GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Wat nu?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wat nu?

Te eng gebonden? Verkeerd gebonden!

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vrijmaken? Nooit anders dan in woorden!

Ds J. A. Schep, synodocratiseh predikant, heeft zijn aangekondigde op Oosterbeek teruggaande brochure gepubliceerd; volgens ds B. A. Bos moet ze bewijzen, dat de schrijver zoo ongeveer heeiemaal staat waar hij móet staan.

Nu, er komen ongetwijfeld wel uitingen van langzam^erhand rijpend inzicht in voor; het wordt trouwens tijd na vijf jaar. Ik weet het, dat de laatste opmerking „zuur" kan gevonden worden: is er geen blijdschap over een zondaar, die zich bekeert? Ja zeker, maar aan dat laatste (het metterDAAD rechtsomkeert maken) schort het nu juist; en daarom, is mijn opmerking niet zuur tegenover den schrijver, omdat hij nog niet zjjn hoed afneemt voor de duizenden eenvoudigen van hart, die vijf jaren geleden meer zagen dan hij thans ontdekt heeft, en toen meteen hebben gedaan wat hun plicht was. In deze zelfde brochure staat nog zooveel dwaasheid (wat niet erg is) en yalsche probleemstelling (wat wel erg is) dat we heusch niet naast ds Bos gaan staan, om de loftrompet te steken. We willen eerst wel eens kijken, of we van nog steeds noodzakelijk beter inzicht teekenen en vruchten zullen zien. Voorloopig „rekenen" , wij ds J. A. Schep „tot" degenen die a.s. Zondag de kerk weerspreken en in feite geloovigen weren, en anderen verhinderen op hun plaats te komen. Gelijk we hem trouwens zien staan als medewerker van dr Ridderbos in de pers.

We zullen eerst iets van de betere, daarna van de slechtere geluiden uit de brochure doen zien. Onze lezers weten al, hoe ze heet en wat ze kost.

Voorop plaatsen we wat na lezing onze conclusie is: schrijver is in zijn verdediging van zijn nog steeds meedoen met de uitwerpers zoozeer de plank mis, en ventileert daarin zooveell principieele en historische onjuistheden, dat zijn brochure als „noch vleesch, noch visch" dient gequalificeerd: zij verteert door de onjuistheden in het ééne punt de juistheden op het andere. Er staan veel „juistheden" in dit geschrift. Maar als geheel is het „niet juist".

Typisch Oosterbeekiaansch is dit geschrift: ten aanzien van de „vrijgemaakten" wordt het „quorundam culpa" hier zóó gehanteerd, dat tenslotte ondanks de plechtigheid van een „omnium culpa" zakelijk heengewerkt wordt naar een „nullius culpa". Dat wil zeggen: a) precies als Oosterbeek tevoren deed, wordt ook hier gehandeld: op zoek naar schuld bij de vrijgemaakten noemt schrijver ó f geen namen, zoodat de controle onmogelijk blijft, of, als hij een naam noemt, geen zaken, zooals ze in de papieren staan te lezen. Hij bUjft dus in het „quorundam culpa" hangen (schuld van sommigen, maar vraag me niet naar strikte bewijzen!). Dan komt de plechtigheid: b) schrijver durft de stelling aan: de vrijgemaakten en wij („synodalen") zijn MET ELKANDER scheurmakers (bl. 77); hetgeen dus beteekent (omnium culpa): de schuld drukt op allemaal, en wij zijn allen scheurmakers; maar c) in werkelijkheid komt dat dus neer op „nullius culpa", de schuld van niemand, zoodra ge althans precies wilt aangeven wat nu wel en wat niet schuld is. Het woord scheurmaker wordt hier losgemaakt van zijn strikte kerkordelijke beteekenis; het blijft dus een vage onbepaaldheid.

Vleesch noch visch dus.

Vleesch noch visch dus. Het is dan ook een typisch oosterbeeksch product. Alles ophangen aan de gekloofde-haar-tactiek, maar geen forsch en volledig ingaan op de kwesties van 1944.

Ten genoege van de synodocraten een paar flinke vegen uit de pan tegen den man, die in 1944 aanbood voorloopig te zwijgen, en intusschen alles op papier te zetten zoodra hij weer een kamer had, maar dan publiek (Schilder), — en geen woord over ds mannen die tevoren reeds alles op papier gezet hadden, en waren afgewezen, en deels geschorst door de ondeskundigen, die hen niet aan konden (Greijdanus O.S.), alsof hun historie niet evenzeer bepalend was voor het conflict als die van iedereen.

