GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Ds Beuker en Ds Bos

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ds Beuker en Ds Bos

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Enschede, 13 Sept. 1948.

Hooggeleerde Heer en Broeder,

In het eerste No. van „De Vrije Kerk" van 1875, uitgave P. v. d. Sluijs Jr., Amsterdam, lees ik op blz. 33 van de hand van den Redacteur van dat blad, Ds H. Beuker:

„Men meende, om vereeniglng te krijgen moest men gezamentlijk bidden; was er Iets dat men samen kon doen, dan was het dit. Ik denk juist het omgekeerde. Wel moeten we voor elkander bidden en elk zijn eigen en anderer schuld voor God brengen, maar zoolang wij nog zóó tegenover elkaar staan, niet uit nijd maar uit beginsel, moeten wij dat elk afzonderlijk doen, tot-zoolang door daden blijkt, dat we elkaar nader komen; dan kunnen we daarna eerst recht zamen bidden; dwaal ik hierin, ik zal gaarne worden terecht gewezen, op behoorlijke gronden natuurlijk”.

Even eerder, op blz. 32, schreef hij:

„Ik wil gaarne en kan met ieder christen, die waarlijk Jezus bemind en in 't gebed geen sussing, maar werkelijk reiniging vaa 't geweten van iedere zonde, bij God zoekt, tot God roepen om heiliging; maar m.oet ik, die in het twisten tegen eene moeder die Jehova's vrouw niet is, niet heb gezondigd — of het moest wezen (en ai mij! daarin is het) dat ik nog niet beslist, niet rond genoeg sprak, en mijne in dezen zondigende broederen, soms spaarde om toch niet al te bits, niet bekrompen te schijnen — moet ik dan met den broeder die in de kerk der leugen bleef tot God zeggen: „Heere wij hebben beiden gezondigd" ? Dit kan Ik niet, zonder een leugen tot den troon der genade op te zenden”.

In verband met de „actie Ds B. A. Bos" en Uw reactie daarop in Uw artikel: „Quorundam culpa, Quorundam culpa, Quorundam maxima culpa!" in „De Reformatie" van 4 dezer, kan ik niet nalaten dit onder Uw aandacht te brengen.

Misschien vindt U het belangrijk genoeg om ook de „Reformatie"-lezers met dit frappante voorbeeld van het „l'histoire se répète" in kennis te stellen.

Met verschuldigde hoogachting,

H. W. BOSMAN.

Ds Bos in 1946-’47 en in 1948

In het laatste nummer van „De Wachter" schreef Ds B. A. Bos een artikel: „De eenvoudigste weg Is vaak de moeilijkste". Daarin gaat het o.a. over den ruimen band, dien de belijdenis trekt om degenen, die van Christus zijn. Om tot eenheid te kunnen komen met degenen, die ons eens hebben uitgeworpen, moet het terug tot Schrift en belijdenis. „Ntiar mijn meening, schrijft Ds Bos, kan dat gemakkelijk. Aan onze zijde hebben we de uitspraken van '1905 weggedaan. Aan de overzijde heeft men dit eigenl\jk ook gedaan, want in de z.g.n. vervangingsformule — die, als Ik het wel heb een Interim-formule Is — heeft mien alle vroegere uitspraken, óók die van 1905, samengevat. Die interim-formule heeft geen heil kunnen brengen. Och, laat ze nu, om Christus' wil, worden losgelaten”.

Deze redeneering van Ds Bos is toch wel heel vreemd. „1905" Is door de vervangingsformule weggedaan, omdat 1905 in die vervangingsformule is samengevat! Bestélé, t 1905 (en 1942 en alles, wat daarmee annex is) dan nog of bestaat het niet meer?

Ds Bos stond in 1946 wel op een heel ander standpunt. Hij heeft toen, samen met zijn broer. Dr F. L. Bos, een brochure het licht doen zien: „De weg tot eenheid to gehoorzaamheid", „Een beschouwing van de besluiten van de Buitengewone Generale Sjmode van „De Gereformeerde Kerken In Nederland", gehouden te Utrecht 1946”.

