharnaste strijders voor de doorbrekende vernieuwing.

Het leven van de Kerken-kwam in geweldige beroering. Ook het leven van de School. De stroom werd gedreven door enkelen, die het schuim omhoog deden spatten. Waar zou dit alles op uitloopen? Het leek donker met de School. Het grootste deel van de Hoog-, leeraren werd ontrouw. Wij behielden maar één Lector, dr Dam; één Hoogleeraar, prof. Schilderi; een halven Hoogleeraar, prof. Greijdanus, die immers reeds emeritus was, al is hij later dan ook tot anderhalf uitgegroeid.

Onze gebouwen en bibliotheek raakten wij kwijt. Van de curatoren bleef er bijna niemand over. Wat zou dat worden?

En ziet; toen de ergste beroering voorbij was, toen hadden wij een prachtig gebouw; - gekocht en betaald. Toen hadden wij vijf Hoogleeraren en drie Lectoren; een groot aantg, ! studenten; een volledig curatorium. Wat heeft prof. Schilder in dien donkeren winter van 1944—45 daarvoor gewerkt Jn Groningerland. Wat heeft de „Stichting voor de Theol. Hoogeschool", . welks arbeid wij hier dankbaar gedenken, daar gearbeid en gezorgd, gelijk hij dat nog dagelijks doet.

Maar achter alles staat de Heere God. Hij, Die in Hamans dagen Israël verloste, opdat het Zijn taak in Zijn Koninkrijk zou kunnen volbrengen. Hij heeft onze School behouden in het gevaar en haar in de ruimte geleid.

Zouden wij nu geen feest mogen vieren? En wij, vieren feest op onzen Theoiogischen Hoogeschooldag; kortweg onzen Schooldag. ' ,

Wat waren die schooldagen in de voorbije jaren?

De liefhebbers van de School gevoelden: „daar klopt in die dagen geen hart voor de School. Daar spraken mannen, van wie men^wist, dat zij om de School maar heel weinig gaven.

Men gevoelde zich op die dagen niet thuis. Een' enkele getrouwe kwam, maar er was geen enthousiasme. .

Maar nu? Wat een dagen zijn het geworden. De duizenden kwamen met een vroolijk hart. Er werden geschenken aangebracht.

Een vreugdedag van groot en klein. Een Purimfeest.

Zoo moet het blijven.

God beware er onze Kerken voor, dat haar leven weer zou inzinken en met haar de School en de Schooldagen.

Het flitste vandaag door mijn geest: „O, als het toch eens weer zoo ver kwam, dat wij met een paar menschen weer Schooldag zouden moeten houden en onszelf moed zouden moeten inspreken met te zeggen:

„Het gaat nog al".

De Schooldag blijve in gedachten ons Purimfeest; de dag van vreugde en blijdschap en het zenden van deelen aan elkander".

Alléén, hoeden wij ons voor een dreigend gevaar.

Het Purimfeest van Israël is verloopen, Israël werd. eigengerechtig; het werd wettisch, maar vergat den Heere, om Wien het gaat. Het vergat, dat de Heere Israël in Babel had bewaard tot Zijn taak, in Zijne Ontferming.

En toen werd het Purimfeest een feest van zelfverheerlijking, van ijdelheid, van hoogschatting van eigen flinkheid en deugd en van een uit de hoogte neerzien op de vijanden. Ik denk niet, dat het precies waar is, wat men wel eens vertelt, dat de Joden op Purimfeest door de Synagoge loopen en zingen: , ', Sla Haman dood, sla Haman dood, met schoenen en met kousen"; maar dat het een ijdel, vleeschelijk feest is geworden, dat weet ik wel.

Dat gevaar loopen wij op onze Schooldagen ook.

Dat wij den Heere vergeten; vergeten, dat het Zijn Macht en Ontferming is, waardoor wij zijn, wat 'wij zijn.

Dat wij het zouden zien als vrucht van eigen flinkheid en vroomheid.

Zelfverheerlijking en een staan in eigen kracht, met geringschattend neerzien op en spreken over die anderen, die nauwelijks een kerk vol kunnen krijgen.

(Dat zou erg zijn; het begin van den ondergang.

Dat wij ons daarvoor hoeden in het geloof, in de kracht des Heeren klein blijven.

Het gaat om 's Heeren zaak; .wij drijven alleen op Zijn , kracht, op Zijn ontferming.

Dwars door het vreugdebestaan zijn op dezen dag en op de Schooldagen in de toekomst, de klank, de kleinmakende klank van hét Woord:

„Zijt niet hooggevoelende, maar vreest".

