GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Psalmberijming Ds Hasper

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Psalmberijming Ds Hasper

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ds H, Hasper is een volhardend man. Jaren lang reeds houdt hij zich bezig met het kerkelijk lied, en dus ook met de psalmberijming. Hij zoekt ingang te verkrijgen voor de gedachte, dat ze noodig is; een meemng, welke wij deelen en jaren geleden breedvoerig hebben toegelicht. En meer en meer vindt hij gehoor.

Ook onze kerken zullen ermee te doen krijgen, gezien haar historie, die van vroeger en die van thans. Het wordt daarom tijd, dat we ons eens bezig houden met zijn nieuwste bewerking der psalmen. In 1948 verscheen als uitgave van de Administratie: „Gees-^ telijke Liederen uit den schat van de kerk'der eeuwen, " Postbus 333, Den Haag" een boek: „Psalmen, opnieuw naar het Hèbreeuwsch bewerkt op de oorspronkelijke melodieën der Reformatie". Het boek is een herziening van de berijming-1936, en is blijkens het titelblad aangeboden aan de gereformeerde kerken in Nederland en aan de gereformeerde kerken in Indonesië; de lezer begrijpt, dat ik citeer. Ds Hasper was zoo vriendelijk, mij een exemplaar te zenden, en moge zich van mijn dank verzekerd houden. Dat ik het langs dezen weg doe, worde mij vergeven: niet kwaad bedoeld.

Van de muziek heb ik geen verstand; deswege daarover een algeheel stilzwijgen. Alleen met de „berijming" houd ik me bezig. Dit woord is ook dezen keer het tegendeel van een hatelijkheid. De Psalmen moeten voor den volkszang bewerkt worden; en mogen dus niet een gedicht worden a la Boutens; zooals er een van dezen knappen poëec eens werd uitgereikt aan de jeugd, wier ziel is als het papier: geduldig.

In „De Reformatie” van 15 Jan. 1937 begon ik een bespreking van ds Haspers eerste bewerking, die van 1936. Men ziet, dat de thans me toegezonden uitgave daarvan een bewerking is. Ds Hasper heeft blijkbaar gerekend met bezwaren, die ingebracht zijn.

Onwillekeurig gaat een mensch dan eens kijken, of ook met zijn eigen bezwaren rekening gehouden is. Destijds heb ik van die berijming heel veel goeds gezegd; maar had ook enkele bezv/aren. Nu heb ik die artikelen (15, 22, 29 Jan., verder 5, 12, 19, 26 Febr. 1937) nog eens nagezien. Een greep, hier en daar, overtuigde mij, dat ds Hasper inderdaad met bezwaren rekening hield.

In psalm 87 b.v. had ik bezwaar (exegetisch) tegen wat de bewerking van 1936 te hooren gaf:

Van Israël heet het nog zooveel schooner: 't Volk als geheel is d' Eeuw'ge toegedaan; 't inag hoofd voor hoofd in zijnen tempel gaan; naar 's Hoogsten wil is elk een „Stad-bewoner".

Hij roept uit volken slechts de enkelingen. Als Hij hun naam in 't boek des levens schrijft, zegt Hij: „Die is in Isrel ingelijfd; hem zal Ik ook met mijne gunst omringen".

Mijn bezwaar was destijds, dat de suggestie gewekt werd, alsof SLECHTS „enkelingen" uit de heidenen konden verwacht worden. Dat bezwaar is nu weggenomen :

Zie, Filistijnen, Tyriërs en Mooren, Egypte en Babel zijn aan Hem gewijd; zij zijn Gods Jkind'ren tot in eeuwigheid. Hij spreekt: „Ook gij moogt tot mijn volk behooren".

In Sion heeft de Heer een welbehagen. Hjij, de Allerhoogste, houdt zijn stad in stand; Hij roept de zijnen uit elk volk en land, doet hen den naam van Slons kind'ren dragen.

Maar de kunst is moeilijk: nu kan ik weer vallen over wat anders: Egypte en Babel zijn aan Hem gewijd. Misschien ook „de" Filistijnen, etc? Hoe het zij: dit geloof ik nu ook weer niet; wèl, dat UIT Egypte en Babel ze komen zullen. Maar , .Egypte" en „Babel" behouden in de Openbaring van Johannes hun schrikkelijken klank.

In 1937 bracht ik ernstige bedenking in, waarover ds Hasper toen in debat kwam, bedenking tegen de wijze, waarop psalm 119 was , , ingekort". Mijn standpunt was en is, dat een bewerker niet de STOF van de psalmen mag weglaten. Destijds had ds Hasper van dien langen psalm, die in de oude berijming 88 coupletten heeft, er 20 gegeven; heel wat was weggelaten. Thans zijn er 66. Ik krijg den INDRUK, controle was me nog niet mogelijk, dat nu wel iedere dominee, die over een tekst uit psalm 119 gepreekt heeft, het gepreekte vers kan laten zingen: dat kon in 1936 niet.

