GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Een wankele apologie I.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een wankele apologie I.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Naar aanleiding van „Karl Barth en de Kinderdoop" door Dr G. C. Berkouwer).

INLEIDING.

Er verscheen in 1947 bij Kok te Kampen een boek, dat ^.i. onder ons niet die aandacht heeft ontvangen, welke het verdient. Het is het in den, titel genoemde boek van Prof. Berkouwer. Althans, tot nu toe las ik nergens een meer diepgaande bespreking ervan onzerzijds. Alleen in de Gereformeerde Kerkbode van het Noorden des lands, signaleerde Ds van Dijk enkele merkwaardige uitlatingen, welke in dit boek voorkomen.

Toch is het m.i. van groot belang, dat wij een boek als dit aan een méér dan incidenteele bespreking onderwerpen. Niet, omdat dit boek onze instemming zou hebben. Integendeel! We zullen in den loop van deze artikelen wel gelegenheid vinden dat aan te toonen. Maar wel, omdat de schrijver hier problemen aanraakt en tracht op te lossen, welke voor ons, met name in tiheologisch opzicht, van het grootste-belang zijn. En die ons brengen midden in de problematiek van het moderne christendom.

Het valt trouwens op, hoe weinig er in onzen kring werkelijk theologische studiën worden gepubliceerd.

Dat is eenerzijds geen wonder. De vrijmaking heeft onze oogen wijd geopend voor het gevaar, dat er schuilt in de altijd in de theologie aanwezige tendens het geloof der gemeente te gaan overheerschen. Achter de beslissingen van de Synoden van 1942 en volgende jaren lag immers de greep naar de macht van de theologische school van Dr A. Kuyper. Het was één van haar scherpste en 't meest tot scholasticeeren geneigde vertegenwoordigers, die in Toelichting en Praeadvies het net van zijn theologische inzichten wierp over de klare uitspraken van Schrift en belijdenis.

Het is geen wonder, dat daarom de neiging bestaat, ons niet al te veel met theologische problemen op te houden. Maar hier dreigt intusschen een groot gevaar. Ds Kerk kan, om haars levens v? il, den levensband met de theologie niet doorsnijden. Als de Kerk werkelijk zou ophouden theologie te bedrijven, zou ze zeer spoedig de prooi zijn van allerlei wind van leer en had de ketterij in snel tempo vrij spel. Reeds in 1882, in zijn inaugureele oratie te Kampen, heeft Prof. Bavinck op dat gevaar gewezen. De Kerk, die draagster is van het Woord des HEEREN, heeft dat Woord te verdedigen, ook door gebruik te' maken van de theologische wetenschap.

Daarom willen wij door een critische bespreking van dit boek van Berkouwer een bescheiden bijdrage leveren tot dien arbeid. In de hoop, dat meerderen onder ons zich zullen verdiepen in de problemen, welke in dit boek aan de orde worden gesteld en de diepste grondslagen van ons christehjk geloof raken.

De schrijver en zijn werk.

Het kan misschien goed zijn, van te voren iets te zeggen over den schrijver en de instelling van zijn vorige werk. De schrijver is uiteraard onder ons bekend genoeg. Hij is iemand, die in de geschiedenis een rol gespeeld heeft. Gods ondoorgrondelijke raad heeft het zoo geleid, dat juist hij praeses was van die Generale Synode der Gereformeerde Kerken, welke de fatale, en voor heel het christelijk leven in ons vaderland, zoo funeste besluiten genomen heeft, welke leidden tot het opleggen van de nieuwe leer en het nieuwe kerkrecht aan de Gereformeerde Kerken in Nederland in de jaren 1943 tot 1945. Wie iets van de teekenen der tijden verstaat, ziet ongetwijfeld, hoe de beslissingen van deze Synoden niet slechts van groote kerkhistorische beteekenis zijn geweest, maar dat ze ook voor de pohtiek en het sociale leven verdragende gevolgen hebben gehad. Het is een geweldige verantwoordelijkheid geweest, welke de praeses van deze Synode droeg. Temeer, waar het deze Synode was, welke op grond van de in het beruchte Praeadvies aangevoerde gronden, de bezwaarschriften tegen de leerbesliiiten van 1942 kwam te verwerpen en dientengevolge Prof. Schilder schorste en afzette. We zullen straks nog wel gelegenheid vinden om nader aan te geven in welk verband een en ander staat met dit boek. Het is in ieder geval nuttig deze verantwoordelijkheid van te voren vast te stellen.