In die brochure komt op blz. 5 een paragraaf voor onder het opschrift: De uitspraken van 1905 en 1942/48 blflven gehandhaafd". En daaronder wordt dan geschreven: Tegenover sommigen, die door klanken bekoord, zouden meenen, dat er toch wél eenige meerdere ruimte zou zijn gekomen, is het goed aan de volgende inleidende uitspraak van de synode van 1946 te herinneren: De Generale Synode der Geref. Kerken In Nederland, vergaderd te Utrecht Maart 1946: preekt uit:1. dat de zakelijke inhoud der betreffende uitspraken van 1905 en 1942 als in overeenstemming met Schrift en Belijdenis, niet prijsgegeven mag worden" En op blz. 8 en 9 wordt dan dit commentaar geleverd: De uitspraken van 1905 en 1942 zijn ill overeenstemming met Schrift en belijdenis. De Schrift komt met absoluut gezag; de Belijdenis heeft ook bindend gezag. Met als eenige conclusie: e uitspraken van 1905 en 1942 mogen niet prijsgegeven worden, want ze zijn bindend. Zooals tn die uitspraken gesproken wordt, zoo spreekt de Heere.

De leer, dat verbond en-verkiezing In feite identiek zijn; dat gedoopt moet worden op grond van een aanwezig veronderstelde wedergeboorte; dat de doop die gerealiseerde wedergeboorte beteekent en verzegelt; dat er een volle en een niet-voUe doop is de leer dus, die stods '42 keer op keer bewezen is niet naar de Schrift en de Belijdenis te zijn, blijft de leer van de synodocratisch ge-

bonden kerken Er is dus niets, maar dan ook letterlijk NIETS teruggenomen. Alleen de verwarring is nog wat grooter geworden en de mist wat dikker, en bij Toelichting, Praeadvies, het schrijven van 23 Nov. 1943, de 16 punten van 1945 hebben we in 1946 nog weer een uitspraak gekregen. En het droeve hiervan Is, dat op geen enkel punt aan Gods geopenbaarde waarheid recht Is gedaan, maar dat we hier een poging hebben te zien om met mooi klinkende woorden de „bezwaarden in de kerk" gerust te stellen. Maar het is de valsche rust, ten koste van Gods geopenbaarde waarheid!”

Ronduit spreekt Ds Bos op blz. 28/9 over verharding: „De eenheid begeeren; we doen dat zelfs hartelijk. Maar •we begeeren haar alleen in den weg der gehoorzaamheid aan het Woord des Heeren. Die gehoorzaamheid zien we niet in de handelingen der synode, die zichzelf handhaaft ten koste van het volle Woord des Heeren, en zoo tot verharding komt. Nog sterker spreekt die verharding in zelfhandhaving uit de Kerkrechtelijke uitspraken, waardoor alle onkerkelijke daden der voorgaande sjmodeu en alle daarmede bedreven zonden zijn gesanctionneerd. In zekeren zin is in dit stuk der uitspraken de bede eling der synode duidelijker, dan bij de dogmatische uitspraken. Rond wordt gezegd, dat er niets verkeerds is geschied: het in behandeling nemen der leergeschillen buiten de kerken om, wordt goedgeacht; en de afhandeling daarvan la geheime zittingen wordt verdedigd; de zelfcontinueering, zelfs tot over den tijd van drie Jaar wordt niet veroordeeld; de z.g.n. „tuchtoefeningen" worden wettig geacht; ons beroep op art. 31 K.O. wordt ongegrond verklaard en de krenking van de rechten der plaatselijke kerken wordt ontkend. Kortom: de volle erfenis van voorgaande synoden Is aanvaard”.