(Daartoe helpe ons God!

Onder het machtige zingen van Ps. 103:1, 2, 3 en 4 werd gecollecteerd, evenals in alle vergaderingen voor Theol. Hoogeschool en het suppletiefonds.

En dan krijgt Ds Vonk het woord om de volgfende rede uit te spreken, handelend over

LEVENSGEVaaRLIJk aPRIORISmE

Het opschrift boven de toespraak, die ik heden tot U ga houden, zou ik aldus willen laten luiden: Levensgevaarlijk Apriorisme. Levensgevaarlijk — Apriorisme.

Het zou kunnen zijn, dat U van dit opschrift een beetje schrok. Ik zou me dat best kunnen begrijpen. Want beide woorden klinken stellig schrikaanjagend. Levensgevaarlijk — juist omdat lederen dat w è 1 begrijpt.

Ea Apriorisme —• omdat menigeen dat on-Hollandsche woord waarschijnlijk niét begrijpt.

Nu zie ik wel kans U van dezen eersten schrik wat te genezen.

Een apriori is heel eenvoudig dit.

Wanneer b.v. ergens een vergadering gehouden wordt, waar alleen worden toegelaten dames en heeren, die van een entréebiljet voorzien zijn, dan zoudt U het bezit van zoo'n entréebiljet (zoo'n toegangsbewijs), een apriori voor het lidmaatschap van zoo'n vergadering kunnen noemen.

Want apriori beteekent: van te voren.

Alvorens Ü in zoo'n vergadering moogt verschijnen en toehooren en eventueel vragen stellen en meespreken, kortom alvorens U van allerlei rechten in die vergadering moogrt gebruik maken, moet U zoo'n biljet hebben.

Zoo'n biljet is dan een apriori.

Eki nu is apriorisme dit.

Denk maar aan andere woorden, die eindigen op - isme.

Sociaal is goed, maar social isme is zonde.

Synodaal is goed, maar synodal isme is zonde.

Zoo kan een apriori ook heel goed zijn. Als men voor een besloten vergadering vertoon eischt van een lidmaatschapskaart daar is niets tegen. Maar als men eerst per advertentie bekendmaakt, dat de toegang tot zekere vergadering voor iedereen cadeau en vrij is, maar straks toch bij den ingang der zaal entréé heft — dat gaat nief> aan.

Dat is dan oneerlijk. Dat is dan een ongepast en zondig, apriori, dat de heele boel bederft. Dat is aprior isme.

Nu heeft Ds Doekes op onzen schooldag van verleden jaar éesproken over: de oude strijd. Daar zou ik het nu ook over willen hebben. Alleen maar, , Ds Doekes liet ons een stukje zien van den ouden strijd, die zich heeft afgespeeld in de vorige eeuw. Maar ik zou U ditmaal eerst 's een paar eeuwen verder terug willen voeren in de kerkgeschiedenis, n.m.l. tot aan de dagen van het N.T. In dien tijd heeft_.Gods Kerk n.m.l. moeten voeren een gevecht met een zeker apriorisme — zóó gevaarlijk, dat het, als Gfod het niet had verhoed, de Kerk van Christus ten verderve zou hebben gevoerd. En. nu geloof ik, dat wij daar heden ten dage nog heel wat van kunnen leeren. Ik bedoel-dit.

We lezen in Hand. 15 van den eersten strijd in de kerk der nieuwe bedeeling. Hoe was die ontstaan? Er waren.. Christenen van Joodsche afkomst (gekomen) op plaatsen, waar Christenen woonden van heidensche bloede, en daar hadden die eersten gezegd tot de laatsten (dus die Christenen van Joodsche afkomst tot die voormalige heidenen): „Indien gij niet besneden wordt naar de wijze van Mozes, zoo kunt gij niet zalig worden".

Kijk, dat was nu echt Joodsch, hoogmoedig-Joodsch. Het woord vervulling stond niet in het toenmalige Joodsche woordenboek.

Dat zulke zaken als besnijdenis en sabbath slechts schaduwen waren, die om vervulling riepen — dat werd niet ingezien. Neen, het Joodsche volk was het uitverkoren volk.

En toegang tot dat volk werd slechts verschaft door de Joodsche ceremoniën. Dié vormden de poort des heils. Dié waren het onverbiddelijke apriori tot het lidmaatschap van het uitverkoren volk, het zaad van Abraham, Gods bondsvolk.

Als een heiden niet besneden werd en daarmee den beelen last van Mozes' wetten op zich nam, kon hij geen Abrahamskind, geen bondskind zijn.