Wanneer wij nu dit boek willen plaatsen in het^ Ucht van het overige werk van den schrijver, dan merken wij allereerst op, dat dit boek een sterk apologetisch karakter draagt. Daarmee blijft het in de lijn van het vroegere sji^erk van den schrijver. Want ook zijn vorige boeken hielden zich voornamelijk bezig met apologetiek. Dat begon reeds met zijn proefschrift, waarin de nieuwere Duitsche theologie werd behandeld, vooral met het oog op geloof en openbaring. Daarna volgde zijn boek over Karl Barth, in zekeren zin een voortzetting van het proefschrift. Vervolgens bleek de aandacht van den schrijver zich te richten op het Katholicisme en publiceerde hij de Strijd rond het Roomsch-Katholieke dogma, ongetwijfeld een van zijn beste geschriften. Bij zijn inauguratie als hoogleeraar hield hij een oratie over: Barthianisme en Katholicisme, waarin naar een synthese van de problemen, welke deze beide theologische stroomingen beheerschen, gezocht werd. En tenslotte is er nu dit boek over Karl Barth en de Kinderdoop, waarin zijn aandacht zich opnieuw richt naar de dialectische theologie.

Uit deze opsomming van zijn geschriften bhjkt, dat al deze boeken sterk apologetisch georiënteerd zijn. Het is den auteur er om te doen zijn theologisch en confessioneel inzicht te verdedigen tegen de moderne theologische stroomingen. Eenerzijds tegenover de dialectische theologie en anderzijds tegenover het zooveel oudere, maar intusschen met moderne hulpmiddelen toegeruste Roomsch-katholicisme.

In heel dezen opzet van z^jn theologischen arbeid, betoont de schrijver zich een goed leerling van den theoloog, uit wiens school hij voorkomt: Dr V. Hepp. Deze begon immers zijn ambt als hoogleeraar aan de V.U. met een rede: Gereformeerde Apologetiek en poneerde daarin de stelling, dat na het "heengaan van Kuyper en Bavinck, alle kracht geconcentreerd moest worden op het verdedigen van hun gedachtensohat tegen de aanvallen van de moderne theologie In de apologie zou voorloopig de kracht van de gereformeerde theologie moeten worden gezocht.

En zijn leerling Dr Berkouwer is dezen weg gegaan. Nu eens naar deze, dan naar gene zijde wordt front gemaakt. En ook dit laatste boek is typisch apologetisch Ingesteld. De kinderdoop wordt erin verdedigd tegen de aanvallen van de zijde van Barth en de barthianen.

Nu kan in apologie kracht en zwakheid openbaar komen. En het kan goed zijn, vóór we tot de •eigenhjke bespreking van dit boek overgaan, nader te onderzoeken of de apologie van dezï school en dezen auteur een openbaring is van theologische kracht of van theologische zwakheid, in casu verval.

Apologetische kracht?

En dan geloof ik, dat in de apologie van dezen auteur en van de school, waaruit hij stamt, niet zoozeer kracht als wel theologisch verval tot uiting komt.

Want waaruit wordt zijn apologie geboren? Wie zijn werk nauwkeurig leest, zal tot de ontdekking komen, dat het een doorloopende apologie is van het bastion van de kuyperiaansche theologie. Dus van die gereformeerde theologie, zooals ze 'in de' vorige eeuw is gekristalliseerd in het werk van Dr Abraham Kuyper. Het is hier niet de plaats om een diepgaande analyse van de diepste motieven en drijfveeren van dit theologisch systeem te geven. Alleen willen we hier wijzen op het feit, dat deze theologie op essentiëele punten afweek van de gereformeerde theologie uit den tijd van de Reformatie. Elders had ik reeds gelegenheid erop te wijzen, dat het met name het moderne wijsgeerige denken van de vorige eeuw was, dat Kuyper en in mindere mate ook Bavinck, beïnvloed heeft bij het vormen van hun theologische conceptie. Ik wijs alleen maar op de verhouding van. Woord en Geest, welke bij Kuyper wordt omgekeerd in de verhouding Geest-Woord, op het Kerkbegrip, dat sterk beïnvloed is door de organische gedachte uit de school van Schleiermacher, op de leer aangaande de rechtvaardigmaking, waarin de moderne b e w u s t z ij n s-theologie is doorgewerkt, op de visie aangaande de Overheid, welke in den uitleg en aanvaarding van art. 36 van de Ned. Geloofsbelijdenis, de oud-calvinistische opvatting verwierp en last, not least, op het gemeene-gratie-fantoom, dat niet los te maken is van het deïsme van de achttiende eeuw. Op al deze punten week de kuyperiaansche theologie sterk af van de oudreformatorische.

