GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

In den neergang

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

In den neergang

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

(I)

Bovenstaan den titel ontleenen we aan een redactioneel artikel in het tweede nummer van den tweeden jaargang van „De Christelijke School" van 19 Nov. '48. Onder het opschrift „De taal der feiten" geeft de redactie daarin uiting aan haar bezorgdheid over den gang van zaken bij het Christelijk onderwijs. Over de conferentie te Birkhoven, waarvan wij de conclusies bespraken in „De Ref." van 7 Febr. '48 en vlg., merkt zij op:

. „Wie hoort van resultaten van (deze) Conferentie? Met de daar opgestelde conclusies komen we geen steek verder. Het zijn niets meer dan constateringen geweest van de dingen, die wij allang wisten."

Men herinnert zich'wellicht, dat wij aanstonds bij de bespreking van deze conclusies aan het slot van ons derde artikel (28 Febr. '48) de vraag hebben gesteld, welke waarde men aan dergelijke uitspraken kon hechten. Daarbij wezen we op de oorzaak van haar waardeloosheid, n.l. dat men op deze „interkerkelijke" conferentie wel sprak óver de belijdenis, maar geen voor allen gelijken inhoud aan haar toekende. Of de redactie van genoemd orgaan dezelfde oorzaak erkent? We gelooven het niet, omdat zij onder de feiten ook opsomt:

„Er is een kerkelijke gespletenheid, die onze kracht verlamt. De toon van debat en polemiek is fel en scherp. Verbeten soms. Onchristelijk zeker."

Nadat vervolgens nog gewezen is op het ontstellend slechte bezoek van de vergaderingen, waar de vraagstukken van het christelijk onderwijs worden besproken, zegt de redactie, dat ook ontvangen correspondentie noopt „mede de alarmklok te luiden.

Stilstand is achteruitgang.

En het moment van stilstand ligt reeds achter ons. Thans zijn wij in de neergang".

Het Christelijk onderwijs in den neergang. Laat het •even goed tot U doordringen, wat dit inhoudt. Anders zoudt ge de voile beteekenis van deze woorden licht onderschatten.

Hier is niet maar een willekeurige christelijke actie in .geding. Dan zou de schade misschien beperkt blijven tot de huidige generatie. Dan zou in anderen vorm wellicht nog een vergoeding kunnen worden gevonden.

Maar thans betieft het het onderwijs onzer kinderen. De vorming van de komende generatie is hierbij rechtstreeks betrokken. En het verval er van wordt geconstateerd in alle geledingen van degenen, die hierin hun invloed moeten doen gelden en hieraan hun krachten hebben te geven. Er is een onrustbarend en nog steeds - toenemend gebrek aan belangstelling van de zijde der ouders. En zij zijn toph wel in de eerste plaats verantwoordelijk voor de deugdelijkheid van het ondervnjs aan hun kinderen.

Zij hebben plechtig beloofd, dat zij hun kinderen zouden ondervsdjzen en doen onderwijzen in de waarachtig© en volkomene ieer der zaligheid. Dat houdt niet weinig in, wanneer men let op den tijd, waarin we leven, of liever, waarin God ons heeft gesteld. Hoe moeilijk vinden we zelf reeds den weg in dezen tijd met zijn vele vragen, juist op het breede terrein van het maatschappelijke en cultureele leven. Maar we beginnen toch .geleidehjk iets te verstaan van den zegen, dien God alleen ons geven kan in den weg der eenvoudige gehoorzaamheid aan Zijn geboden. Door de worsteling, die zoo velen onzer hebben doorgemaakt in den strijd om Oods roepstem Ie volgen in de crisis van het kerkelijk le\*n, werd ook weer dieper verstaan de rijkdom der kerkelijke belijdenis.

Zouden we nu onze kinderen den winst, dien God •ons gaf, willen — neen, mógen onthouden? Zouden we niet nog méér dan voorheen met alle krachten het onderwijs aan onze kinderen zoo goed mogelijk moeten maken, opdat zij niet, gegrepen door den geest van •den tijd, straks zelfs onmachtig blijken de zegeningen des Heeren in de Reformatie onzer kerken te erkennen ? Want de strooming van onze dagen om in een alles overkoepelend eenheids-streven de meest fundamenteele tegenstellingen te overbruggen, voert ook de •christenen bij duizenden vrijwel weerloos mee.

De 'diepe achtergrond van dit streven moet op klare schriftuurlijke wijze aan het zaad des Verbonds •worden onthuld. Dat is de zware, maar tevens de heerlijke taak van het onderwijs.in dezen tijd.

En juist nu wordt er gezegd, dat het christelijk onderwijsi in den neergang is. In den neergang. Dat beteekent, dat het met den dag slechter wordt. Genoemde redactie verklaart den term als volg: t: „dat is eigenlijk sterven".