Zoo was dat door de Schriftgeleerden uitgemaakt. En zoo moest dat blijven — ook toen de Heere Jezus gekomen was om al die schaduwen als besnijdenis en sabbath (zie Col. 2) te v e r v u 11 e n.'

Neen, zeiden sommige Joodsche broeders, neen, indien gij niet besneden wordt naar de wijze van Mozes, zoo kunt ge niet zalig worden.

Nu weet U natuurlijk, hoe de Heilige Geest, tezamen met al de apostelen en de geheele gemeente te Jeruzalem, over dien Joodschen eisch geoordeeld heeft.

Als men de vergadering van Hand. 15 een sjmode zou mogen noemen — maar dat gaat niet, er was maar één gemeente vergaderd met de apostelen — dan zouden we mogen zeggen: die éérste sjTiode heeft direct de wacht betrokken bij dat dure kerkgoed, dat Christus ons verwierf: de vrijheid.

Geen slavenboeien aan leden van Christus' kerklichEiam, ook al zijn die boeien vervaardigd uit bepalingen en inzettingen van Mózes' heiUge wet, die Gods Geest zelf voor ons in de Schrift heeft opgeteekend.

Neen, zei a.h.w. de Heilige Geest te Jeruzalem, al smeedt gij nog zulke schijnbaar heilige ketenen — immers van Mqn eigen woorden in het O.T. — en ge bindt er de N.T.ische Kerk van Christus mee, dan breek Ik ze stuk en werp ze met verontwaardiging weg. Vergulde en verzilverde boeien zijn net zoo goed boeien.

Over die verontwaardiging van den Heiligen Geest kunt U vooral lezen in den brief van Paulus aan de Galatiërs.

Ik haal daarvan nu vooral eens hoofdstuk 3 naar voren. Straks zult U wel merken"V a a r o m ik dat doe. Och, wat was de apostel Paulus toch van dat bericht geschrokken.

„Zulke menschen, die meenen, dat iedere heiden eerst compleet Jood moet worden, anders kan hij niet zalig worden, zijn ook in het Galatische land gekomen en ze maken er leelijk opgang onder de Christenen."

Op één of andere manier moet deze Jobstijding den apostel ter oore gekomen zijn. Hoe precies, weten we niet. 't Behoeft ook niet. Van het toenmalige verkeer moet U beslist niet te min denken. Vooral niet van het verkeer onder de Joden. Want Joden vond men overal. Niet alleen in groote steden als Rome, Antiochië en Alexandrië — daar bij massa's — maar b.v. ook op het afgelegen Krim-schiereiland, ook in dat stuk binnenland van het tegenwoordige Turkije, dat bewoond werd door de blauwoogige en blondharige Kelten, die wij thans Galatiërs plegen te noemen; kortom Joden trof men van Spanje tot China aan.

Zulke Joden als die de Galatische Christengemeenten hebben gepoogd onder het slaafsche juk van hun wetten en regelen te brengen, worden vaak J u d a ï s-ten genoemd en hun godsdienst Judaïsme.

Vroeger heb ik nog te goed gedacht van die Judaisten, vrees ik. Ik dacht, dat ze Christenen waren van Joodschen bloede met alleen maar wat Joodsche dwalingen behept. Maar sinds ik het mooie boekje las van Dr J. L, Koole „De Joden in de verstrooiing" en vooral sinds ik wat gebladerd heb in het omvangrijke werk van Prof. George Toot Moore „Judaism in the first centuries of the christian era", geloof ik, dat ze nog veel gevaarlijker waren; dat ze eerst en vóór aUes Joden waren, voor 100 % Joden-in-denslechtsten-zin-des-woords, en voor eigenlijk niet 1 % Christenen^).

Evenwel, voor het doel, dat ik thans beoog, heb ik dat woord Judaïsme eigenlijk niet noodig. Als we Paulus' brief aan de Galatiërs lezen en vooral Gal. 3, zien we, dat we dié menschen nu echte Aprioristen kunnen noemen.

Wat is er n.m.l. gebeurd? Wat is de achtergrond van Gal. 3?

Die Joden daar in Galatië blijken de Christenen geworden heidenen aldaar het recht op het kindschap Abrahams te hebben betwist op de volgende manier.

Weineen, zoo'n onbesneden Galatiër, die alleen maar geloofde, dat Jezus de Messias was, dié wa* natuurlijk geen kind van Abraham, geen kind van God 2). Dat ging zoo maar niet.