Het is nu deze theologie van Kuyper en zijn tijdgenoten, welke in onze dagen in de crisis is geraakt. En wel door aanvallen van binnenuit en van buitenaf.

Van binnen uit valt te wijzen op de herleving van de reformatorische tlieologie in eigen kring. Ik behoef daar hier niet breed op in te gaan. We verwijzen daarvoor naar de artikelenreeks, welke Prof. Veenhof momenteel in De Reformatie publiceert onder den titel: Bezwaarden over en onder de Synodocratie, waarin breedvoerig op tal van publicaties uit de laatste jaren, wordt gewezen, in welke een nieuwere rer formatorische strooming in onze kerken tot openbaring kwam.

Maar ook van buitenaf werden de grondslagen van dit stelsel aangetast. Had dit systeem'zich tegenover de ethische theologie tamelijk wel weten te handhaven, moeihjker wordt het tegenover de nieuwere dialectische stroomingen. Bij de meedoogenlooze kritiek, welke vanuit de moderne dialectiek op de grondslagen dezer theologie wordt geoefend, valt het voor haar heel wat moeihjker staande te blijven, dan bij die, welke vanuit de etliische theologie werd geoefend. Het zijn met name het openbarings-en het geloofsbegrip, welke in de crisis geraakt zijn en waarop de meest felle kritiek wordt geoefend.

Nu kan men in deze situatie twee wegen inslaan. Men kan inzien, dat inderdaad het kuyperiaansche openbarings-en geloofsbegrip, geconfronteerd met de Schrift en de reformatoren, niet houdbaar is. Dan moet men deze fundamenten, waarop de theologie rust, vernieuwen en zoo deze grondslagen handhaven en verdedigen tegenover de kritiek van de moderne theologische stroomingen. Dat is het, wat Prof. Schilder onder ons tot nu toe gedaan heeft. Wie b.v. Wat is de Hemel? bestudeert, ontdekt daarin eenerzijds een meesterlijke afweer van de dialectische theologie en anderzijds een opnieuw oriënteeren van de gereformeerde theologie cian het spreken van de Schrift. Men kan ook trachten den strijd vanuit de oude grondbegrippen te bhjven voortzetten en volstcian met 't afkappen van al te zeer onhoudbare uitwassen van de overgeleverde kuyperiaansche schemata.

Het laatste nu, meenen we bij Dr Berkouwer in zijn geschriften te moeten constateeren. Daardoor zien we intusschen weer een merkwaardige situatie ontstaan in het kamp der synodocraten.

Een dubbel apologetisch front.

Zooëven wees ik er reeds op, dat de kritiek op de overgeleverde theologie van b u i t e n en van binnen kwam. Welnu, de apologie in het synodale kamp, richt zich dan ook tegen die beide fronten. Maar het merkwaardige is nu, dat we een dubbele apologie zien ontstaan, één voor, om het zoo eens te zeggen: binnenlandsch-en één voor buitenlandsch gebruik. Het doet eenigszins denken aan het tweeërlei Lingadjatti. De huidige regeering kende ook zoo'n dubbel gebniik van dit verdrag: voor het binnenlandseh gebruik het z.g. aangekleede en voor bet buitenlandsch gebruik het naakte Lingadjatti.

