GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De taaie leugen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De taaie leugen

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zooals onze lezers wel begrepen zullen hebben, was het mijn bedoeling onder den algemeenen titel: Van crisis tot crisis een aantal beschouwingen te geven over wat er in de gereformeerde wereld van onze dagen te koop is. Ik was daartoe begonnen met het teekenen van enkele stroomingen, of, anders gezegd: nuances, van het gereformeerde volk. Eerst vertelde ik een en and«r over het geestelijk nakroost van de afgescheidenen en daarna gaf ik een paar opmerkingen over Kuyper en de Kuyperianen. Het was nu mijn bedoeling nog enkele kleursohakeeringen van het gereformeerde leven te bekijken. Om daarna de situatie van vandaag te bezien. Natuurlijk zou dan ook de nieuwe situatie, waarin de Haagsche synode ons bracht, onze aandacht vragen. Beteekent zij niet een belangrijk moment op den weg der „gereformeerde gezindheid" (zoo zegt men dat), welke van crisis tot crisis steeds voortgaat?

Het leek mij evenwel goed toe, nu de Haagsche synode — tenminste voorloopig — haar deuren sloot, eerst aan wat die synode presteerde, een paar beschouwingen te wijden. Die synode heeft immers óók ons een aantal uitspraken enz. voorgehouden, waar we, staande en levende in Christus' kerk, mee bezig moeten zijn. En het is het beste dit nu maar dadelijk te doen. Wat we nog meer op ons hart hebben volgt dan later. Natuurlijk houden we ons met de Haagsche daden en woorden alleen in zooverre bezig, als dat binnen het kader van deze artikelen hoodig is.

Voorts, goede lezer, is het de bedoeling niet vervelend te worden! In verband met deze bedoeling wordt van nu af de algemeene titel „Van crisis tot crisis " weggelaten. Vervolgartikelen worden gauw vervelend en vermoeiend!

We zullen daarom probeeren van ieder volgend artikel een afgerond geheel te maken!

En zoo steken we dan van wal.

Allereerst wil ik, lezer, uw aandacht vragen voor de reeks van uitspraken, welke door een synodale commissie, onder speciale leiding van Prof. Dr K. Dijk, zijn uitgebroed en via een vele geesten activeerend debat, ten slotte synodale besluiten zijn geworden. Zooals U weet, is onder Prof. Dijk's leiding de lawine bezwaarschriften over de „te enge binding" besproken. Wat daaromtrent onder zijn directie uit den synodalen molen kwam glijden, diende om deze „bezwaarden" van antwoord te dienen.

Nu wil ik eerlijk opbiechten, dat ik een beetje schrok, toen ik las, dat Prof. Dijk juist deze materie zou behandelen. Wanneer het n.l. gaat over een „te enge binding" moet men zich bezig houden — een kind snapt dat — met wat in het verleden is geschied. En juist ten opzichte van de beschouwing van het verleden voelt men zich bij Prof. Dijk hoe langer hoe minder veilig. Hoe dat nu precies komt — of hij de dingen niet voldoende bestudeert, of zijn bril al te gekleurd is, of zijn geheugen hem begeeft — ik weet dat niet, maar feit is, dat hij in het teekenen van het verleden den bal telkens misslaat.

Ik noem b.v. zijn woord vooraf in het boek van Dr Smilde. Prof. Dijk zei daarin, dat Smilde's boek zoo buitengewoon goed was. En hij kón daarover oordeelen, omdat hij, toen hij het manuscript van Dr Smilde las, juist zelf bezig was „met een onderzoek naar de confessioneele decisies van de Synoden vóór 1905" en hij was , , wat de eerste Synodes betreft, tot eenzelfde resultaat gekomen" als hij in het boek van Dr Smilde vond. Maar helaas, juist wat Dr Smilde van die eerste synodes beweerde, sloeg den bal volkomen mis! Die zeiden zoo ongeveer het tegendeel van wat hij meende!

