GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Eenige bijdragen tot opening der Schriften

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Eenige bijdragen tot opening der Schriften

„Gij hebt volharding noodig" I

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Hebr. 10 : 36a) „Wij dan, gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede bij God ". (Rom. 5 : la.)

„Gij hebt volharding noodig" I

De aanhef van het 5de hoofdstuk uit Paulus' brief aan de gemeente te Rome mag rustig tot de Schriftplaatsen gerekend worden waarmee het kerkvolk het meest vertrouwd is. Menigeen kan den apostel juist in dézen brief maar m.oeilijk volgen; anaar hier weet ieder tenminste weer, waar hij aan toe is. Paulus' route moge lastige trajecten hebben, die men maar liefst zou overslaan, het rustpimt dat déze tekst schijnt té bieden wordt altijd opnieuw met vreugde begroet.

Men mag dan ook niet bij ieder op een welwillend oor rekenen, als men komt vertellen, dat hier iets anders staat dan de onder ons ingeburgerde Statenvertaling te lezen geeft. Daarom is het misschien wel goed, maar aanstonds ter geruststelling de verzekering te geven, dat ook bij de andere lezing (die wij de juiste achten op gronden die we straks naar voren hopen te brengen) dat wat men tot dusver in dezen tekst las toch een schriftuurhjke waarheid b 1 ij f t niet alleen, maar ook b 1 ij k t.

Wat is nl. het geval? De handschriften, waaruit de Grieksche tekst die als grondslag voor de vertaling zal gelden door vaak moeizame vergehjking moet worden opgediept, zijn ook voor onzen tekst weer eens niet gelijkluidend. Het verschil is oogenschijnhjk miniem; populair gezegd: dat van een korte en lange o. Maar voor de betéékenis maakt het nogal wat uit, of we den vorm met korte dan wel dien met lange o kiezen. In het eerste geval hebben we nl. te maken met een aantoon e nde wijs van het werkwoord („wij hebben"), bij de tweede Tezing echter met de aanvoegende („laten, wij ").

Met opzet zet ik in dit laatste geval inplaats van het werkwoord „hebben" in te vullen. Dan zou immers wel ieder nadenkend lezer al heel spoedig zeggen: „Nu, dié lezing verdient geen overweging. Want het is toch ondenkbaar, dat Paulus terwijl hij N.B. het feit van het , , gerechtvaardigd zijn" voorop stelt, zou aansporen tot het hebben van vrede met God". En hij zou gelijk hebben.

Maar men moet weten, dat het hier door den apostel gebezigde werkwoord evengoed' „(vasit) houden" kan beteekenen. En daarmee verandert de zaak natuurlijk aanmerkelijk. Want een vermaning om iets vast te houden sluit de erkenning in, dat de aangesprokene het bewuste heeft. Zoo'n vermaning ^ou dus eventueel zin kunnen hebben.

Of ze die hier inderdaad heeft?

Greijdanus en 'Van Leeuwen meenen beide van niet. Wel stelt eerstgenoemde uitdrukkelijk voorop, dat het tekstgetuigenis voor deze lezing inderdaad véél sterker is dan voor die welke de Statenvertaling volgt. En ook de grootere moeilijkheid die de lezing met dB lange o biedt, zoo erkent hij, pleit ervoor, dat wt hierin met de oorspronkehjke zouden te doen hebben. Het is nl. een grondregel in de tekstcritiek, dat men zooveel mogehjk aan een lezing die lastig valt de voorkeur geeft boven een variant die soepeler loopt. •Voor wie even nadenkt is deze regel geen verrassing. Het is immers waarschijnlijker, dat iemand naderhand een moeilijke plaats, die hij niet begrijpt, door een kleine wijziging vergemakkelijkt, dan dat iemand het omgekeerde zou doen.

Men moet dus al heel zware argumenten hebben, wil men zich gerechtigd achten, het „laten wij vasthouden" te verwerpen.