Welnu, hetzelfde zien we thans op theologisch gebied. Op het binnenlandsche front staat Dr J. Ridderbos. Hij strijdt met al de wapenen uit het arsenaal van de scholastieke theologie. Onvennoeid gaat hij door in het Gereformeerde Weekblad met het opereeren met de tweeërlei belofte en het tweeërlei verbond. Vanuit zijn scholastieke grondstellingen van het verbond naar zijn uitwendige-en naar zijn inwendige zijde en vanuit het begrip van de inwendige genade, spint hij eindeloos voort aan het eenmaal geweven web.

Niets kan hem van zijn chapiter afbrengen. Alle kritiek van onzen kant uitgebracht, wordt terzijde gelegd. Willens en wetens sluit hij de oogen voor al wat van onze zijde daarover geschreven wordt. Een typisch staal daarvan signaleerde dezer dagen Prof. Greijdanus in Ridderbos' bespreking van zijn oratie over het Verbond in het Nieuwe Testament. Ons dunkt: dit is wel zulk een frappant staal van scheeftrekking van onze voorstelling van zaken, dat hij, wat Greijdanus tegen hem inbracht, onmogehjk onbesproken kan laten.

Maar hoe het ook zij, zijn grondstellingen acht Ridderbos onaantastbaar, en nu hij dat eenmaal aangenomen heeft, heeft hij uiteraard met zijn opponenten gemakkelijk spel. Het synodale kerkvolk is te vertrouwd met deze distincties, dan dat het dit scholastieke spel zou doorzien.

Anders is het echter met het buitenlandsch gebruik van deze stellingen. Hier gaat de sjTiodale apologetiek andere wegen. • Dr Berkouwer weet heel goed, dat de scholastieke stellingen inza, ke de inwendige genade en het tweeërlei belofte-begrip op zijn opponenten niet den minsten indruk maken. Hij weet heel goed, dat als hij zich daarop vastlegt, dezen gemakkehik spel hebben.

En daarom ziet men nu in dit laatste boek, als het om den kinderdoop gaat, dat deze synodocratische verdediger van de besluiten der Synoden van 1942 v.v. een merkwaardige reductie toepast op het synodale systeem en in enkele opzichten de binnenlandsche kritici dicht benadert.

Dat is het merkwaardige aspect van dit boek. Het kon ook niet anders. Juist in de verdediging van den kinderdoop moest de schrijver zijn diepste motieven wel bloot geven. Maar hij wist, dat, als hij de merkwaardige scholastieke redeneeringen van Ridderbos in het veld bracht, hij van te voren 't pleit reeds verloren had. Daarom staat hij nu voorde zware taak den kinderdoop te verdedigen tegenover de radicale kritiek van Barth en de zijnen en dat op gronden, welke hij van te voren reeds onhoudbaar moet weten voor de van die zijde te verwachten kritiek.

Intusschen beteekent dit natuurüjk niet, dat de schrijver zonder meer op ons standpunt is overgestapt. Dat kan hij niet, gebonden als hij is aan het eenmaal aangenomen systeem. Het eenige wat hem nu te doen staat, is de uitwassen van dit systeem zooveel mogeUjk af te snijden, en een weergave daarvan te bieden, welke zoo dicht mogeMjk nadert tot het reformatorische standpunt, zonder dat nochtans over te nemen.

Zoo is dit boek indirect een pleidooi geworden voor onze kritiek op de grondslagen van het Praeadvies en een typisch staal van de groote lenigheid, waarmee het kuyperiaansche systeem gehanteerd kan worden in de moeihjkste situaties.

Tegelijk is daarmee ook de weg gewezen, waarlangs deze theologische kritiek zich zal hebben te bewegen. Zij zal hebben bloot te leggen de diepste motieven, welke den schrijver bewegen in zijn verdediging van den kinderdoop in de eerste plaats en vervolgens hebben aan te wijzen of de schrijver er werkelijk in geslaagd is vanuit de dooi* hem betrokken stellingen stand te houden tegenover de kritiek van de aanvallers. Waarbij ook de kritische vraag aan de orde komt of het standpunt van den tegenstander door den schrijver wel in zijn gansche strekking is doorzien.

Vooraf willen we echter een overzicht geven van dit boek zelf en het door Barth gestelde probleem.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 april 1948

De Reformatie | 8 Pagina's

Een wankele apologie I.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 april 1948

De Reformatie | 8 Pagina's