Is dit te veel gezegd? Helaas, neen.

Sinds het artikel in „De Chr. School" verscheen, is de toestand al'weer erger geworden. We wijzen slechts in het voorbijgaan op het deelnemen van de „Groote" aan de protestvergadering, uitgeschreven door de Roomsoh-Katholieken, humanisten en Protestanten ovefkoepelende A.N.O.F. Het „Geref. Gezinsblad" van 11 Dec. '48 wees er met recht op, hoe hier de afghjding openbaar werd, waartegen indertijd velen hun waarschuwende stem verhieven, toen de „Groote" zich bij deze Algemeene Nederlandsche Onderwijzers Federatie aansloot. De waarschuwing bleef voor een groot deel zonder resultaat. Men zag de gevaren niet, of onderschatte ze. En wat moet men er van zeggen, dat zelfs nü in bladen als „Trouw" en de „N. Prov. Gron. Crt." elk woord van protest achterwege bleef? Als onZe gezinnen zóó worden voorgeliciht door de pers, die toch christelijk wil zijn, dan gaan van de ouders, wanneer ze niet scherp onderscheiden, de oogen geleidelijk dicht, of wéér dicht. En wanneer onze kinderen dan nog worden onderricht door onderwijzers of leeraren, die zelf den goeden koers al kwijt zijn, dan büjven, als'God het niet verhoedt hun oogen dickt, omdat zij nimmer hebben geleerd de geesten te beproeven.

Aan dit gebeuren is evenwel, vermoedelijk in verband met het massaal karakter er van — er waren zoo velen, dat honderden slechts via luidsprekers de redevoeringen konden volgen; in totaal een drieduizend man — door de pers voldoende aandacht besteed. En na de fundamenteele critiek van het , , Geref Gezinsblad" onder het kernachtige opschrift „Radicaal mis", kunnen we gevoegelijk er mee volstaan dit feit te vermelden als een sym{)toom, een kenmerkend én schrikbarend, symptoom, van den neergang van ons Christelijk onderwijs.

Iets uitvoeriger willen we stilstaan bij een niet minder verderfelijke beslissing, gevallen in een te Utrecht gehouden buitengewone vergadering van de Ver. van Leeraren bij het Chr. Voorbereidend Hooger en Middelbaar Onderwijs. „Trouw" gaf er een kort verslag van in het nummer van Woensdag 29 Dec. '48. Massaal was de opkomst niet. Van de ongeveer 550 leden was nog niet het tiende deel aanwezig.

Deze vergadering was belegd, om^ een besluit te nemen inzake een Rapport betreffende de instelling van een Lichaam met verordenende bevoegdheid op onderwijsgebied. Op de Jaarvergadering van bedoelde Vereeniging in Maart '48 was er niet voldoende gele-• genheid dit Rapport uitvoerig te bespreken. Men achtte het gewenscht, dat in het Orgaan der Vereeniging eerst over deze materie van gedachten werd gewisseld, om daarna een weloverwogen besluit te kunnen nemen. Hiervoor was nu de tijd gekomen.

Reeds geruimen tijd bestaat er een samenwerking tusschen de vier organisaties van leeraren op het gebied van het gymnasiaal en middelbaar onderwijs in den zgn. Raad van Leeraren. Deze Raad stelt zich ten doel de algemeene belangen van den betreffenden tak van onderwijs te behartigen, alsmede de gemeenschappelijke belangene van de Nederlandsche leeraren. Alleen die belangen worden echter als algemeen en gemeenschappelijk beschouwd, die door de besturen van alle samenwerkende vereenigingen als zoodanig worden erkend. We zijn van meening, dat deze beperking op zichzelf voldoenden waarborg biedt voor het behoud van de principieels vrijheid van de samenwerkende vereenigingen. Alleen moeten dan natuurlijk de besturen een open oog hebben voor die zaken, die inderdaad rechtstreeks het verschil in beginsel tusschen het openbaar en bijzonder onderwijs raken. We denken daarbij o.a. aan de gevoerde salarisactie. Staan hier de leeraren, die in dienst van de besturen van de christelijke scholen zijn, op één lijn naet de leeraren aan scholen van Rijk of Gemeente? De vraag aldus stellen, is tevens haar beantwoorden. Maar in den regel wordt zii 'niet in dezen yorm gesteld en daarmede wordt ook het antwoord foutief. Men spreekt dan van de leeraren bij het onderwijs, en meent, dat deze alleen in twee groepen uiteenvallen, die overigens gelijk van aard zijn. Zooals men bijv. spreekt van leeraren aan scholen van het Rijk en aan die van een Gemeente.