Wat Greijdanus er tegen in brengt is in de eerste plaats dit:

De gedachte zelve, er aan ten grondslag liggend, dat wij den vrede zouden verstoren, dien God door Christus aanbracht, is onaannemelijk, "

Men vraagt zich bij het lezen van deze woorden met allen eerbied voor den schrijver toch af, of hier niet meer de dogmaticus aan het woord is dan de exegeet. Want het staat inderdaad te vreezen, dat het ook onder ons nog „gangbare meening" is, dat iemand die eenmaal door God van schuld is ontheven onmogeUjk meer aan de eeuwige straf kan worden prijsgegeven. Maar wat zegt de Schrift? Dit: at God iemand die ge§n vruchten voortbrengt die aan de bekeering beantwoorden, zal behandelen, zooals de koning uit de gelijkenis van Matth. 18 : 23 vlgg. zijn onbarmhartigen dienstknecht (vgl. vs 35 „al zo o"), d.w.z.: od zal hem opnieuw de schuld in rekening brengen die Hij hem aanvankelijk kwijtschold.

Greijdanus' eerste argument vindt dus in de Schrift duidelijk tegenspraak. Maar we willen den zin dien we hierboven afbraken verder lezen:

, en wordt hier nog in vss 6—10 als in hare ongerijmdheid' aangewezen".

Maar de houdbaarheid van dit tweede feezwaar valt al evenzeer te betwijfelen. Want Paulus vidjst er zijn lezers in dit gedeelte alleen op, dat Gód van Z ij n kant het begonnen werk niet afbreekt. Maar hij betoogt heelemaal niet, dat afval hunnerzijds onmogelijk is.

Tenslotte brengt Greijdanus nog het volgende in het midden:

„Daarbij verzwakt de opvatting van vss 1—3 al"? vennaning den zin dezer verzen, en wordt zij door „niet alleen maar ook ", vs 3, en door het verband, als onwaarschijnlijk, of zelfs onjuist, aangewezen".

Over het argument aan vs 3 ontleend kunnen we kort zijn.

Natuurlijk geven we grif toe, dat men bij ónze lezing van VS 1 óók in vs 3 moet lezen: „laten wij roemen". Dat maakt de verbinding „niet alleen , maar ook " noodzakelijk. Maar aan deze lezing staat wat den vorm betreft dan ook heelemaal niets in den weg. Want het hier gebruikte werkwoord heeft (als a-stam) in de eerste persoon meervoud één en denzèlfden vorm voor aantoonende-en aanvoegende wijs.

•En wanneer we nu Greijdanus van de aantoonende wijs (dus: „wij roemen") hier zien schrijven:

„Dit is hier natuurlijk, omdat zoowel in wat volgt, als in wat voorafgaat, alle aanduiding ontbreekt, die heenwijst naar ontmoediging bij de geloovigen te Rome, of klacht, omdat zij zooveel moesten lijden, zoodat nu opwekking tot blijdschap ook over den druk noodig ware; "

dan zullen op z'n minst de dominé's met mij dit argument wel erg zwakjes vinden. Is er wel iemand onder hen die een opwekking tot bhjdschap niet aan zijn gemeente durft richten, zoolang hij geen neerslachtigheid openbaar ziet worden?

Sterker nog: ij kunnen niet alleen veilig aannemen, dat'Paulus ook wel eens vermaande „ter voorkoming" en niet slechts „ter genezing", hij zegt N.B. met zooveel woorden, dat hij dit in dézen brief doet! Men leze slechts 15 : 14—16: ijn overtuiging (!) dat het in Rome wel goed zal gaan, verhindert hem niet, de gemeente daar „nogal driest" aan te spreken.

Zoo houden we tenslotte de , ; belangrijkste" factor, die inderdaad ook hier weer beslissend is, over: het verband. En het is ontzaglijk teleurstellend, wanneer we Greijdanus hier zien volstaan met wat toch feitelijk niet anders is dan een petitie principii (d.i. een .•51 e 11 e n van wat juist bewezen moet worden). Hij vervolgt nl.:

„Eerst met hoofdstuk 6 vangen de vermaningen • aair."