Die bekorting was in 1937 ook elders mij een bezwaar. Ik beperk me tot de toen genoemde psalmen, en geef nu bij eiken psalm EERST het aantal coupletten in de cude berijming, DAN die van Haspei-1936, TENSLOTTE die van Hasper-1948. Htet wordt dan:

Psalm 1:4-3-3; ps. 2.-61/3-4-4; ps. 5:12-5-8; ps. 6:10-4-6; ps. 7: Vi-ó-ö; ps. 9:20-13-16; ps. 11:31/2-2-3; ps. 12:8-4-5; , ps. 16:6-3-5; ps. 22: 51/2-8-14; ps. 26:12-5-7; ps. 27:7-5-5; ps. 31:19-11-14; ps. 33:11-8-8; ps. 35:13-6-10; ps. 37:20-11-15; ps. 38:22-14-14; ps. 40:8-5-6; ps. 44:131/2-7-7; ps. 46:51/2-3-3; ps. 51:91/2-3-5; ps. 54:31/2-2-2; ps. 55:14-7-9; ps. 59:10-5-7; ps. 63:61/2-3-4; ps. 66:91/2-6-7; ps. 68: 61/2-I2-I2, ; ps. 70:21/2-1-2; ps. 71:18-11-10; ps. 74:22-15-16; ps. 78:36-8-21; ps. 81:18-11-13; ps. 82:4-2-3; ps. 86:8I/2-6-6; ps. 89:20-14-17; ps. 92:8-5-6; ps. 96:9-6-7; ps. 97:7-4-6; ps. 102:16-9-11; ps. 104: 71/2-IO-I2; ps. 105:24-14-18; ps. 106:26-18-20; ps. 107:211/2-12-13; ps. 108:7-4-4; ps. 109:18-12-11; ps. 119:88-20-66; ps. 122:3-2-3; ps. 124:4-2-4; ps. 135:12-8-10; ps. 136:26-17-21; ps. 139:14-10-10!; ps. 141:11-8-9; ps. 143:12-6-8; ps. 147:10-5-6; ps. 149:41/2-2-3.

Men ziet: in verreweg de meeste gevallen heeft ds Hasper de bezwaren voor wat de bewerking van alle essentiëele tekstgedeelten betreft, weggenomen. Men verstaat: het was ons destijds niet begonnen om „poëzie bij de centimeters"; een bewerker kan door in te korten zich verdienstelijk maken. Maar de inkorting kan óók een gevolg zijn van verwaarloozing van détails, die, omdat we de psalmen zien als geïnspireerd, niet genegeerd mógen worden. Vooral niet, als de weglating, zooals soms het geval bleek te zijn, scheen te wijzen op een tendenz, om wat „aanstootelijk" was voor bijbelcritische naturen, weg te retoucheeren. Wie de psalmen bewerkt, moet alles bewerken, en geen eclecticus wezen. Gaarne geef ik ds Hasper den verdienden lof: hij is geen eigenwijs man, maar heeft geluisterd naar bedenkingen. Dat de aangebrachte wijzigingen hem veel tijds moeten gekost hebben, beseft bij eenig nadenken ieder. Het maakt de waardeering te guller. Ik wil niet zeggen, dat we nu dadelijk tevreden kunnen zijn: in psalm 136 van 1948 mis ik nog steeds den Amoriet, en den koning van Basan; en als ik aan de beteekenis denk, die in den bijbel de Amoriet heeft — denk aan Bzechiël 16 — of Basan — herinner u psalm 68 —, dan herhaal ik: hier past geen retouche. Maar ik geef toe, dat aan de bezwaren is tegemoet gekomen. En, een heel eind. Destijds merkten we op, dat een dominee, die zou preeken over het slot van psalm 12, na de preek niet uit Hasper's bundel het tekstvers zou kunnen laten zingen. Bij Noordtzij luidt dit slot:

Gij, Heere, zult ons bewaren, ons altijd bewaren tegen' dit geslacht; De goddeloozen zwerven rond, als laagheid de overhand neemt bij de kinderen der menschen.

Hasper geeft thans van deze woorden wèl een bewerking, aldus:

De boozen zwermen rond, zij zijn vermetel, maar Gij, o Heer, Gij doet uw woord gestand. Als 't uitschot van de menschen stijgt ten zetel, zult Gij uw volk beveil'gen door uw hand.

Of deze bewerking juist is ? Ik^ ben geen exegeet, en heb niet eens den tijd, om het terrein eens op mijn manier te verkennen. Als ik zie, hoe b.v. Valeton met het tekstgedeelte heelemaal geen raad weet, word ik geneigd, Hjasper of zijn adviseurs bij voorbaat het woord te geven, als zij tégen Noordtzij willen kiezen. Hoe het zij, dat er een poging gewaagd is, om het eerst weggelaten tekstgedeelte nu tot zijn eere te laten komen, daarvoor ben ik erkentelijk. Nooit zal men een bewerking krijgen, die lederen exegeet op elk punt tevreden stelt.

Er zijn meer verbeteringen te noteeren. In mijn eerste artikelen kwam ter sprake psalm 40: Gij hebt mij de ooren doorboord. Een tekst, die door den bewerker met de grootste zorg is te reproduceeren; niet zoozeer, omdat de Socinianen over dit gedeelte allerlei dogmatische kwesties hebben opgeworpen tegenover de gereformeerden, als wel hierom, dat het Nieuwe Testament over dit Schriftgedeelte uitdrukkelijk spreekt, en Schrift met Schrift te verklaren is. Welnu, Hasper-1936 had:

‘k Ontving van U een luist'rend oor, opdat 'k ootmoedig naar U hoor.

Ons blad bracht daartegen bezwaar in. Hasper-1948 heeft nu:

‘t Uitwendig offer hebt Gij nooit begeerd. Gij vraagt alleen gehoorzaamheid. Daartoe hebt Gij mij 't oor bereid: Uw heil'ge wil wordt uit Uw Woord geleerd.

Voorzoover de bewerker dichter bij de Schrift blijft, een verbetering, al is nóg een zeer belangrijk détail (het „toegeruste lichaam") genegeerd: ook uit het Nieuwe Testament, — en dogmenhistorisch is het anders zoo beteekenisvol.

Moeilijker wordt het ons, op andere punten bij te vallen.

We denken aan psalm 16, b.v.

Maar stellen dit een volgende maal aan de orde.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 juni 1948

De Reformatie | 8 Pagina's

Psalmberijming Ds Hasper

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 juni 1948

De Reformatie | 8 Pagina's