Weineen, „Indien gij niet besneden wordt naar de wijze van Mozes, zoo kunt ge niet zalig worden". Eerst moet ge de poort van de besnijdenis door. Eerst moet ge aan den lijve dat entréebiljet hebben ontvangen. Eerst zal aan dat hoogheilige apriori de vereischte tol moeten zijn betaald en dan zljt ge pas zaad Abrahams, kind Gods 2).

Misschien %ult U me vragen: Maar als zoo'n heiden zich dan besnijden liet en zoodoende dus Jood werd, was dan zoo'n proselyt een Jood in volle rechten of werd er dan toch later nog een beetje uit de hoogte op hem neergezien?

Neen, dat niet. De zooeven genoemde Dr Koole verzekert: „Wie besneden is, is daarmee volbloed Jood geworden" '). En de zooeven genoemde Moore vertelt: „Wanneer een man proselyt werd, waren de inwijdingsplechtigheden drieërlei: besnijdenis, onderdompeling en een offer brengen in den tempel".

Voor een vrouw verviel uiteraard de besnijdenis en na de verwoesting van den tempel verviel ook het offer. Maarf dan gaat Prof. Moore aldus verder: „Zoodra een proselyt was besneden en gedoopt, was hij tot den volledigen stand der godsdienstige gemeenschap verheven en bezat hij al de wettelijke rechten en bevoegdheden en was hij onderworpen aan al de verplichtingen van den geboren Jood". En dat zegrt Moore: „He had intered into the covenent", „hij was binnengetreden in het verbond" *). En in een noot wordt dan nog de Hebreeuwsche naam van zoo iemand genoemd: een verbondsproseliet. Letterlijk vertaald: iemand, die tot en zoo in het verbond was getreden.

O zoo. Dat klopt precies met Gal. 3 of Uever met wat we die Joden op den achtergrond van Gal. 3 zooeven hebben hooren mopperen: Kind van Abraham, kind des verbonds door te gelooven in Jezus als Messias? Geen quaestie van. Neen, kind van Abraham, kind Gods, binnengetreden in het verbond, door... de besnijdenis.

Eerst besnijdenis. Apriori besnijdenis.

Nü zou ik als ik tijd had, wel den heelen brief aan de Galatiërs met U willen doorlezen. Maar dat gaat niet. Ik moet me zelfs bepalen tot de hoofdzaak van hoofdstuk 3. En die is deze.

De apostel heeft dit tot de Galatiërs gezegd: Als men ergens van kinderen Abrahams mocht spreken, dan juist bij hen. Want het was met Abraham gegaan net als met hen. Want wènneer had God aan Abraham geschonken het Evangelie van het verbond der genade? Tóén pas, nadat Ge vooraf — apriori — had geconstateerd, dat Abraham zoo heel secuur de wet , van Mözes nakwam? Weineen, dat kon niet, want daar wist Abraham nog niemendal van af. Sinaï kwam 430 na Abraham.

Welnu, en zoo was het «net de Galatiërs precies eender gegaan. Ze waren niet het verbond van God met Abraham binnengetreden na een apriori dit of dat, zooals die Joodsche Aprioristen verlangden. Eerst dat teeken in uw vleesch, eerst die besnijdenis en dan treedt ge daardoor binnen in het verbond.

De apostel Paulus, ja de Heilige Geest, die Paulus dreef om driftig met z'n eigen, vermoedelijk gekneusde, hand ^) dezen, brief te schrijven, heeft zulke gedachten over Gods verbond diep afgekeurd. Veroordeeld als vleeschelijk.

„Dit alleen wil ik van u leeren (= weten): hebt gij den Geest ontvangen uit de werken der wet of uit de prediking des geloofs ? " «)

't Is duideUjk, dat de apostel hier tegenover elkaar stelt wet en geloof, niet om daarmee dat wets-apriori van de Joden te vervangen door een geloofs-apriori van Paulus.

't Is om te huilen, wanneer men zoo'n treurige misvatting van Gal. 3 tegenkomt, zooals b.v. nu weer in het voorlaatste nummer van „De Strijdende Kerk" '').

Daar vindt men een proefje van dat synodalistisch apriorisme, waarop ik straks nader terugkom.

Daar vindt men deze goedkoope redeneering, zoo-. genaamd rustend op Gal. 3:

Ware bondelingen zijn we pas door het geloof, zegt Gal. 3:29. Welnu, dus alleen wie dat geloof heeft is ware bondeling.

Wel zeker, nog één stapje verder en we zullen zeker moeten toegeven: zal een kindje een ware bondeling zijn, dan zal het eerst (apriori) wel „het geloofsvermogen" oftewel de „wedergeboorte" moeten hebben ontvangen.