„Vleesch noch visch". In de classis Assen (synodocr.) laat ds Schep de verzekering hooren, dat hij in alle harmonie in kerkeraad en classis Assen heeft kunnen werken, en dat geruchten over moeilijliheden in dezen totaal uit de lucht gegrepen zijn (hetgeen geen compliment is, na 1944). In hetzelfde nummer van het kerkblad evenwel, waarin deze geruststellende mededeeling voorkomt, vertelt de redacteur ds Meuleman, synodocr., dat hij ter wereld niet begrijpen kan, hoe ter v/ereld de Oosterbeekenaren (en dus ook ds Schep) „zoo maar"(!) kunnen onderschrijven, wat ds Schep hier uitvoerig betoogt, en wat een kind allang kon weten: dat er inderdaad geleerd is, en ook bindend verklaard is, dat de kinderen zijn te houden voor reeds wedergeboren. Ds Schep heeft het nu eindelijk ontdekt, vier, vijf jaar te laat; maar zijn collega roept weer vroolijk: het is niet waar. Oosterbeek en Schep zeggen: „t e r e c h t" kan men concludeeren, dat er te eng gebonden is; en zijn bro-

chure bewijst deze waarheid (een waarheid op het standpunt der synodocratie zelf althans) met de stukken. Ds Meuleman evenwel noemt dit woord, dat trouwens door andere Oosterbeekenaren precies in zijn tegendeel is omgetooverd (Volten) „venijnig". Hij „1 a a t zich niet wijsmake n", wat ds Schep overigens met de stukken aantoont, dat de kinderen moesten worden gehouden voor wedergeboren.

Alsof wedergeboren-zijn geen „z ij n" is, redt hij zich eruit met een filosofen-term: weliswaar móest men op straffe van alles en nog wat de kinderen houden voor wedergeboren en in Christus geheiligd en weliswaar moest men dit „o o r d e e 1" als een bejegenings - oordeel aanmerken (Bouwmeester, Schippers) en moest men dit o o r d e e 1 aannemen tot het tegendeel BLEEK, maar, zoo zegt ds Meuleman, maar, dit oordeel was geen Z IJ N S-OORDEEL. Ge moest dus aannemen, oordeelen: de kinderen ZUN wedergeboren, ik zal dat „o o r d e e 1 e n" eerst opgeven als het tegendeel blijkt, maar een oordeel aangaande hun zijn is geen ZIJNS-oordeel; bUjkbaar is wedergeboren-zijn geen zijn en is geheiligd-zijn óók al geen zijn

Ja, ja, het klinkt zwaar filosofisch, maar dan voor de helft. De andere helft blijft in den mist. Een oordeel aangaande het zijn i s een zijnsoordeel. Een h y-pothetisch oordeel aangaande het zijn is ó ó k een zijnsoordeel. Een hypothetisch oordeel dat basis wordt en uitgangspunt voor een bejegening, is wel een heel vrijmoedig zijnsoordeel. Het is ook een zijnD oordeel. Dat bovendien wil „gelde n", want het wil de bejegening bepalen. En de synode zei: het moet gelden KRACHTENS DE BELOFTE. Gaat de belofte soms niet over het ZIJN? En als de synode uitsprak: de passage uit het dankgebed na den doop is het bewijs voor de juistheid van onze stelling, derhalve: oordeelt nu allen, dat de kinderen zijn wedergeboren, spreekt dat dankgebed dan niet over het ZIJN? Wil ds Meuleman ons zeggen, dat hij voortaan bij dat danken na den doop voor zichzélf uitspreekt: ik dank nu wel, maar die dankzinnen zijn geen zijnsoordeelen?

Misschien dat ondergeteekende wel de kans zien zou, onder formule te brengen wat ds Meuleman eigenlijk bedoelt met zijn geleerde onderscheiding. Maar wat hebben we daaraa, n? Hij schrijft niet voor ons, maar voor zijn lezers. En wat die lezers betreft: op dat ééne duistere filosofenzinnetje kunnen nu alle overijselsche en drentsche kerkbladlezers weer rustig gaan slapen: van „oordeelen-over-iemands-zijn" tegenover j, zijnsoordeelen" hebben ze geen verstand, Meuleman meent het best, Schep, die in Assen heélemaal geen moeite had naast de schorsers meent het ook best: daar gaat de nachtwake om de brochure van ds Schep. En als hij nu V ó 1 h o u d t, dan zullen ze zeggen van hèm wat hij van K. S. zegt: irriteerende houding.

