GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

BEZWAARDEN OVER EN ONDER DE SYNODOCRATIE. 23

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

BEZWAARDEN OVER EN ONDER DE SYNODOCRATIE. 23

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

De boodschap van ds Van Teytingen.

Tegenover de dogmatische constructies van de synodes van 1942/43 ontwikkelt ds Van Teylingen nu zijn eigen visie op boeiende, glasheldere wijze.

Het is in zijn uiteenzettingen vooral van beteekenis, dat hij het dogmatisch conflict in een breed historisch perspectief plaatst en mee daardoor in staat is de werkelijke diepte van de kerkelijke worsteling onzer dagen te peilen.

Naar zijn overtuiging werd in de dogmatische botsing dezer, jaren de oude strijd tusschen het éénlijnige, verstijfde, systematisch-afgesloten denken van de Scholastiek en het concrete, beweeglijke en open denken naar de Schrift en conform de Confessie opnieuw actueel. Het is weer de botsing tusschen ^een theologie, die vanuit de verborgen dingerfll(de verkiezing) redeneert en tracht zoo tot een gesloten systeem te geraken, , en een theologie, die zich streng houdt aan de geopenbaarde dingen, zonder op systematische afgeslotenheid nadruk te leggen".¹).

Het scholastieke denken was steeds gefascineerd' door de aristotelische constructie van-een wereldorde, waarin „god" de plaats innam van een onbewogen beweger en eerste oorzaak en de geheeïe wereldontwikkeling gericht werd op de bereiking van een laatste doel, terwijl verder alle gebeuren zich naar de wet van oorzaak en gevolg voltrok. Aan deze constructie probeerde 't voorts de Schriftcpenbaring aan te passen. En zoo Icwam 'ter toe aan de „voorzienigheid", opgevat als een soort redelijke en doelmatige wereldorde, \vaarvan de praedestinatie een onderdeel vormde, een allesbeheerschende plaats in de theologie te verschaf­ •^ fen. Bovendien had deze scholastiek een levendige interesse voor de vjaag, hoe het er bg den mensch „inwendig", in de verborgen diepten van zijn ziel, uitzag en toeging. Daarvan , , wist" zij veel meer dan de Schrift! Zij „kende" de ziel en haar vermogen^ tot in de perfectie. Zij had notie van „inwendige genade", van een „potentia" (vermogen) en actus (daad) des geloofs en nog veel meer! En de in de Schrift geopenbaarde dingen werden vanuit deze verborgen dingen bezien, verklaard en tot een theologisch systeem van straffe geslotenheid omgesmolten.

Calvijn brak met deze fatale speculatie en constructie radicaal! Hij dacht er niet aan de uitverkiezing de rol van beheerschend principe in een theologisch systeem toe te ^kennen! Hij belijdt haar met groote kracht in de leer fan den weg des heils als de groote troost der geloovigen. Want zij is de laatste bron en oorzaak van de zaligheid der menschen en het heil der gemeente. En zijn , , systeem" is zeer simpel en heelemaal niet , , gesloten". Hij wil niets anders doen dan de geopenbaarde dingen in het licht van heel Gods woord zoo scherp en precies mogelijk teekenen, afwijzend alle ketterij.

Deze spanning tusschen scholastiek-theologische constructie en reformatorisch belijden van de waarheid der Schriften is in gansch de geschiedenis der gereformeerde kerken levend gebleven. Ze was er b.v. ook tusschen d r K u y p e r, die de lijn der Scholastiek opnam, toen hij de leer des Verbonds vanuit de verkiezing en de wedergeboorte benaderde èn H e 1 e n i-11 s de Cock, die „eenvoudig-Bijbelsch-confessioneel zijn weg gaand" er zooveel toe bijdroeg, dat in de kerken der Afscheiding , , zulk een zuiver Reformatorisch geluid gehootd werd over het verbond ". , , In zijn school zijn mannen als Lindeboom en Bos gevormd". ^)