Kijk, op zoo'n manier gaat men nu dwars tegen heel de strekking van Gal. 3 in, waar Paulus juist ieder apriori .wegslaat van bij het verbond Gods.

Om nog een bewijs te geven.

Juist daarom herinnert de apostel er b.v. in Gal. 3:16 ook aan, dat God de beloftenissen niet heeft gesproken tot Abraham en zijn zaden, maar tot Abraham en zijn zaad. Niet za d e n. Niet nakomeling en. Waannee de apostel wilde zeggen: alatiërs, ge behoeft geen „volbloed Jood" te zijn door geboorte, noch te wórden door besnijdenis, om te deelen in het verbond Gods met Abraham.

Geen nakomeling è n. Weg met dat vleeschelijke apriori.

Neen, als gij U hebt verlaten óp Jezus Christus en dien gekruisigd, zooals ik dien gepredikt heb en niets meer, dan is voor U ook dat heele verbond, dat God ook eenmaal aan Abraham gaf, sprekende: Ik zal Uw God zijn en de God van Uw zaad.

Ik heb zooeven dat voorbeeld uit het jongste nummer van „De Strijdende Kerk" nog maar een proefje genoemd. Ja, want het is maar een staaltje van die redeneering, die we nu langzamerhand wel hebben leeren opmerken, ook al werd ze niet altijd even bot uitgesproken.

We hebben echter die theorie leeren ruiken, ook als ze zich maar voor een enkel onderdeeltje blootgaf.

• We ruiken haar als we b.v. Dr J. Ridderbos hooren verzekeren in zijn brochure „Kerkscheuring", dat „het verbond hierin bestaat en hierdoor tot stand komt, dat de Heere de harten vernieuwt en Zich aldus een volk bereidt, waaraan Hij Zich voor eeuwig als God verbindt"»).

Zooeven was voor „De Strijdende Kerk" het apriori voor het'verbond: het geloof.

In de brochure „Kerkscheuring" heet dat apriori: vernieuwing des harten, m.a.w. wedergeboorte.

'Ja, we kennen die aprioristische theorie wel.

Ik moet er nog al 's aan denken, wanneer ik de kinderen bezig zie met het zoogen. hahnaspel. U weet wel, bij dat halmaspèl gaat het er om, wie het eerst met z'n stukken aan den overkant van het bord zit. En nu zie ik de kinderen altijd dit foefje uithalen, dat ze eerst een heel rijtje stukken naar dien overkant klaar zetten en dan gaat het als van een leien dakje. Haasje over springen ze langs dat trapje naar den overkant.

Zoo doet het heerschende Synodalistische Apriorisme ook. Net als vroeger het Judaistisch Apriorisme. Zooals vroeger het Judaistisch Apriorisme tegen de Galatiërs zei: Ge treedt pas recht het verbond

binnen en ge zrjt pas „volbloed Jood" door de BE­ SNIJDENIS, zoo zegt vandaag het Synodalist i s c h Apriorisme tot óns: Gre treedt pas recht het verbond binnen en ge zijt pas volledige bondeliag door de WEDERGEBOORTE.

En als we dat Apriorisme aanvaarden, dan wordt de zelfbeproeving ook zoo'n haasje-over-spel als het halmajen van mijn kinderen.

Want het gaat zoo:

Wanneer zijt ge een heusch, echt bondeüng?

Als ge wederg-eboren zijt. Als ge de wedergeboorte hebt.

Hoe kan ik dat weten?

Wel, dat zaadje, dat knoUetje, dat bolletje der wedergeboorte openbaart zich in een paar spruitjes: het ééne spruitje heet geloof en het andere heet bekeering.

Dus nu gaat u maar aan den gang.

Als U bij uzelf dat sprietje des geloofs of dat sprietje der bekeering ziet — (maar kijk nu goed of het wel een écht sprietje is) —

dan kunt U uit zoo'n sprietje afleiden, dat het bolletje ér is. De wedergeboorte.

En als dié er is dan is het verbond er ook. Dan is ook het verbond „tot stand gekomen", zegt dr J. Ridderbos.

En dan behoort U vanzelf tot het getal der uitverkorenen.

— Net als bij het halmaspel de kinderen springen langs een laddertje van pionnen naar den overkant, zoo zou het Synodalistische Apriorisme ons via zoo'n reeks, die begint bij het geloof-als-daad, willen laten opklauteren tot Gods verborgen raad.

Wat klopt het toch prachtig.

Als een bus.

Alleen maar, dat Synodalistisch Apriorisme is niet zoo'n onschuldig kinderspelletje.

