GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Kerk en Koninkrijk Gods

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kerk en Koninkrijk Gods

Is Christus het Hoofd in het Rijk Gods?

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Is Christus het Hoofd in het Rijk Gods?

III

Een tweede Schriftplaats, die van gewicht is voor de beantwoording van de vraag, of Christus Hoofd in het rijk Gods wordt genoemd, vinden wij in Ef. 1 : 22. De Stat. vert. geeft dezen tekst aldus weer: n (God) heeft alle dingen Zijn voeten onderworpen en heeft Hem der gemeente gegeven tot een Hoofd boven alle dingen. Dr Westerink zegt hiervan: In het oorspronkelijke staat het zo: n Hem gaf Hij als Hoofd boven alle dingen aan de kerk. De zaak ligt dus zo: od gaf Hem, de Koning die over alle dingen gaat, tot eeh Hoofd aan de kerk. Inderdaad staat Hij nu ook boven alles uit, dat Hoofd van de kerk Zo gezien wordt de onderscheiding hier niet ontkend, maar juist zeer scherp gesteld. Christus als Koning wordt in de kerk het Hoofd".

Wij kunnen wat de vertaling van het oorspronkelijke betreft met Dr Westerink instemmen, maar komen ook dan tot een geheel andere (ïonclusie dan hij.

God heeft Christus als Hoofd boven alle dingen gegeven aan de gemeente. De Christus, aan wiens voeten alle dingen onderworpen zijn, heeft de ambtelijke qualiteit van Hoofd boven alle dingen. Hoofd in het rijk Gods. Nu heeft God Hem in die qualiteit van Hoofd boven alle dingen gegeven aan de gemeente, waarvan Christus ook het Hoofd is: zij is immers Zijn lichaam. In dezen tekst wordt dus de benaming „Hoofd" aan den Christus in tweeërlei relatie toegekend: zoo-Wel ten opzichte van het rijk Gods („alle dingen") - als ten opzichte van de gemeente, de kerk die Christus' lichaam is. Het laatste is tusschen Dr Westerink en ons niet in geding. Het eerste, dat Christus Hoofd van het rijk (ïods genoemd wordt, bhjkt o.i. duidelijk uit het feit, dat de uitdrukking „Hoofd boven alle dingen" een geheel is. De omschrijving van Dr Westerink „God gaf Hem, de Koning die over alle dingen gaat, tot een Hoofd aan de kerk" 'doet aan de eenheid van de uitdrukking „Hoofd boven alle dingen" geen recht. ^

Onze exegese wordt bovendien gesteund door het feit, dat „aUe dingen" in het verband van Ef. 1 telkens een omschrijving is van het rijk Gods. Wij denken aan het direct voorafgaande: en alle dingen heeft Hij onder Zijn voeten gesteld". Dr Westerink teekent daar zelf bij aan: Al wordt de naam Koninkrijk hier niet genoemd, de aanduiding „alles onder zijn voeten" is elders in het Nieuwe Testament een parallel of synoniem van het Koninkrijk Gods". We kunnen ter illustratie daarvan nog opmerken, dat de uitdrukking „alles onder zijn voeten gelegd" als aanduiding van de koningsheerschappij (vgl. ook 1 Cor. 15 : 27) een citaat is uit Ps. 8, welke Psalm ook in Hebr. 2 wordt aangehaald ter teekening van de koningspositie van den verhoogden Zoon des menschen. Welnu, indien „alle dingen" een omschrijving is van (jods koninkrijk, moet ook de uitdrukking „Hoofd boven alle dingen" of „Hoofd boven al wat is" (Nieuwe Vert. N.B.G.), die direct bij het voorgaande aansluit en dat als het ware samenvat, den Christus aanduiden als Hoofd in het rijk Gods.

Behalve op het aan de besproken uitdrukking voorafgaande willen wij ook nog wijzen op datgene wat er direct in vers 23 aan wordt toegevoegd: aan de gemeente, die Zijn lichaam is, de vervulling van Hem, Die van Zich uit alles in alle opzichten vervult (vert. Prof. Greijdanus, K.V.). Christus is de Vervuiler van de gemeente maar ook de VervuUer van alle dingen, van het gansche heelal. Deze toevoeging in den bijzin is parallel aan wat gezegd is in den hoofdzin: de Christus is het Hoofd van alle dingen en als zoodanig ook als Hoofd gegeven aan de gemeente, die Zijn lichaam is.