Toen dan ook het gerucht ging, dat de leeraren overwogen te .staken, kwam dit punt in alle scherpte naar voren. Maar dat er aldus kan worden gedacht, bewijst, dat' er van de leuze: De school aan de ouders, in de werkelijkheid niet veel is terecht gekomen. Het was dan ook een verheugend verschijnsel, dat tenslotte schoolbesturen zichriohtten tot de Regeering met het verzoek, zelf het salaris op het vereischte peil te mogen brengen. Zulk een verzoek was noodig, omdat de besturen van de bijzondere scholen gebonden zijn niet slechts aan een minimum, maar ook aan het maximum der salarissen. De besturen toonden daarmede hun roeping, zorg te dragen Voor het personeel in hun dienst, ten volle te verstaan. Tevens brachten ze hiermede de. leeraren weer op het goede spoor.. Het is dus wel noodig, dat dë besturen der organisaties inzake de punten van samenwerking voorzichtig zijn. De vergadering van de A.N.O.F. leert, waar we anders uitkomen. Maar op zichzelf is de waarborg afdoende tegen vervaging der grenzen.

Deze Raad van Leeraren nu heeft een commissie ingesteld ter bestudeering van de wenschelijkheid en mogelijkheid van maatregelen, die zouden kunnen leiden tot een verbetering van den gang van zaken bij het onderwijs. Algemeen gevoelde men zi.ch onbevredigd door de wijze waarop thans hervormingen op onderwijsgebied tot stand komen, of juister gezegd, tot stand móéten komen. Want juist de tot dusver gevolgde methode — aldus ook het oordeel der ingestelde commissie — heeft tengevolge, „dat er zoo weinig werkelijk doeltreffen(fe hervormingen tot stand gebracht worden. En wat tenslotte gebeurt, is veelal onbevredigend".

In het bijzonder was het de opdracht der commissie de mogeUjkheid en wenschelijkheid van een Lichaam met verordenende bevoegdheid op onderwijsgebied te bestudeeren. Zij heeft echter meer gedaan. Zij heeft ook overwogen de instelling van een adviescollege, waarin dan de leeraren vertegenwoordigd zouden zijn, als de bij de uitvoering onmiddellijk betrokkenen. Voorts, die van een maatschappelijke onderwijsorganisatie, te vergelijken met hetgeen men op sociaal-economisch terrein aantreft.

Beide mogelijkheden werden evenwel ongewenscht geacht. De eerste, omdat het verstrekken van adviezen onvoldoende werd geacht, om aan de geschetste bezwaren tegemoet te komen. Men achtte het noodzakelijk de direct-betrokkenen een zekere bevoegdheid te geven." Onder de tweede mogelijkheid verstond de commissie een zelfstandige maatschappelijke organisatie met uitgebreide publiekrechtelijke bevoegdheden, 'geen Staatsorgaan dus.

Het oordeel der commissie hierover luidt als volgt:

„Hoewel plannen tot het stichten van een dergelijke corporatie vóór de oorlog zowel van de zijde van het openbaar als van die van het confessioneel bijzonder onderwijs werden gelanceerd, staat de commissie tegenover zulk een plan afwijzend.

De onderwijscorporatie met haar vérgaande bevoegdheden zou ongetwijfeld terreinen betreden, die met het oog op de Nederlandse inzichten en toestanden niet aan de Staat (Regering' en Volksvertegenwoordiging mogen worden onttrokken. De overwegingen der commissie waren in dezen gebaseerd op het inzicht, dat de Staat een eigen taak met betrekking tot het onderwijs heeft, welke niet aan maatschappelijke organen mag worden toevertrouwd."

Op grond daarvan kwam de commissie met algemeene stemmen — het Rapport heeft de instemming van alle leden — tot de aanbeveling van een Lichaam met (beperkte) verordenende bevoegdheid.

Omtrent deze verordenende bevoegdheid merkt de commissie op, dat zij haar wenscht te „beperken tot het (uitgestrekte) gebied, dat ligt tussen hetgeen door de wet ook in de toekomst moet worden bepaald en hetgeen aan de afzonderlijke scholen en groepen van scholen en aan degenen die belast zijn met het geven van onderwijs, kan worden overgelaten".

Hierdoor werd het dus de taak der commissie eenerzijds den omvang van de taak der overheid te begrenzen, en anderzijds o.a. de rechten der ouders ten volle te Waarborgen. Toch kwam men, blijkens het Rapport, in dezen tot volledige overeenstemming in een commissie, waarin voorstanders van het bijzonder onderwijs en voorstanders van de staatsschool-in-optima-forma zitting hadden.

Tot welke gevolgen dit leidde, zien we in een volgend artikel.

H. M. MULDER.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 januari 1949

De Reformatie | 8 Pagina's

In den neergang

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 januari 1949

De Reformatie | 8 Pagina's