En thans staan opnieuw , , beide inzichten in het Verbond tegenover elkaar. De den laatsten tijd weer sterk oplevende belangstelling voor en studie van de Reformatorische^ theologie en de Belijdenis — en dat in verband mét de ook door den nood der wereld opgeroepen aandacht voor het wezen der Kerk en haar roeping, hebben aan de anti-scholastieke wijze van aanpak der Verbondsleer een hernieuwde stimulans gegeven. En velen vervult nu de zeer groote vrees dat aan deze legitieme, ontwikkeling op 't Gereformeerde erf, niet zoozeer door de Synodolc uitspraken zelf als wel door hun noodzakelijke belichting vanuit de Toelichting en het Praeadvies, een op den duur onoverkonielijke hinderpaal in den weg zou worden gelegd; en dat daarmee de eigenlijke bedoeling van 1905 zou worden verloochend". ^)

Wars van alle verbondsconstruotie vanuit verborgen dingen als uitverkiezing en wedergeboorte, maar zich daartegenover aansluitend aan het „levende concrete spreken der Schrift", wil Van Teylingen terugkeeren tot de schriftuurlijke waarheid, d'at God zijn verbond heeft opgericht met de geloovigen en hun zaad en dat aan deze allen de beloften toekomen en deze allen toekomende beloften ook aan allen in den doop verzegeld worden en zoo alle geloovigen en al hun zaad g e 1 ij k e 1 ij k in het verbond Gods zijn opgenomen. •*) „Bij dezen opzet — aldus Van Teylingen — is het duidelijk, dat men spreken blijft van de , , voorwaarden" des Verbonds: geloof en bekeering. Natuurlijk is daarmee niet bedoeld, dat de genade slechts conditioneel zou geschonken worden, als n.l. onzerzijds aan de voorwaarden is voldaan, want dat zou het puurste Remonstrantisme wezen. Neen, ook geloof en bekeering zijn gaven Gods, gewerkt door den Heiligen Geest. Dbch in het spreken van Verbondsvoorwaarden schuilt de bedoeling den eigen aard van het Verbond te handhaven: slechts langs den weg van geloof en bekeering worden de Verbondsweldaden geschonken. Dit is een beweeglijke manier van spreken, die toch geheel Schriftuurlijk is. En vanzelfsprekend blijft toch het, Verbond onder de belichting van de Verkiezing staan, want slechts in de verkorenen verkrijgt het Verbond z'n effect". 3)

Deze schriftuurlijke opvatting van het verbond grenst Van Teylingen nu scherp af tegen die der synodes.

Naar de leer van de synodes van 1942/43 „komt de verzegeling der beloften Gods in den Doop ailleen dep uitverkoren kinderen toe; maar omdat niemand de uitverkorenen kent moet met een oordeel der liefd.e van alle kinderen ondersteld worden, dat hun het geloof, of althans het geloofsvermogen en dus de wedergeboorte in den bekenden engeren zin, geschonken is, totdat het tegendeel blijkt". Maar deze noodzaak voor het „houden voor" klemt bij de reformatorische verbondsopvatting in het geheel niet. Daar is het toch zoo: „aan alle kinderen der geloovigen komt de belofte toe; naar Gods verkiezing, op Zijn tijd, vóór, onder of na den Doop, wordt deze belofte gerealiseerd. Hier blijft de , , onderstelling" wel als een oordeel der liefde gelden, maar dan als practisclié gedragsregel". 6)

Het onderscheid tusschen de twee visies kan men ook zóó formuleeren: „de beslissende, door de Verkiezing beheerschte scheiding tusschen geloof en ongeloof valt voor den eerstgenoemden theologischen opzet (die der synode. C. V.) samen met de scheiding tusschen bondeling en niet-bondeling; voor den tweeden aanvat (die der reformatoren. C. V.) valt diescheiding binnen het Verbond. Voor de eerste zienswijze zijn begrippen als Verbondsbreuk en Verbondswraak moeilijk hanteerbaar; bij de tweede passen ze. Of, nog eens: de eerste zienswijze modelleert het Verbond naar de idee (!!! C. V.) der souvereine, vrije genade; de tweede beschrijft den weg dier vrije genade naar den aard van het V e r b o n d". 7)

Tegenover de reeds geciteerde synodale, constructieve interpretatie van wat de confessie ^en de litur-

gische geschriften omtrent verbond en doop leeren, plaatst dan Van Teylingen de historische, door Calvijn bepaalde en uit Calvijn's geschriften kenbare.