Wat ds Schep van zijn sjaiodes, ten deele dus ook van zichzelf, en van de synodocratische gemeenschap zegt, is lang niet malsch. Hoor maar: Oosterbeek is „nóg te zwak" geweest (o. Volten!), bl. 3. Ook de sjTiodocratische pers is gelijkgeschakeld, bl. 3. De synode van '46 sprak lichtvaardig en onjuist over een aangenomen conclusie, bl. 12. Ds B. A. Bos juichte in 1944 te vroeg (wij vreezen dat hij het weer gedaan heeft, ook over ds Schep, in Stadskanaal), bl. 14. Er is maar één eerlijk antwoord mogelijk: dat wat ds Meuleman heftig ontkent, doodgewone werkelijkheid is, bl. 22. Over de kwestie „cand. Schilder" hebben de betrokken synodes hopeloos gejokt, bl. 23—40 (dit is een samenvattend oordeel in mijn eigen woorden). De synode zegt b.v. ergens: een andere grond voor de wering van „cand. Schilder", dan dien wij later aangeven, is niet eens in aanmerki nvg g e-nomen, maar dat is nonsens: het niet in aanmerking genomene, zooals het heet, werd zelfs genomen tot basis voor s a m e n s p r e k 1 ni g, bl. 30. De situatie werd door de synode minder ernstig voorgesteld, dan ze was, bl. 31. Schrflver heeft wel zelf vóór gestemd, maar het ware beter geweest, als hij het niet gedaan had, bl. 32. Hardnekkig is de synode ook voortgegaan te ontkennen wat niet te ontkennen valt, bl. 33. Alsof niet tallooze bewijsstukken lagen voor het tegendeel, verklaart het rapport van deputaten aangaande „cand. S.", dat ze dit en dat nooit gedaan hebben, en ze hebben het wèl gedaan, bl. 33. Sofistische en formalistische redeneeringen in de kerkrechtrapporten hebben de synodes van 1946 ervan teruggehouden, in de zaak cand. S. recht en waarheid te betrachten, bl. 35. Op een bepaald schMjven heeft de candidaat nimmer antwoord gehad, het is ook nooit op de sjTiodale tafel gelegd, bl. 38. Over heel het verloop dier zaak kan men zich niet anders dan bedroeven en schamen, bl. 40. De gekloofde haar van dr Ridderbos was geen gekloofde haar, maar een verruiming van „geweldige beteekenis" (toen de lastposten eenmaal eruit gezonden waren, maar dat laatste is van mij) bl. 41. Wat eerst een LEER heette, wordt later opgeborgen onder de MEENINGEN, bl. 42. Als men gelooven mag wat de synode later zei, dan heeft ze met haar latere uitspraak heel de werkelijkheid miskend en is haar uitspraak in f lagranten strijd met vroegere besluiten en handelingen, bl. 45. De uitspraak van Zwolle is' formalistisch en dubbelzinnig; men kan er alle kanten mee uit, bl. 46. Wat de synode inzake art. 33 der belijdenis concludeerde, is onjuist, bl. 60. Ook uit 1905 trok de synode verkeerde conclusies, bl. 61.

