GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De pluriformiteit van de kerk in verband met de oecumeniciteit (V)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De pluriformiteit van de kerk in verband met de oecumeniciteit (V)

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

De vierde stelling van dr W. Volger luidt als volgt:

„In de kerk is een individueel (IK geloof) en een sociaal (ik GELOOF) element. De kerk is steeds een meervoudige samenstelling (Matth. 18:30), een vergadering van ware Christ (en)geloovigen (Art. 37 Ned. Geloofsbelijdenis), wier tdbk liet is profeet, priester en koning te zqn. (vr. 33 Held. Cat.)".

(Wij wijken hiereenigszins af van den tekst, zooals hij gedrukt is, maar nemen enkele zetfouten aan.)

Op deze stelling zal — zoo op het eerste gezicht •— wel' niet veel af te dingen schijnen; het zou echter kunnen zijn, dat ze dienst doet in een betoog, dat door elimineering van toch wel belangrijke elementen de discussie onbedoeld stuurl in ongewenschte richting. Dit gevaar nu is hier niet denkbeeldig.

Want we herinneren ons, dat de referent in de te voren reeds besproken stellingen heeft uitgesproken, dat „de vorm" van de kerk het secundaire, doch de „substantie" het primaire is. We hoorden hem «bovendien verklaren, dat de „vorm" niet het voornaamste accent moet hebben, maar wel „de geloofsinhoud" der kerk.

In dit laatste zinnetje treedt het woord „geloofsinhoud" op.

We stellen nu de vraag: bedoelt dr Volger met zijn onderscheiding van „individueel" en „sociaal" element, en met de volzinnen: „IK geloof" en „ik GELOOF", nu den geloof s inhoud of soms de geloof s acte?

We weten het niet precies.

Nu we den geloof s inhoud met het zwaarste accent door hem voorzien zagen worden, neigen we ertoe te vermoeden, dat hij met het „element", dat in stelling IV genoemd wordt, het oog heeft op den geloofsinhoud.

Maar als we erop letten, dat hij de onderscheiding eerst tusschen „gemeente" en „ambtelijke regeerende vergadering", en daarna "tusschen individueel en sociaal element invoert ( terwijl de geloofsinhoud altijd een sociaal element is, ' omdat hij in formule gebracht is door de belijdende gemeenschap), en over de belijdenis hier zwijgt, achten we het niet uitgesloten, dat hij in den volzin „ik geloof" het oog heeft op de geloof shandeling.

Nu meenen wij, dat geloof altijd inhoud heeft, en dat dus elke geloofshandeling een geopenbaarden inhoud tot geloofsinhoud maakt.

Maar wat ons hier bezighoudt, is dit: in de kerk als kerk, d.w.z. als vergadering, als „s y n a g o g e", niet Satans, doch Gods, komt de individueele handeling van het gelooven niet anders dan als individueele aansluiting bij een „sociale" beslissing ter sprake.

Want niet de geloofshandeling, afgezien van zijn inhoud is in de kerk vergadering „substantie", of ook „vorm", doch de geloofs inhoud. Die geloofsinhoud is in de gemeenschappelijke belijdenis omschreven, en met die belijdenis betuigen de gedoopten, „tot hun wasdom gekomen", in te stemmen; hetzelfde geldt van wie van buiten af inkomt.

En nu komen we weer naar het fijne puntje: di^ belijdenis verkrijgt in de kerkvergadering de functie van wat dr Volger noemt „den vorm" der kerk en „de ambtelijke regeeringsdaad" der regeerende vergadering. In de belijdenis, die accoord van gemeenschap tusschen de plaatselijke kerken is, en waarnaar ook in de plaatselijke kerken de leden worden gemeten (met behoud van haar appèllabel zijn aan de Schrift) en die bovendien verdisconteerd is in de Kerkenordening, hebben TVe dus wel d e g e 1 ij k een „vorm" der kerk te zien (het woord „vorm" laten we nu even onweersproken). En deze noemt dr Volger van secundair belang, en wij onzerzijds niet.

Wie in betrekking tot de vergadering der geloovigen (de kerk is zelf die vergadering) de behjdenis naar voren brengt, kan niet het geloof een overeenkomstige plaats toekennen. En die is meteen af van de voor de vergadering der geloovigen niet ter zake doende onderscheiding van individueel en sociaal element in de kerk (d.w.z. de vergadering). Wat in het geloof der individueele kerkleden werkelijk' zou omgaan buiten de belijdenis (stel, dat zoo iets mogelijk is), dat heeft voor de vergadering geen bepalende beteekenis.