Ten aanzien van het dankgebed na den doop — het hoofdargument van de-Synodes voor haar interpretatie — betoogt hij, dat men het niet mag „losmaken van het geheele Formulier, of onder zijn belichting het Formulier lezen. TDoet men het toch, dan komt men in moeilijkheden met het gebed vóór den Doop: „dat Gij dit Uw kind genadig wilt aannemen en door Uwen Heiligen Geest Uwen Zoon Jezus Christus in^ lijven"." **) Leest men dit gebed net als de dankzegging óók door een synodalen bril, dan zou men tot de conclusie moeten komen, dat wat éérst als nog niet aanwezig ondersteld wordt (n.I. de aanneming van het te doopen kind en zijn inlijving in Christus) na de Doopsbediening als geschonken moet worden, beschouwd; , , zoodat dus de gaven des Verbonds door den Doop zouden geschonken zijn. Doch dit is natuurlijk nooit de bedoeling geweest (vgl. Praeadvies blz. 23). Houdt men nu toch aan die opvatting van het dankgebed vast, dan zit er niet anders op dan aan het voorgebed een gewrongen zin te geven, er kan dan alleen in uitgedrukt zijn, dat de doop Verbondsweldaden bevestigt en versterkt (Praeadvies t.a.p.), wat met de bewoordingen toch apert in strijd is".")

Daarom moeten we, beheerscht door de reformatorische doctrina omtrent verbond en , sacrament bij de lezing van het Doopsformulierheel anders te werk gaan. We moeten beginnen met „in den aanhef van het Formulier aan te hooren wat de inhoud is van de rijke beloften Gods die in den doop verzegeld worden en die aan de kinderen der geloovigen toekomen. Dat we hier, in die weergave van wat Vader, Zoon en Heiligen Geest betuigen en verzegelen, niet met gerealiseerde gaven, maar met beloften te doen hebben, blijkt uit het spreken in den tegenwoordigen en toekomenden tijd en ten overvloede uit vergelijking met de oudere en langere redactie van het formulier, waar uitdrukkelijk telkens gesproken wordt van wat de Zoon en de Heilige Geest beloven.

Er wordt nu vóór de doopsbediening gebeden, dat God aan dit z ij n kind, een hetwelk de beloften toekomen, ook den inhoud dier beloften door Zijn Geest moge realiseeren. En na de doopsbediening dankt de kerk en spreekt dan in echte sacramenteele geloofstaal (hoe zou zij anders kunnen en mogen? ) van de in de door den' Doop verzegelde beloften reeds geschonken gaven. Zal zij immers, geloovig dankend, aan de vervulling der beloften twijfelen? Alleen bij het gedoopte kind wordt zoo geen „inwendige genade" ondersteld als reeds geschonken, anders dan in de belofte. Vandaar dat het „dit uw kind" uit het voorgebed als vanzelf kan verwisseld worden met het „ons en onze kinderen" uit 't dankgebed. Zóó is het formulier een ongedwongen eenheid".10 )

En wat de verschillende in geding zijnde uitspraken uit de Belijdenis en den Catechismus betreft — men luistere naar Van Teylingen's schoon en zuiver onderricht.

„Men mag art. XXXin N.G.B, niet zoo lezen, alsof daar van een dubbele verzegeling dóór het Sacrament werd gesproken, eerst één van het Woord en dan ook van hetgeen inwendig in de harten geschied is. Ook hetgeen God „doet inwendig in onze harten" wordt door het Sacrament , , aan onze uiterlijke zinnen voorgesteld". Zoowel het Woord wordt „te beter te verstaan gegeven" in de teekenen van het Sacrament, als ook in de sacramenteele handeling ^e in het Woord toegezegde reiniging, van de bonden en de voeding ten eeuwigen leven. Maar het is de ééne verzegeling van het ééne Woord der genade.