Inderdaad is „1905" door de synode verengd, bl. 62. Velen zagen het eerst niet, zien het nu wel, maar ze zagen in elk geval destijds niet juist, bl. 63. Door de te enge binding is „de kerk" wel zeer in de moeite gekomen, bl. 63. De jonge Ridderbos moest maar eens met een gravamen komen, gezien zijn brochure van destijds, bl. 64. Wat 1946 deed was „heel erg", bl. 65. Ja, dit „heel erg" past op het doen der kerken in synodes in het algemeen; de schuld ligt er heel duide-Hjk, bl. 67. Men werd wel uitgenoodigd, zijn bezwaren in te dienen, maar met het bevel erbij, om direct alvast maar te leeren wat men naar zijn conscientie niet leeren kon, bl. 68 (waarom laat schrijver later deze nuchtere werkehjkheid weer schieten als hij de vrijmaking probeert af te wijzen? ), bl. 69. Zeer veel schorsingen zijn beslist ten onrechte geschied, bl. 69. - De bewuste binding en daaruit voortvloeiende schorsingen waren onrechtmatig, bl. 79. Ieder kan verstaan, dat Prof. Schilder zich mateloos gekrenkt en beleedigd voelt, bl. 87 (waarom hier over Greijdanus en de vele anderen gezwegen? Het komt ondergeteekende niet op die inderdaad matelooze beleediging, doch op de vastgestelde rechtsnormen aan, op de beslissende vragen en else hen en „gronde n", die hij nonsens noemt; voor een groot deel heeft schrijver zich zelf dat niet meer kunnen ontveinzen). Er zal een bah in de synodocratische kerken blijven, zoolang niet openlijk is uitgesproken, dat er te eng gebonden is, en dat vele schorsingen ten onrechte zijn geschied, bl. 88. Er zal een vloek van God omgaan in zijn kerken, als ze de zonde blijven bedekken, bl. 89 (maar tegelijkertijd wordt door ds Schep die vloek rustig gelaten voor wat hij is, omdat hij schuldbelijden eerst mogelijk acht, als er eerst gepraat is over de schuld, die men ook bij de anderen ziet ). De kerkeraden zijn gepasseerd; op een goeien morgen kon je ontdekken, dat de kerken een nieuwe leer hadden aangenomen, waarvan gold: ervoor buigen en anders (93/4). De jonge Ridderbos noemt tegenwoordig een rand kwestie wat eerst als hoofd kwestie is aangediend, ook door hem zelf, bl. 97. Hij vergeet, dat zijn synode een afkeurenswaardige verengde verbondsopvatting heeft gesteld, bl. 98. Als Oosterbeek U bestreden moet worden met zulke argumenten als de jonge Riddsrbos aanvoert, moet hij zich niet verbazen, als de kerk zijn argumentatie als onrechtmatig en onzuiver zal doorzien en verwerpen, bl. 99.

Meer halen we dezen keer niet aan.

Ik kan me voorstellen, dat velen zeggen: is dat niet prachtig?

Ik antwoord: neen. Vleesch noch visch. Want dóór dit alles heen komen telkens weer beperkingen, en ook een onzuivere voorstelling van zaken op andere punten, die het heele betoog weer ontkrachten. Om bij het overbekende maar toch miserabele beeld van „de kerk" als moeder en de bezwaarde leden als haar kinderen te blijven (dat ook schrijver nog weer eens uit de looze-kalk-pot haalt): hij zegt van „moeder" (zijn kerken) heel wat kwaad, maar redeneert toch als volgt: maar hoe het ook is met moeder, ze moet in geen geval zich verbeelden, dat men haar gezond maakt op de manier van Luther, Calvijn, De Cock, Kuyper. Waarin bestaat de vrijmaking voor en van ds Schep? In ZEGGEN, in „NIET ZWIJGEN", bl. 100. Niet in het beslissende DOEN, want de vrijmaking, zooals ze geschied is (typisch, dat hij den naam van de Acte van Vrijmaking telkens verhaspelt, en permanent in het essentieele punt haar doodzwijgt), DIE wil hij i n geen geval. Hij is dus teruggezonken tot het standpimt der bezwaarden in de Hervormde Kerk: zeggen, praten, protesteeren, maar in elk geval meedoen. Hij stelt een grens aan de gehoorzaamheid, die vereischt wordt in art. 7 der belijdenis, en die over en weer is vastgesteld en erkend in art. 31 K.O. En dus leeft hij pennanent in s t r ij d met die behjdenis en de K.O. De eenige conclusie die mogelijk is bij hem, is dezelfde als van de „friesche predikanten": wij geschorsten en afgezetten hadden de schapen der kudde maar moeten overlaten aan de tyrannie, en moeten dat doen ook weer in 1949, als 't weer mis mocht gaan, en inmiddels koeken moeten gaan bakken of verkoopen of iets anders doen. Het a m b t e 1 ij k dienen, dat moet men tenslotte dan maar staken, als de synode met schending van alle recht u het ambt onwaardig verklaart. De macht van Christus, om zijn dienaren aan het werk te zetten en te laten blijven, is begrensd door de synode: als zij niet wil, dan moeten Christus' knechten hun ambtsdienst maar staken.

Volgende week meer over deze merkwaardige op­ vatting.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 februari 1949

De Reformatie | 8 Pagina's

Wat nu?

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 februari 1949

De Reformatie | 8 Pagina's