En nu pas bemerkte ik weer zoo'n geweldigen flater in wat Prof. Dijk over het verleden betoogt. Een tijd geleden schreef hij nl. in „Bouwen en Bewaren", het synodale meisjesblad, over , , de Gereformeerde Gezindheid". Daarin kwam hij van zelf ook te spreken over de „vrijgemaakten". Hij vertelde de meisjes, dat er in de Gereformeerde kerken van de twintiger jaren de neiging tot Schriftkritiek opkwam en een „ethische" infectie acuut werd. Gelukkig wisten evenwel de Synodes van 1920 en 1926 deze gevaren te bezweren. Tegen den gevaarlijken subjectivistischen geest kwam gelukkig in de Gereformeerde Kerken een sterke „reactie" op. Aanvankelijk werkte die best! Maar zij wekte helaas ook onrust, , , omdat lang-beleden „waarheden" werden aangevallen en , , vaststaande meningen" disputabel gesteld. Ik noem alleen maar de vraagstukken van het wezen van het genadeverbond, van de verhouding van lichaard en ziel, van de z.g. pluriformiteit der kerk, van de gemene gratie, van de verhouding Geest en Woord Gods, en jullie begrijpt wel welke reactie ik bedoel. Dit alles gaf wrijving. Sterke wrijving en opschudding ook. Vooral toen er een brochure verscheen (later weer ingetrokken), waarin beweerd werd, dat de kleine kinderen niet voor wedergeboren gehouden moeten worden, maar dat ze het z ij n en niet minder toen alom beweerd werd, dat in de prediking tot de gemeente van een zelfonderzoek naar de staat des mensen (d.i. of ik het eigendom van Christus ben) geen sprake mag wezen en ook de z.g. kenmerken in de zelfbeoordeling als contrabande moesten verdwijnen.

Toen kwamen op kerkeraadsvergaderingen en in classicale vergaderingen protesten los. En dat rumoer drong door tot de Generale Synode van Amsterdam (193 6; wier besluit in deze materie de start heeft gevormd van een vlucht die helaas droeve gevolgen heeft gehad." (Spatieering van mij C. V.).

Tot zoover Prof. Dijk, ondenvijzend de meisjes in de jongste kerkhistorie.

Maar welke zijn de feiten?

Och, laten we aan enkele betrouwbare getuigen het woord geven.

woord geven. Ds D. Sikkel schreef na de synode van 1936, dat het op hem „een zeer eigenaardigen indruk maakt (e), wanneer door hoogleeraren aan de afgevaardigden der kerken wordt medegedeeld, dat de kerken in beroering zijn, terwijl dan die afgevaardigden, thuis gekomen zijnde, zich van alle kanten hooren vragen, waarin toch die kerkelijke beroering bestaat".

Dr Kaajan — U merkt ik noem alleen maar menschen, die niets met „de reactie" te maken hadden of wilden hebben — Dr Kaajan zette dit in zijn kerkbode :

„Door een der hoogleeraren werd aan de afgevaardigden der Kerken medegedeeld, dat de kerken in beroering zijn, terwijl dan die afgevaardigden thuis gekomen, zich van alle kanten hooren vragen, waarin toch die kerkelijke beroering bestond."

Ten slotte vnl ik tegen Prof. Dijk's onderwijs aan de meisjes over de situatie in de Gereformeerde kerken in 1936 nog één krachtig getuigenis aanvoeren. Hel is van een van de meest op den voorgrond tredende predikanten uit dien tijd, een man die misschien het best geïnformeerd was over wat in de kerken destijds leefde, een man die in 1936 ook synodelid was.

Deze predikant schreef in zijn kerkblad:

„Geen enkele Kerk, noch Classis, noch Particuliere Synode had alarm geroepen over de „onrust in onze kerken", of een gravamen ingediend tegen een onzuivere leering, welke in ons midden werd voorgedragen? Was er nu — zoo vraagt deze predikant ook na de synode nog — reden om alleen naar aanleiding van dat voorstel (om een onderzoek in te stellen naar verschillende meeningsverschillen — C. V.) zoo luid aan de alarmklok te trekken? Indien toch het k w a a d zoo beangstigend was, dat de toestand van nu veel erger is te noemen dan die in 192 6, dan zouden toch zeker meerdere kerken haar stem tot de Synode verheven hebben; doch geen enkele stem klonk! En om die reden meende ik, dat het geroep van onrust niet in overeenstemming was met de werkelijkheid in onze kerken, waar velen vragen wat er eigenlijk gaande is."

Zie, zoo sprak deze vooraanstaande predikant.

Vierkant staat wat hij zegt tegenover wat Prof. Dijk aan de meisjes vertelde.

Indien wat deze predikant zegt waar is, dan is wat Prof. Dijk thans zegt eenvoudig een leugen.