Zoo staat de zaak ook in den Catechismus. Telkens, bij de weergave van het wezen van het sacrament wordt de belofte genoemd die verzegeld wordt, dat n.I. God ons om Christus' wil vergeving der zonden en het eeuwige leven uit genade schenkt. Dan volgt telkens de vraag hoe wij in 't Sacrament verzekerd worden dat het offer van Christus ons ten goede komt. En dan antwoordt het geloof, dat de aan allen geschonken belofte zich toeeigent en door het Sacrament, als middel des Geestes, wèlverzekerd is het beloofde heil te hebben ontvangen. In dit alles is geen sprake van een particuliere heilstoezegging aan de uitverkorenen, doch van een aangrijpen van de ééne'belofte des Evangelies, aan alle bondelingen geschonken; en dat door het geloof dat-door den Heiligen Geest naar de verkiezing Gods, is gewerkt. Natuurlijk volgt hieruit dan, dat men niet zonder meer dit alles, dit zich toeëigenen, overbrengen mag op de kinderen der geloovigen; alsof aan de iiitverkorenen onder hen ook de particuliere heilstoezegging is gegeven, waaraan dan in hen beantwoorden moet, logischerwijze, zoo al niet het werkzame geloof, dan toch het geloofsvermogen, de wedergeboorte", ^i) Zooiets deed men wel en moest men wel doen in den ijzeren greep van een vooropgezette heorie, maar de Belijdenisschriften laten zich in dezen zin niet uit. Een „onderstelling" komt daarin niet oor. Wannéér de Heilige Geest zijn beloften aan de kinderen vervult en aan wie van hen — dat heeft God voor ons verborgen gehouden en dat geheim Gods oeten we /erbiedigen. „Wanneer dan ook Belijdenis en Catechismus spreken over den doop der kinderen, zwijgen zij van wat die kinderen doen of bezitd o o l d h t k b d w aVdk o z k k m w D i b C h l r k m en, en getuigen alleen van de beloften die him toeomen: ntw. 74 H.C. zegt „dat hun door Christus' loed de verlossing van de zonden en de H. Geest ie het geloof werkt, niet minder dan den volassenen, wordt toegezegd", en blijkens de daarbij angehaalde teksten. Luk. 1 : 15, Ps. 2 : 11, Jes. 44 S 1—3, heeft niemand het recht ze van het werk es Geestes uit te, sluiten; N.G.B. art. XXXIV verlaart, dat „de kinderkens in Israël besneden werden p dezelfde beloften, die onzen kinderen gedaan ijn". Men moet de ingetogenheid van deze uitspraen bewonéeren in deze officieele belijdenisacten der erk, juist omdat zoowel De Brés als Ursinus in somige particuliere uitspraken uit hun strijd met de ederdoopers soms minder terughoudend zijn geweest. och ook hier geldt toch wat de Dordlsche Synode n het „Besluit" achter de Canones allen op 't hart ond, die „den Naam van onzen Zaligmaker Jezus hristus Godvruchtiglijk> aanroepen", dat zij n.]. „van et geloof der Gereformeerde Kerken willen oordeeen, niet uit calumniën, die hier en daaruit samenge-" aapt zijn; niet ook uit private of bijzondere spreuen van sommige, zoo oude als nieuwe leeraren aar uit de publieke belijdenissen der Kerken .„ t n h j elf ".^2)


1) p. 25.

2) p. 28; 3) p. 28; «) p. 10.

5) Idem; o) Idem; ') Idem.

8) p. 15; o) p. 16; lo) p. 16; u) p. 16/7.

12) p. 17.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 29 november 1947

De Reformatie | 8 Pagina's

BEZWAARDEN OVER EN ONDER DE SYNODOCRATIE. 23

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 29 november 1947

De Reformatie | 8 Pagina's