Gelijk zoowel ten opzichte van de gemeente als van alle dingen Christus de Vervuiler genoemd wordt, kent de Schrift ook de benaming Hoofd aan den Christus toe zoowel in Zijn relatie tot het rijk Gods (alle dingen) als in die tot Zijn gemeente.. Daarmee is natuurlijk niet ontkend, dat die relaties onderscheiden zijn eri de benaming Hoofd in de beide gevallen een nuance-verschil vertoont. Maar dit laatste is op het oogenblik niet in gedmg. Het ging slechts om ds vraag, of de Schrift den Christus ook het Hoofd in het Koninkrijk Gods noemt. Op die vraag heeft Dr Westerink neen, en hebben wij, op grond van Col. 2 : 10 en Ef. 1 : 22, ja geantwoord.

Voor dat „ja" zouden we tenslotte nog willen verwijzen naar Ef. 1 : 10.

In de Statenvertaling luidt deze tekst: m in de bedeeling van de volheid der tijden wederom alles tot één te vergaderen in Christus, beide dat in den hemel is, en dat op de aarde is. Het werkwoord, dat weergegeven werd met „wederom alles tot een te vergaderen" is in den loop der tijden op velerlei verschillende wijzen vertaald en geïnterpreteerd. In ieder geval staat vast, dat het samenhangt met een woord, dat „hoofdsom" beteekent. God brengt in Christus voor Zich alle dingen tot en in hun hoofdsom, zoo staat er eigenlijk. Christus wordt hier dus niet uitdrukkeUjk Hoofd van alle dingen of Hoofd van alle overheid en macht genoemd, gelijk in Ef. 1 : 22 en Col. 2 : 10. Maar wel is het waarschijnlijk, dat de stand van zaken, welke door Paulus daar aldus is weergegeven, voor hem aanleiding is geweest om het betrekkeUjk zeldzame werkwoord waarin de gedachte van de hoofdsom schuilt, hier te gebruiken.

De Nieuwe Vertaling van het N.B.G. geeft in overeenstemming met dieri stand van zaken het werkwoord in onzen tekst dan ook weer met „onder één hoofd, dat is Christus, samenvatten". Ook Prof. Greijdanus gebruikt het woord Hoofd in zijn vertaling „alle dingen onder één hoofd hereenigen". Hij geeft toe, dat het werkwoord „niet direct de voorstelling (geeft) van het plaatsen onder een hoofd, zoomin door gebruik, als door afleiding". Maar hij acht deze gedachte niet geheel uitgesloten o.a. omdat de apostel in vs 22 den Heere Christus uitdrukkeüjk noemt: Hoofd boven alle dingen.

Hoewel wij dus ons ten volle bewust zijn, dat het werkwoord in Ef. 1 : 10 gebruikt, niet afgeleid is van het woord „hoofd" doch van „hoofdsom" meeliSn wij toch, dat ook dezen tekst, in zijn verband gelezen, de overtuiging steunt welke wij op grond van Ef. 1 : 22 en Col. 2 : 10 ons hebben gevormd: hristus wordt niet alleen Koning, doch ook Hoofd van het rijk Gods genoemd.

Daarmee achten wij ook het tweede gedeelte van de eerste stelling waarmee Dr Westerink zijn onderscheiding van kerk en koninkrijk Gods als twee aparte teri«inen steunen wilde, weerlegd: Christus is niet alleen Koning der kerk maar ook Hoofd van het rijk Gods. De nevenstelling kerk-koninkrijk Hoofd-Koning, welke Dr Westerink poneert, is onjuist.

Dr Westerink schrijft: „Onze conclusie kan geen andere zijn dan dat de Schrift de scherpe onderscheiding leert van Christus als Hoofd in de kerk en als Koning in het Koninkrijk en daarmee de scherpe onderscheiding van kerk en Koninkrijk zelf, die immers beide centraal in Christus zijn gekarakteriseerd."

Wij daarentegen concludeeren, dat de Schrift de benaming Koning aan Christus ook in Zijn relatie tot de kerk toekent gelijk zij ook de aanduiding Hoofd gebruikt inzake Zijn positie ten aanzien van het rijk Gods, zoodat de meening als zou het bijbelsch spraakgebruik van de termen Hoofd en Koning een scheiding van de „terreinen" van kerk ea koninkrijk Gods vereischen, moet worden afgewezen.