Want de vergadering der geloovigen, dié geschiedt wel in en op g e 1 o o f, doch, o m d a t geloof naar buitgn komt in belijdenis en wandel, geschiedt zij als vergadering in g e m e e n s c h a p en op accoord van b e 1 ij d e n i s. Wij moeten, o zeker, wel altijd over het geloof spreken, doch dan altijd over den geloofsinhoud als inhoud der b e 1 ij d e n i s. Ik wil met iedereen instemmen, die over het geloof in de kerk, en als factor van kerkvergadering, hooge woorden spreekt en hooge liederen zingt. Maar ik word kopschuw, als ik het geloof hoor prijzen ten koste van de belijdenis. Want het geloof is zelf, zoover het gelóóf is, aanvaarding van den inhoud der openbaring; wat de gelooVIGE verder zoo al in zijn bol heeft, dat is geen geloof, maar zijn eigen „kijk" op dit en dat; en dat kan wel waar zijn, maar het is ook erg vaak onwaar, en het is geen geloofs inhoud, omdat geloof beteekent: een geopenbaarden concreten openbaringsinhoud aannemen, d.w.z. in zich opnemen; opeten, om zoo te zeggen. En nu is de belijdenis een weergeven van datgene, wat de geloovigen, elkaar ontmoetende, en op kerkvergadering en - uitbreiding en - verdediging bedacht, besloten hebben samen uit te spreken als door hen gekenden«en geordenden openbaringsinhoud, V o o r z o o V e r zij dien gemeenschappel ij k hebben erkend en aangenomen en naar buiten willen voordragen en aandienen als hun gemeenschappeUjk bezit, dat ieder mensch verplicht is, eveneens te aanvaarden als waarheid Gods.

Waartoe dit alles? Om duidelijk te maken, dat in de BELIJDENIS de onderscheiding van „individueel" en „social" element opgeheven is. Zeker, ook „het" „be 1 ijden" is individueel, inzooverre het óm kan gaan buiten den gemeenschappelijken inhoud der kerkelijk vastgestelde behjdenis. Een geloovig hoogleeraar in de sterrenkunde zal, VOORZOOVER hij aan de Schrift trouw blijft, let daar als-'t-u-bUeft op, iets meer „belijden", op zijn college, en in de huiskamer, en als hij op zijn kamer zit, dan ik, die van de sterren niet veel weet. Ik zal als theoloog hetzelfde doen in onderscheiding van hem. Een zoöloog, een botanicus, een natuurkenner desgelijks. Voorzoover die sterrenkundige over de sterren denkt, wat NIET naar de Schrift is, is het geen belijdenis, maar verdwaalde geleerdheid of schijngeleerdheid of ijdele filosofie. Voorzoovejc het wél waar is, en dus heelemaal niet in strijd met de Schrift, maar niet geopen ba a r d (want de Schrift zegt een heele massa dingen niet, omdat zij een tendenzboek is, d.w.z. haar in zichzelf nimmer valsche mededeelingen richt op een bepaald doel (de kennis Gods in Christus Jezus), is „zijn" „belijden" wel juist, maar gaat het om buiten den inhoud der belijdenis als kerke-1 ij k e uitspraak. Maar juist daarom is de belijdenis als KERKELIJK stuk en GEMEENSCHAPPELIJKE uitspraak, dan ook ALTIJD sociaal. De belijdenis moet niet over alles en nog wat zich uitspreken, wat maar waar is; doch over hetgeen verbindt, en ter zaligheid dienstig is.

En daarom is het geloof als privé acte niet hier van konstitutieve beteekenis voor de KERK vergadering. Dat is wel de belijdenis; want menschen, die elkaar ontmoeten, erkennen en binden elkaar naar aanleiding van woord en gedrag, op accoord van belijdenis en wandel. Geloof is „a 1 s a c t e" niet verbindend, want zijn acte is niet los van den inhoud, en die inhoud wordt uitgesproken, en die uitspraak is verbindend. Geen Ideeën, doch woorden verbinden. Woord enwandel.