Het requisitoir, dat Ds Bos hier houdt, is wel vernietigend! En" is er nu né. 1946 zooveel veranderd? De synodes van Zwolle en Eindhoven hebben alle bezwaarschriften, zoowel die, welke over de dogmatische, als die, welke •over de kerkrechtelijke kwesties gingen, van de tafel geveegd.

En dan een interira-formule? Dr H. N. RIdderbos denkt hier wel anders over. Hij-noemt in Geref. Weekblad van 10 Sept. 1948 „de sinds 1905 aangenomen leer" een leer, die „in de kern van het Geref. belijden zijn wortels heeft". Welnu — hoe zou men dit dan als voor alle gewetens bindend kunnen prijsgeven? Al wordt dan deze kemleer van velen niet meer gevergd, maar mogen ze zelfs thans wel openlijk daartegen ageeren!

Aan de „Overzijde" is officieel niets verainderd. Maar Ds Bos' visie op de leerformules enz. schijnt wel veranderd te zijn! En ook zijn kijk op de mogelijkheid van ontmoeting van en samen-bidden met leden van de gebonden kerken.

In „De Wachter" van 28 Nov. 1947 schreef hij een artikel „Persoonlijke ontmoeting en gemeenschappelijk gebed", dat zich vooral bezig houdt met uitingen van Ds G. ToomvUet in „De Strijdende Kerk" van 15 Nov. ’47.

Hij zegt daarin o.a.: „Maar dan moet Ds T. de uitspraken van zijn kerken niet gaan devalueeren, alsof die niet te maken hadden met het uitsluiten uit het Rijk van Christus. Dat is juist het verschrikkelijke, dat men tegen Christus' geopenbaarde Woord in, Zijn kindereu eigenmachtig — als het tenminste aan menscTien lag — heeft uitgesloten en dat men weigert te erkennen, dat dit zoo Is. Dat Is de groote barricade, die persoonlijke ontmoeting onmogelijk maakt Zoolang men hiervoor de oogen sluit en dus volhardt in die zonde van tegen Christus' Woord in de tucht te hebben gebruikt niet tot straf der kwaden, maar tot uitsluiting van hen, die alleen wilden buigen voor het Woord van Christus en daarom weigerden te buigen voor een menschenwoord, dat met het Zijne niet te rijmen was, moet men niet over ontmoeting praten, want mooie woorden doen hier niets en de „broeder"-naam zegt hier niets; hier geldt alleen het woord van het Avondmaal dat men de liefde tot Christus en tot de broederen niet slechts met woorden maar ook met de daad jegens elkander moet bewijzen.

En dan het gemeenschappelijk gebed. Het is bekend hoe men van de overzijde er tegen protesteert, dat we thans niet samen kunnen bidden. Inderdaad is dat ook heel, heel erg. Als we ons dat indenken, worden we stil. Maar het vreeselijke vind ik, dat men er zoo luchthartig over schrijft en spreekt. Het verschrikkelijkste wat wij In synodale ooren kunnen zeggen is, dat de gebedsgemeenschap is gebroken. Men moest naar mijn meening daar eens heel diep over nadenken, en vragen of er misschien ook grond voor is en of het dan zóó, zóó ontzaglijk erg is, dat we niet meer samen kunnen bidden. En dan zeg Ik: Ja, zóó erg is het nu. En laat ik het dan maar in één woord zeggen: zullen we samen — verstaat U sfimen — bidden, dan zeggen we toclï" tegen den Heere, die de Kenner der harten is: hier staan we voor Uw aangezicht als broeders en zusters in Christus ? Maar, zijn we dat ? Zijn we dat werkelijk ? Als men van de overzijde zoo gemakkelijk „ja" zegt, hoe zit het dan toch weer met de schorsingen, en hoe kan men dan vandaag bij de Avondmaalstafel zeggen: gij moogt hier niet toegaan, want gij hebt geen deel aan Christus, en dus zflt ge geen broeder in Christus, tenzij en totdat ge U bekeert; en hoe kan men dan morgen — zeg op de Klesvereeniging, of in de „Strijdende Kerk", of waar dan ook zeggen: broeder in Christus? Dat kS, n toch niet en we mogen dit niet verdoezelen. Daarom meen ik te moeten blijven zeggen: de gebedsgemeenschap is verbroken, en dat is heel, heel erg; denkt het U toch In, opdat gij, die aan de overzijde zoo gemakkelijk en genoegelijk praat, uw zwarte zonde ziet en die laat, opdat er in dien weg weer gebedsgemeenschap komen mag”.