Hebt ge niet begrepen, dat het even verfoeilijk is als het Judaïstisch Apriorisme, waartegen de Heilige Geest den Apostel Paulus de pen deed opnemen om de gemeente van Christus voor doodelijk gevaar te behoeden?

Want ook dit SYNODALISTISCH Apriorisme slaat de gemeente van Christus in ketenen, in de ijzers. Net zoo goe'd als het Joodsche.

Want hoe zoudt U dat vinden: Stel 's voor, dat U in de gevangenis zat, gebonden aan armen en beenen, met harde, roestige ijzeren boeien. Maar ik zou bij U komen en ik zou die leelijke ijzeren boeien vervangen door mooie, gladde, glinsterende koperen of zilveren of misschien wel gouden boeien. Hoe zoudt U dat vinden?

U zoudt zeggen: daar schiet ik nog niets mee op. Mijn gevangenschap blijft er dezelfde, de oude om.

Zoo is ó n z e strijd tegen het Synodalistisch Apriorisme in den grond der zaak dezelfde als Pau-1 u s' strijd tegen het Judaïstisch Apriorisme. Beiden zetten ze aan den ingang van Gods verbond een ongeoorloofd apriori.

Ongeoorloofd. Zondig. Slecht.

Al vervaardigen ze beiden de ketenen van dat apriori van het' edelst metaal.

De één neemt daarvoor te baat die schoone b e s n ij d e n i s, waarvan de Heilige Geest inderdaad Zelf zoo heerlijk spreekt in het Woord.

En de ander grijpt daarvoor aan die schoone wedergeboorte, waarvan de Heilige Geest inderdaad ons Zelf zoo heerlijk onderwijst in het Woord. En daarom hebben die Synodalistische Aprioristen zoo'n grooten ingang gevonden in de arme Gereformeerde kerken van onzen tijd. Wedergeboorte. Maar dat is toch een woord uit den Bijbel

Maar, brs en zrs, dat zetten vaa zoo'n apriori bij den ingang van Gods verbond — dat is voor de kerk van Christus beslist levensgevaarlijk. Al geeft men dan aan zoo'n ding een Bijbelschen naam (besnijdenis, wedergeboorte, geloof ).

Geen wonder, dat de apostel Paulus tegen zulk Apriorisme hevig losbraudde. Want hij zag heel goed, dat door zulk bedrijf de gemeente van Christus wordt teruggeleid tot bange slavernij.

Daarom is 't óók geen wonder, dat Luther zoo bijzonder veel van dien brief aan de Galatiërs hield. Hij noemde dat Schriftdeel zijn Catharina van Bora. Zoo heette zijn vrouw.

Och, mocht die brief aan de Galatiërs ook in de Synodalistische Kerken nog verstaan worden en het arme, gebonden kerkvolk vrijmaken.

Nü zullen de arme gevangenen volgens de heersohende leer eerst moeten onderzoeken of ze wedergeboren zijn om dan pas te weten, dat het verbond met hen is „tot stsind gekomen" en dat dus de verbondsbeloften door hen mogen worden aanvaard.

— Ik zal U nog 's één zinnetje voorlezen. Het werd al geschreven door prof. dr F. W. Grosheide in 1936 in het Noord-HoU. Kerkblad: , , We moeten weten h o e we ten Avondmaal gaan, of we gerechtigd zijn te gaan. En dat kimnen we niet weten zonder zelfonderzoek. Ook hier 'komt het weer duidelijk uit, dat er niet moet zijn een steunen op de vruchten van onze beproeving, doch alleen op de beloften Gods en een-ons houden aan Zijn bevel".

En nu moet U 's naar dit zinnetje luisteren: „Maar dat neemt niet weg, dat alleen zelfonderzoek bij het licht van Gods Woord ons kan leeren, of we op die beloften Gods moge-n bouwe n". ^)

Ik zal hier niet op alle slakjes zout leggen. Een en ander maakt een verwarden indruk. Maar dat laatste zinnetje is duidelijk. Proeft ge de tyrannie over de zielen? Alleen zelfonderzoek — (Er staat warempel nog bij: „bij het licht van Gods Woord". Wat klinkt dat ernstig. En zoo zal het ook zijn bedoeld. Voor de Judaïstische Aprioristen was 't ook heilige ernst) — Alleen zelfonderzoek kan ons leeren, of we op die beloften Gods mogen bouwen.

Daar hebt ge nu de tyrannie.

Eerst zouden we dus moeten weten of we wedergeboren zijn, want dan weten we, of met ons het verbond „tot stand gekomen" is en dan weten we of we ons op Gods belofte mogen verlaten.