Daarom zullen we, als we inplaats van dr Volger's beide zinnetjes: „IK geloof" en „ik GELOOF" de beide andere hebben gesteld: „IK belijd" en „ik BELIJD", meteen verlost zijn van die tegenstelling individueelsociaal. Als ik in de kerk zeg: „IK belijd", heb ik bedoeld: OOK ik belijd, want die behjdenis staat op papier, mijn vader-catecheet heeft me met mijn neus er boven op gedrukt, en toen zei ik: ja. Ik doe OOK mee. B e 1 ij d e n in de kerk als kerkelijke handel is altijd een sociaal element en dat is kerkvergaderend.

Ik zal daarom niet de moeite nemen, om dat woord van dr Volger, dat ik in het tweede deel van zijn stelling lees, het woord „meervoudige SAMENSTEL­ LING" op den keper te gaan^ bekijken. Ik weet wel ongeveer wat filosofen hebban gemaakt, ook in de theologie, van het woord compositie, samenstelling, en ik ben er nog al bang voor, en ik zou een betoog kunnen opzetten over de filosofische waarde van de woorden samenstelling, sjmthesis, verbinding, etc, en dan waren we er in geen twintig artikelen uit. Ik lees maar liever dien tekst, dien dr Volger aanhaalt: waar twee of drie in mijn naam VERGA­ DERD zijn, daar ben I£ in het midden. De Heiland gebruikt daar het woord „s y n a g o o", en daar komt het bekende woord synagoge vandaan. Een „synagoge" vinden wij een leeUjk ding, want wij denken dan dadehjk aan rabbijnen en schriftgeleerden, etc. Maar een synagoge is een officieel e, in redactie gebrachte, vergadering; de liefde sloot haar dagelijks af met een bijgewerkte 1 e-d e n 1 ij s t (het woord „kuroun" uit Paulus' brieven komt er ook bij te pas, d.w.z. afsluitende handeüng), en een synagoge is een prachtig ding, als ze maar in het geloof tot stand komt. De Heiland heeft de synagoge bezocht, en o o k ONS de synagoge overgedaan. Er zijn valsche kerken, d.w.z. synagogen van Satan, en er zijn ware kerken, synagogen van God. Welnu, waar twee of drie in MIJN naam, d.w.z. in den naam van Jezus als werkelijken van God gezonden Christus, vergaderd zijn, in den synagogevorm (er staat immers niet: waar ze samengebracht worden om een synagoge te worden, maar waar ze in den synagogevorm geredigeerd ZIJN; er staat een voltooid deelwoord, participium perfecti passivi) daar ben Ik in het midden. Twee of drie, ook de kleinst mogeUjke vergadering. De Joden zeiden: er moeten er minstens tien zijn (de z.g. batlanin), anders kan de synagoge niet vergaderen, dan geldt de zitting niet. Christus zegt: Ik kan het ook al af met twee of drie, als ze maar bijeengebracht ZIJN in gemeenschappelijke BELIJDENIS van den timmermanszoon als MESSIAS naar de Schriften.

Zoodat we voor ditmaal willen besluiten met het zeggen: dr Volger heeft volkomen gehjk, mits hij bedoelt: de BELIJDENIS in te schakelen. Anders zou hij volkomen ongelijk hebben, wat we natuurlijk niet aannemen.

De bedoeling van dit artikel is: de positieve waarde der belijdeniste accentueeren en weer bij onze menschen erin te hameren.

Want daar zit de kneep, ook tegen de barthianen, die debelijdenis respecteeren willen, behalve dan naar den INHOUD en die het g e 1 o o f bezingen, behalve dan naar den INHOUD.

Het geloof is een eenzaam z ij n bij Cïod volgens Kierkegaard, het is een samenzijn met mens c h e n voor God (katenanti Hem) in en door de behjdenis. Het sociale element zit erin van den aanvang af, zoodra ge zegt: ik GELOOP. Want ik geloof een WOORD, dat God heusch niet tot mij individueel gezegd heeft, maar tot de kerk van alle eeuw, een woord, waarop Hij heeft VERGADERD EN NOG AAN HET VERGADEREN IS GEBLEVEN TOT OP DEN DAG VAN HEDEN EN TOT DEN TOT OP DEN DAG LAATSTEN DAG.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 november 1948

De Reformatie | 8 Pagina's

De pluriformiteit van de kerk in verband met de oecumeniciteit (V)

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 november 1948

De Reformatie | 8 Pagina's