GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

WAT HEEFT DE SCHILDERKUNST ONS TE ZEGGEN?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

WAT HEEFT DE SCHILDERKUNST ONS TE ZEGGEN?

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

VI.

In onze vorige beschouwing spraken wij al over het infantiele, dat vele expressionistische kunstuitingen aankleeft en dat een bijzondere bedoeling heeft, het is bedoeld als uiting van argeloosheid, natuurlijkheid, naïeveteit, spontaneïteit, alles begeerenswaardige eigenschappen voor een schilder. Meestal ligt er nog aan ten grondslag „vox populi, vox Dfei".

Men kan het zien in' de werken van tal van schilders, b. v. in dat van den Vlaam Tijtgat en van de Hollanders Kruyder en Pype Koch (het werk van deze laatste overigens zeer geraffineerd).

De doeken vertoonen vaak gewild kinderlijke trekjes, die ook onveranderlijk optreden in het werk van leeken.

Vele sporen van dit „vertoon" leiden naar het werk van den Franschen douanebeambte Henri Rousseau, die, volkomen dilettant, op zijn 40ste jaar begon te schilderen en oerwoudherinneringen schilderde, hij was n.l. als militair in Mexico geweest. 'De werken van dezen eenvoudigen Franschen burger zijn van een onbedorven visie, maar getuigen bovendien van een buitengewone beeldende begaafdheid, die in kracht van uitdrukking aan vroeg Middeleeuwsch werk her­

innert. Zijn droomlandschappén sdjn van een beklemmende werkeijkheid. Roerloos staat de vegetatie, gespannen in een tobmelooze groeikracht. Wij kennen die grasr, sen, die bloedroode maan. Diep in ons binnenste hebben wij de vage heugenis eraan bewaard. Herinnering uit onze kinderjaren, zwevend op den drempel van ons bewustzijn is het tot werkelijkheid gestold. Ouder geworden, bemerken wij met voldoening dat wij ons niet vergist hebben, dat alles is zooals wij droomden. Zoo zijn de tropen! Dpze dilettant, die niet d^ flauwste notie had van schilderkunst, had wat te zeggen en hij deed het in verf. Hij kon het niet anders. Met pijnlijke nauwgezetheid schildert hij een douanestation, zooals hij het zoo goed kende, het ijzeren hek, de beambte stram in de houding, de boomen langs den wpg, de fabriekspijpen op den achtergrond! Met overtuiging, met geheel zijn kunnen. Zijn werken, die hem zoo goed als niets opbrachten, zijn wereldvermaard geworden, ook al doordat de tijd rijp was voor zulke uitingen. Zijn ontdekking viel in den tijd, dat men zich ging interesseeren voor liet werk van wilden. Talrijke expedities hadden uit alle werelddeelen kunstuitingen meegebracht van negers, Zuidzeeëilanders, Indianen enz.

Gauguin, tijdgenoot en vriend van Van Gogh, gaat naar Tahiti om daaj: , verstoken van de Westersche cultuur, onder de Zmdzeeëilanders te wonen en te schilderen.

De overgecultiveerde Westersche mensch neemt een bad in de bronnen van de jeugd. Hoe jong moet de aarde geweest zijn toen de prachtige schilderingen ontstonden in 'de grotten van Altamira en die van Font-de-Gaume in Dordogne!

De mensch ging toen nog verloren in het sterkbegroeide, ruige oppervlak der aarde. Geen mozaïek van bebouwde velden, geen steden, geen groote wegen, die als een spinneweb-het aardoppervlak bedekken.

Ongetemde rivieren, afdalend van de bergen, baanden zich door oübewoonde woestenijen een weg naar zee.

Kudden bisons en wilde paarden, reuzenherten en rhinocerossen, holenberen en wolven bedekten de vlakten in Europa.

De razende orkaan, die de boomen afknapte, ze langs de rivieren in het water smeet, was de groote houthakker.

Geen menschenhand ruimde de machtige barricaden van boomen op, waar.de watermassa's van de in het voorjaar geweldig gezwollen rivieren tegen aan beukten in oorverdoovend geraas fezamen met den donder der lawines en het geschreeuw van arenden en gieren.

Ten zuiden van de Pyreneeën woonde de mensch, de mensch Uit het steenen tijdperk, tijdgenoot van de wolharige rhinoceros en de holenbeer. Hij maakt er teekeningen van op de rotswanden of krast ze in been en ivoor.

Sluipend van rotsblok tot rotsblok, van boom tot boom, heeft die mensch met zijn primitieve steenen en houten wapens het statig voorbijtrekkende wild gevolgd.

Himkerend hongerend vaak.

Hij kende het dier, dat hij vervolgde tot in alle details. Dag en nacht is het voor hem, vervult het zijn gedachten. Hij is er absoluut aan overgeleverd, zijn bestaan hangt er van af.

Het wild moet hem kleeden, dekken en voeden. Maar de ziel van het verslagen dier gaat rusteloos rond, zij zal in het duister den jager bespringen en hem worgen.

Allerlei listen wendt de mensch aan om die'wraak te ontgaan. Hij hult zich in de huid van een beest, nu zal het beest denken dat een wolf of beer het verslagen heeft.

Vrijuit gaat de mensch!