Daarmee is natuurlijk niet ontkend, dat er verschil in beteekenis is, al naar gelang de benaming Hoofd van den Christus gebruikt wordt in Zijn relatie tot de kerk of in die ten opzichte van het koninkrijk (3ods. Ter voorkoming van misverstand willen wij ook daarvan iets zeggen.

De Schrift noemt den Christus wel Hoofd van alle dingen, maar nimmer wordt al het geschapene voorgesteld als Zijn lichaam. Er is dus geen-sprake van, dat de Schrift hier onder invloed zou staan van oude Indische en grieksche speculaties uit mythologie en wijsbegeerte, waarbij o.a. het heelal werd voorgesteld als een meosch-in-het-groot, en aan den hóogsten godheid de rol van hoofd van het lichaam werd toebedeeld (makrokosmos-mikrokosmos-schema). Christus is Hoofd van het rijk Gods als de Regent daarvan, de Gezaghebber, Heerscher, Konmg, Verzorger, Beschermer. De verkondiging in Ef. 1 en Col. 2 van Christus als Hoofd van allé dingen sluit zich niet aan bij de gnostiek van het hellenisme of bij welke mythologische of wijsgéerige speculatie ook, maar grijpt terug op en is in volle overeenstemming met de Godsopenbaring in het O.T., bijv. 1 Kron. 29 : 10: Uws, o Heere, is de grootheid en de kracht, de luister, de glorie en demajesteit, want alles, wat in den hemel en op de aarde is, behoort U; Uws, o Heere, is de koningsmacht en Gij zijt het, die U als hoofd over alles verheft" (vert. Noordtzij, K.V.). Reeds in het O.T. wordt dus in verband met het koninkrijk de benaming „Hoofd" gebruikt en ook dan in de beteekenis van Gezaghebber, Heerscher, terwijl niets wijst in de richting van een speculatie inzake een „makrokosmos".

In onderscheiding nu van „alle dingen" wordt van

de kerk in het N.T. gezegd, dat zij het lichaam van Christus is. Als Christus haar Hoofd genoemd wordt, is bij deze benaming sprake van een „organische" betrekking. Vooral in de brieven van Paulus wordt de gemeenschap van Christus en Zijn kerk op vele wijzen omschreven als de verhouding van Hoofd en lichaam. In verband hiermee staat ook, dat de kerk genoemd wordt de Bruid en voorgesteld wordt als vrouw, terwijl omgekeerd uit het feit, dat het spreken van de Schrift over Christus en 2ajn kerk als Hoofd en lichaam wordt afgewisseld en aangevuld door het gebruik van beelden als dat van Bruidegom en bruid blijkt, dat van een makrokosmos-speculatie ook hier geen sprake is evenmin ^s van een incamatie-theologie gelijk de Roomsche kerk die kent (Rome ziet immers in de kerk als het lichaam van Christus de voortzetting van de vleeschwording van het Woord).

Christus staat in „organische" betrekking tot de kerk, die Zijn lichaam is, maar deze betrekking involveert juist die van Gezaghebber tot ontzagbiedster. In de verhouding van Hoofd en lichaam is sprake van gehoorzaamheid die geëischt, van condities die gesteld worden, vgl., bijv. Ef 5 : 23, 34.

Juist ook met het oog daarop, is het noodzakelijk niets af te doen van de openbaring der Schrift, dat Christus niet alleen de benaming „Hoofd der kerk" heeft ontvangen, maar dat Hij ook haar Koning is.

Als samenvatting van het laatste gedeelte van waf wij schreven, kan gelden, dat voor ons tegenover Dr Westerink op grond van Ef. 1 en Col. 2 vaststaat, dat het N.T. in aansluiting aan het O.T. (1 Kron. 29 : 10) den Christus niet qlleen Hoofd van de kerk noemt, die Zijn lichaam is, maar ook van Hem spreekt als Hoofd in het rijk Gods, al verschilt de benaming Hoofd in beteekenis naar gelang zij wordt aangewend in de verhouding van Christus tot de kerk of tot het koninkrijk van God.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 16 juli 1949

De Reformatie | 8 Pagina's

Kerk en Koninkrijk Gods

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 16 juli 1949

De Reformatie | 8 Pagina's