Wanneer we het verband in rekening willen brengen, zullen we toch allereerst moeten letten op wat voorafgaat. We mogen ons nl. niet laten misleiden —• wat nog wel eens schijnt te gebeuren — door de traditioneele hoofdstuk-indeeling en meenen, dat de apostel met 4 : 25 de eindstreep van het in het voorafgaand gedeelte betoogde heeft bereikt, om nu in 5 aan iets nieuws te beginnen. Onze gebruikelijke indeeling in hoofdstukken, pericopen en verzen is niet oorspronkelijk, d.w.z. ze is niet door Paulus ? elf aangebracht. We doen daarom ook goed, ze voorshands enkel als een vergemakkehjking van het citeeren te beschouwen, maar er voor het vatten van den gedachtenloop geen waarde aan toe te kennen. In de voorafgaande artikelen kwam een paar maal het misleidende van zoo'n in zwang gekomen splitsing reeds aan het licht. We wezen er in een noot bij het 3de artikel ^) op, hoe het juist verstaan van Jac. 2 : 13 gediend zou zijn door het wegvegen van de streep tusschen vs 13 en vs 14 vlgg. Evenzoo bleek de aanhaling uit Habakuk in Rom. 2 : 17 als herhalingvanbelofte alleen duidelijk te worden als we zonder pauze vs 18 vlgg. erbij nemen.^)

We kunnen het dan ook van harte eens zijn met een opmerking in een commentaar van Gore — die me pas twee dagen geleden bekend werd en herhaaldelijk verrast door scherpe visie — dat men mét name bij . een steeds voortgaand betoog als dat van Paulus uiterst voorzichtig moet zijn met het maken van indeelingen en het uitlichten van fragmenten. ^)

Als we deze waarschuwing ook hier ter harte nemen, dan zijn er daarvoor ditmaal nog twee bizondere redenen.

dere redenen. De eerste is nogal voor de hand liggend. We stuiten nl. in 5 : 1 al gauw op het woordje „dan" (of anders vertaald: , dus").' Dat wijst er op, dat Paulus hier een gevolgtrekking maakt. Als we willen weten, waaruit, zullen we dus kennis moeten nemen van het voorgaande.

De tweede hebben we iets verder gevonden (al is ze niet gezocht!). Het viel me nl. op, hoe de „motieven" „hoop" en „volharding" (Stat. vert. „Ujdzaamheid"), die in hoofdstuk 5 zoo sterk naar voren komen (vss 2—5) opnieuw opduiken in den aanvang van hoofdstuk 15. Daar heet het - - ik citeer de N. B.G.-vertaling:

„Al wat namelijk te voren geschreven is, werd tot ons onderricht geschreven, opdat wij in den weg der volharding en van de vertroosting der Schriften de hoop zouden vasthouden" (vs 4).

Om te beginnen vestigen we even de aandacht op

het feit, dat de N.B.G.-vertalers hier met „vasthouden" hebben weergegeven, wat in de Statenoverzetting door „hebben" is vertaald. We hebben hier met hetzelfde woord te doen dat ons daareven reeds bezig hield. Als we nu nog vertellen, dat èn Greijdanus èn Van Leeuwen hier (in 15 : 4) met de N.B.G.-vertaling eenstemmig zijn, dan zal men dus aan de mogelijkheid van de weergave „vasthouden" óók in 5 : 1 wel willen gelooven.

Maar wat ons nog meer treft is, dat het begin van 15 : 4 zoo sterk herinnert aan 4 : 23, 24 (, niet alleen om zijnentwil geschreven maar ook om onzentwil, ").

Een en ander m.ogë rechtvaardigen, dat we bij de vaststelling en verklaring van 5 : 1 ter dege rekening houden met het slot van hoofdstuk 4.


-) Zie no. 11 van dezen jaargang.

2) Zie no. 15 van dezen jaargang.

3) Charles Gore — St. Paul's epistle to the Romans, a practical exposition, vol. lis (London, 1920) pag. 7: St. Paul, least of all men, admits of being judged fcy detached fragments. His thought is always in process. It lool^s before and after. He is seriously wronged by the mere ' fact of his epistles being divided into separate verses, and sometimes arbitrary chapters, as in' the Authorized Version".

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 juli 1949

De Reformatie | 12 Pagina's

Eenige bijdragen tot opening der Schriften

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 juli 1949

De Reformatie | 12 Pagina's