Hij brengt offers ter verzoening. Zijn onwennige hand krast' op de harde rots. Hij herinnert zich hoe de rhinoceros stil stond, de kop laag gebukt ten aanval. Voor zijn geestesoog-verschij& t de liggende bison, de sneldravende wolf, het onrustige hert.

Al krassend doet hij die beelden in ruwe omtrekken op de rotswanden verschijnen. Nu behoeft de ziel van het verslagen dier niet langer-rond te dwalen, wonen kan zij in het beeld.

Voor dat beeld gaat hij zijn gaven neerleggen, of hij bespreekt, daarvoor gezeten, de geheimen der jacht met zijn gezellen.

o Men bespreekt de afbeeldingen en heeft lof of kritiek. Ligt zoo wel de bison^ loopt zoo het hert, zal het dier zich zoo herkennen?

In het duister van de grot, in den flikkerenden schijn der flambouwen gaan de omtrekken leven, de oogen gloeien.

Geen oogenblik zal de ziel van het dier zich kunnen vergissen.

Misschien hebben wij ons iets dergelijks voor te stellen bij de bewoners van de grotten van Altamira. Zij kenden geen ijzer, geen brons, geen aardewerk.

Het meest overtuigend heeft hun cultuur zich wel voor ons uitgesproken in de voorstellingen van dieren, die zij achterlieten op de. 'gewelven der grotten. Zij zijn daarop aangebracht in gele, bruine, roode en zwarte okers.

De kunstenaars hebben op hun rug gelegen, zo laag zijn deze beschilderde grotten.

De teekeningen zijn groot en meten van 90 tot ruim 200 C.M.

Ieder kent deze teekeningen wel door reproducties, zij hebben de heele wereld verbaasd. ^

Zeker zijn het geen eerste probeersels, zij wijzen in vorm en uitvoering op een lange ontwikkeling. ledere ruwheid en onbeholpenheid is er vreemd aan, < -integendeel, zij zijn zeer verfijnd, zij laten een verfijning zien van een cultuur, die naar den ondergang neigt.

Die overfijne pootjes onder de zware lichamen der bisons, die sierlijke kleine horentjes. Dat alles is niet meer heelemaal spontaan. Het is stijl! Dat is geworden, vastgelegd.

Wij kennen van jagersvolken uit recenten tijd dergelijke kunstuitingen, waarin de afbeelding van het dier natuurlijkerwijze de hoofdrol speelt. Vooral uit Afrika!

Het landbouwende volk kent het dier niet als het jagersvolk, het hartstochtelijk beminnend of hatend. Waarom zou men het afbeelden?

Het kan echter een sacrale beteekenis krijgen, denk maar eens aan hét gouden kalf!

Bij vele landbouwende volken bestonden nog lang gewoonten uit den tijd, dat zij jagersvolk of jagende stam waren (Leviticus 17:7!).

Wat de schilders uit het steenen tijdperk wel bereikt zouden hebben, als zij - zich gewijd hadden aan de menscheUjke figuur, weten wij niet. Hun aandacht ging er niet naar uit. Zij waren anders georiënteerd. Hun kunstvoortbrengselen hadden een praktische beteekenis, zij waren teekenende jagers, geen l'art pour l'art!

Terecht worden hun voortbrengselen zeer hoog gewaardeerd door kunstminnenden en kunstenaars.

Hier was nu, meenden zij, een voorbeeld van onbedorven expressie.

Vrij en frank was de kunstenaar uit het steenen tijdperk, niet gehinderd door conventie. Dat was je ware. Hartstochtelijk verlangde de moderne kunstenaar even vrij te zijn.

Weg met alle - ismen, weg met alle conventie, weg met alle techniek en scholing!

Machtig, oergezond, primitief zijn!

Eerst al het geleerde afleeren, die geheele last van eeuwen afwerpen.

De stier van Paulus Potter is een plaatje, vergeleken bij de bisons van Altamira.

Heerlijk om zoo maar vrijuit kunstenaar te kunnen zijn. Een aangeraakte, een uitverkorene.

Daar draven de paarden, de koeien, van alle conventioneele tuig ontdaan.

Wat ontbreekt hun 'om de gelijken te zijn van de bisons uit Altamira, de paarden uit Dordogne? Eenvoudig dit... de kunstenaar van heden kan de paarden en koeien missen, zij zijn hem geen levensbehoefte.

De kunstprestaties van den hedendaagschen kunstenaar getuigen niet van die absolute afhankeUjkheid van het dier, die de kunstuitingen van den jagerkunstenaar kenmerkt.

De kunstenaar kan zich ni^ straffeloos ontdoen van de verworvenheden van zijn voorgangers. Hij kan niet straffeloos eeuwen teruggrijpen, hij kan niet straffeloos een natuurtalent als Henri Rousseau imiteeren, zonder te vervallen in levenloos plagiaat.

Natuurtalenten zijn dun gezaaid, maar naar de vele primitivistische uitingen van nu te oordeelen moeten er honderden zijn.

Men is primitief, dat is, als men het wil, onbevangen, argeloos, naïef, sterk gezond of men is infantiel, per-' vers, geraffineil-d, ziekeUjk.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 oktober 1947

De Reformatie | 8 Pagina's

WAT HEEFT DE SCHILDERKUNST ONS TE ZEGGEN?

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 oktober 1947

De Reformatie | 8 Pagina's