Maar wie Gereformeerd is, belijdt het heel anders.

Er moest eigenlijk geen oogenblik sprake zijn van dat m o ge n, noch voor de volwassenen, noch voor de kinderen in de kerk.

God de HEERE heeft ons Zijn verbond verzegeld en nu is het Gods bevel, dat wij op die belofte des verbonds (behelzende de wassching door Christus' bloed en de vernieuwing door Zijn C3eest) moeten vertrouwen.

We zijn schuldig God als onzen Vader aan te roepen en ons is bevolen Zijn verbondsbeloften geloovig aan te nemen. Zóó staan we er voor, volgens den Catechismus.

Nu zou ik nog één ding willen zeggen.

Als het zoo is, dat pas door de wedergeboorte het verbond „tot s t a n d komt" dan z ij n er dus gemeenteleden, die buiten het verbond staan. Waar blijft dan de vaste basis, van waaruit de opvoeding in het Christelijk huisgezin, heV onderwijs op de Christelijke school, de prediking in de kerk, het huisbezoek, heel het ambtelijk werk moeten opereeren?

Zulk besnijdenischristendom, als het SjTiodalistich Apriorisme in den grond der zaak is, slaat den grond onder de gemeente van Christus weg. Dat is kei-kondeftnijnende actie.

De ongeloovige kerkleden mogen vrijuit gaan zonder te vreezen voor Gods echte, volle wraak van het verbond. Zij behooren er immers (eigenlijk) toch niet toe.

En de wél geloovige kerkleden mogen zich buigen onder den zwaren eisch, dat ze zullen onderzoeken of ze wel heusch de , , wedergeboorte" hebben — een zware eisch, die minstens de twijfelmoedigheid in de hand werkt. (O, wat is God toch barmhartig geweest, toen Hij den apostel Paulus z'n brief aan de Galatiërs liet schrijven om de vrijheid door Christus veilig te stellen.)

Het Synodalistisch Apriorisme ondermijnt heel den arbeid der kerk, immers zoowel jegens geloovige als ongeloovige kerkleden.

Welke taak laat zoo'n stelsel over voor den dienst des Woords?

En welke taak laat zoo'n systeem over voor de opleiding tot den dienst des Woords aan een Theologi-^ sche Hoogeschool?

Moge God de HEERE de Theologische Hoogeschool, die Hij op zoo onbegrijpelijke wijze voor onze kerken bejvaard, gezuiverd en herbouwd heeft, voor elke besmetting met zulk Apriorisme behoeden, als waarover de Geest Gods Tioor den brief aan de Galaten Zijn heiligen vloek heeft uitgesproken.

Laten we veel voor onze hoogeschool bidden. Voornamelijk voor haar professoren. «

We hebben nu gezien, wat er komen kan van een mensch.

De Schriftgeleerden en Wetgeleerden, de professoren in de dagen der omwandeling van onzen Heere Jezus, waren ook alleszins druk met Gods Woord. Maar ze konden het toch niet goed lezen. Er lag eeii deksel op hun hart en zoo op de Schrift. •

Dat vertelt ons de apostel Paulus in 2 Cor. 3. Ea die kon het goed weten. Hij sprak uit ondervinding. Hij had indertijd zelf ook zeer geijverd tegen de kerk voor Gods Woord. Tenminste, dat dacht hij. Want later zag hij in, dat hij maar druk geweest/was met menschelijke bedenkselen, met vaderlijke inzettingen. Gal. 1 : 14.

De kerk van onzen Heere Jezus Christus heeft al wat last gehad van die menschelijke wijsheid.

Daarom kan een ilieologische Hoogeschool een groote zegen zijn, maar ze kan ook een ramj) worden voor de kerk des Heeren.

Op de iDordtsche synode heeft men het terdege ingezien, dat de studenten, komende van zoo'n „plantsoenhof", gelijk men hun school noemde, veel goeds maar oog veel kwaads in dè kerken kunnen brengen.

En in onze eeuw is dat wederom gebleken. De arme kerken hebben onder haar scholen geleden.

Daarom rijze ons gebed gestadig op tot God voor onze professoren en hun studenten, dat zij toch „niet wijs mogen zijn boven hetgeen men behoort wijs te zijn", maar dat zij mogen blijven bij den eenvoud van den Heiligen Geest, die de gemeente van Christus

0) Volgens Dr C. N. Impeta „Zelfonderzoo Noodzakelijk!" 20. Spatieerlng van mij. door niets anders wil (; > nderwezen hebben dan door het eenvoudige Woord des HEEREN.