Als ik deze uitingen thans nog eens weer overlees, vraag ik me toch af: welke veranderingen zijn er toch aan de „overzijde" gekomen, dat er nu wel een mogelijkheid van ontmoeting en gebedsgemeenschap is? Kwam er dan bekeering? Zijn er de vonnissen niet meer? Moet er niet meer concreet om bekeering gebeden worden — door hen, op hun standpunt, om de onze, omdat wij Immers een valsche leer aanhangen, openbare scheurmakers zijn enz. enz.; door óns om de hunne, wijl de besluiten en handelingen van de synodes sinds 1942 (c.q. 1936) niet het heil der kerken gediend hebben. Integendeel deze uiteengejaagd hebben en zoo en daardoor de eer van Christus is aangetast? Maar kunnen we dan werkelijk sélmen bidden?

Als de deputaten van de „overzijde" niet rustig en za­ kelijk willen zeggen, zwart op vrtt, wat zi) nog steeds tegen ons hebben, zooalsr onze deputaten bereid zijn te zeggen wat wij als de oorzaken der breuk zien (en na de verkregen situatie-teekening zou dan Immers eventueel verder mondeling onderhandeld kunnen worden!) — wil het mij voorkomen, dat alle particuliere ontmoeting nog steeds af te wijzen blijft, zooals Ds Bos voor tien maanden ook van oordeel was.

En dan blijft er niets anders over, dan nogmaals zijn oproep tot de „Bezwaarden in de gebonden kerken" uit „De Wachter" van 6 Juni 1947 te doen uitgaan: „Broeders, waarom blijft U terzijde staan? Waarom tracht gij op alle mogelijke wijze de diepe ernst der zaak te ontvluchten? Waarom gebruikt ge den „kerkdijken" weg, die in Uw geval, na zooveel revisiepogingen, heelemaal niet meer kerkelijk Is, als een schild om U te behoeden voor de eenvoudige daad der gehoorzaamheid? Waagt het toch alleen met den Heere en ziet toch af van menschen en synodes, om alleen Hem te volgen en Zijn zaaJc niet langer ongewild tegen te staan. Want wie zijn weg — ook zijn kerkelijken weg — wèl aanstelt, dien zal God Zijn heil doen zien.”

Ja, binnen het herstelde kerkverband van de Gereformeerde Kerken in Nederland is plaats voor ieder, die den Heere Jezus Christus liefheeft in onverderfelijkheid.

De liefde van Christus heeft Ds Bos gedreven, blijkens zijn voorstel.

Maar maakt die liefde dan nü geoorloofd, wat eenige maanden geleden nog onmogelijk heette? En is nu eigenlijk een bagatel, wat in 1946 (en ook nog in 1947) de groote barricade was?

In de situatie veranderde niets! Maar Ds Bos is, naar 't schijnt, wèl veranderd.

Maar hij herinnere zich het schrijven van de ssmode van 24 Aug. 1944: „de oppositie-heeft gepoogd en tracht in ons kerkelijk leven tot heerschappij te brengen een beschouwing, welke nimmer in de Gereformeerde kerken een rechtmatige plaats heeft gehad”.

Zijn we nu uitgesloten, of niet?

H. V.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 september 1948

De Reformatie | 17 Pagina's

Ds Beuker en Ds Bos

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 september 1948

De Reformatie | 17 Pagina's