God heeft ons door Zijn waarheid weer vrijgemaakt,

B1 ij V e dan Zijn waarheid school en kerken regeeren, opdat de vrijheid van Christus' kudde niet bg^ vernieuwing worde geroofd.

Dat was echt Ds Vonk!

Hij ziet dwars door de kwesties heen.

En wie kan zoo raak, zoo concreet de boodschap van het Evangelie brengen als hij?

We genoten.

En dan zijn ook hier de morgenvergaderingea voorbij.

dE middaGVERGadERInGEn

Het was weer nét als verleden jaar.

Van ginds en daar kwam de mededeeling, dat mea een geschenk voor de School op den Schooldag wilde aanbieden.

Spontaan openbaarde zich daarin de liefde, die in iets persoonlijks, iets eigens, iets bizonders zich uitett

wil. Het is niet mogelijk alle fijne momenten te releveeren. De massa's in beide dubbele middagvergaderingen vielen van de eene verbazing in de andere.

Mevr. Koenekoop van Gouda en Mej. Van den Berg; vertelden, dat de vrouwen, de zusters bedoel ik, in het afgeloopen jaar de kapitale som van f 22.80Ó hadden gespaard voor de bibliotheek! Wie kan de beteekenis van dit bedrag bepalen? Het is samengebracht met louter dubbeltjes en stuivers. Hoeveel meisjes en vrouwen hebben in groote trouw haar wekelijksche collèctetocht gemaakt?

Vader Kroes van Driebergen schonk namens de kerk aldaar twee fijne schilderijtjes, waarin hij een. diepe symboliek ontdekte en de zoon, de. pastor van Dalfsen offreerde een, met het bekende Reformatieembleem van den opvliegenden arend versierde, kapstok met kleed. 36.000 steken hadden de Dalfser zusters daarin gestoken — liefdesteken, zei Ds van Dijk.

Den Haag—West beklom met een schilderij van Prof. Wielinga — een kunstwerk van den schilder Van Driel — den kansel. Wat zijn we daar blij mee. Want Wielinga — dat was de strijder voor het recht der kerken, de man, die het bijna klassieke woord sprak: de knop van de deur van de theologische katheders moeten de kerken altijd in, eigen hand houden! En Arnhem bleef bij de Residentie niet achter. Het zorgde in bond met de Geldersche kerken voor een schitterend conterfeitsel van Prof. Bouwman — ook een man van onze school — een rijp kunstgewrocht van Mevr. Blokland—Toth. Spakenburg nam op zich de verlichting van de Aula in orde te maken. Niet minder dan f 1200 stelde het daarvoor ter beschikking. En wat moeten we meer verhalen? Daar kwam Ds Brink namens de zwakke-^elassis Zaandam, Ds Brink met f375.50 voor de bibliotheek. Eén broeder uit De Leek bracht een dankoffer van f 100. Anxersfopjrt schonk honderd zestig gulden. Prachtig was het bureaugarnituur van een broeder uit Wassenaar. En kwam zelfs niet. een antieke chocoladeketel voor den dag, aangeboden door een zuster, wier grootouders hem in 1831 als huwelijkscadeau ontvingen? En dan — mogen we Ds Meulink vergeten, die zich "openbaarde, en dat een zeer concrete wijze, neen, niét als curator der School, maar wel als Sinterklaas der professoren, waarbij hij evenwel zichzelf ook gansch - niet vergat. Wat was het een mooi jnoment toen Prof. Veenhof vertelde aan de blij verraste vergadering, dat een zuster hem in de Gehoorzaal een „envelop" in de hand stopte, die het omhulsel bleek van niet minder dan 80 bankbiljetten van f25? En wie ziet nog niet voor zich de prachtige schilderijen van dien onbekenden broeder uit Heemse?

Het was alles 'zoo goed en m0oi.

Want in die geschenken glanst de zuivere, warme liefde voor de School zonder welke ze niet leven kan.

En dan nadert het einde.

Ds Bouwsma spreekt in de tend zijn goed, aandachtig beluisterd woord over


1) „The Jews were diligent to make proselytes even among Gentiles who had embraced Christianity", Moore, III, 151.

2) 3 : 26, 29; s) a.w. 87.

4) a.w. I 331, 332. In de noofc staat: Hence he is called geer ben berleth, a covenant-proselyte.

6) 6 : 11, 17; e) 3:2; 7) No. 49, 6 Sept. '47.

8) Kerkscheuring, 7.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 4 oktober 1947

De Reformatie | 12 Pagina's

PURIMFEEST

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 4 oktober 1947

De Reformatie | 12 Pagina's