En het getuigenis van dezen predikant i s waar. Want hij kon het weten. Hij stond midden in de kerken en vooraan op de synode en hij was misschien de best geïnformeerde domine. Want deze predikant was D r K. D ij k, predikant van de Geref. Kerk van 's-Gravenhage. En het bovenstaande schreef hij vlak na de synode in het Kerkblad van de Gerèf. Kerken van 's-Gravenhage.

Zeg ik te veel, als ik beweer, dat men zich niet al te grif aan de leiding van Prof. Dijk moet toevertrouwen als het over de reconstrucfie van het verleden gaat?

Welnu dan, onder de rapporteürsleiding van Prof. Dijk formuleerde de synode een aantal uitspraken, waarmee de vele bezwaarschriftenschrijvers, welke over een te enge-bmding-door-de-vroegere-synodes hadden geklaagd, geoontenteerd moesten worden.

Over één ervan wil ik wat zeggen.

Het is de vijfde. Ze luidt aldus: „dat uil de vervangingsformule van 1946 niet mag worden afgeleid, dat de vorige Synodes „te eng" gebonden hebben, wijl de zakelijke inhoud van de uitspraak van 1905 sub 4 in de vervangingsformule gehandhaafd is en er geen confessioneel verschil bestaat tusschen deze uitspraak en die van 1942 en 1943".

Ik merk eerst op, dat deze uitspraak een mooien kant heeft. Ze zegt een waarheid, die velen maar nooit hebben willen accepteeren, deze nl., dat de vervangingsformule geen haar verschilt van wat in 1942 '^n 1943 werd vastgesteld. Er bestaat geen enkel confessioneel verschil tusschen deze twee synodale creaties. Maar voorts bevat deze stelling een aperte onwaarheid, deze nl., dat „1946" en „1942/43" confessioneel gelijk zou zijn aan „1905". Wie zoo iets zegt vervalscht de historie. Hij vertelt kort en goed een leugen.

Men overwege slechts de feiten.

Na jarenlangen strijd drijft Prof. Lindeboom in 1905 bewust en opzettelijk de kerken tot een beslissing inzake de doopskwestie.

Klaar en scherp formuleert Kij in het bekende boekje „Vijf Stellingen" zijn gedachten als volgt:

„De doop verzegelt niet wat IN den doopeling AAN­ WEZIG IS of VOORONDERSTELD WORDT aanwezig te zijn, maar de beloften van het Genadeverbond in het evangelie geopenbaard".

De kinderen moeten gedoopt worden, omdat aan alle kinderen „de beloften zijn toegezegd, omdat zij ook tot het verbond behooren en dus Bondelingen zijn".

Het is in strijd met de Belijdenisschriften te stellen dat „de inwendige wedergeboorte, het wedergeboren zijn, van den doopeling in den Doop verzegeld wordt".

Hoe diep overtuigd Lindeboom was van de waarheld van deze stellingen, die hij reeds jarenlang had verdedigd, blijkt wel hieruit, 3at hij, bijna uitdagend in Pebr. 1905 schreef:

„Komt, mannen broeders, die zoo zeker zijt van uwe wijsheid en leerzuiverheid, komt, zendt ook zoo'n eenvoudig en goed verstaanbaar boekske de Gemeente in, waarin aangetoond wordt, dat de gewraakte lesringen niet strijden, maar ganschelijk overeenkomen met de Geref. Belijdenisschriften. Het kenmerk en de kracht van deze , , stellingen" en derzelver toelichting is, dat zij niet voor den dag komen met het gelaat van een geleerd en vsrijsgeerig betooger, maar in korte en klare woorden zeggen, waar het op staat, en met de stukken, d.i. de Belijdenisschriften b e w ij z e n, wat zij voorstellen.

't Is hoog tijd, dat in al de Gemeenten aan voorgangers en leden, die anders spreken, de b e 1 dj d e n i s der Kerken worde voorgehouden, en, mocht het zijn, alle geleerde en ongeleerde afwijking tot staan gebracht". (Wat zegt.de Schrift, Jan.-Febr. 1905.)

Me dunkt, dit is klare taal.

Ze toont hoe rotsvast Lindeboom de genoemde stellingen als Schriftuurlijke, confessioneele waarheid handhaaft en alle afwijking ervsin verfoeit.

In Augustus daarop komt de synode van samen. Utrecht

Aan die Synode schrijft Prof. Lindeboom op 29 AUGUSTUS (men lette op dezen datum):

„In de „Vijf Stellingen" heb ik met 41 andere broeders de Kerkeraden en de leden der gemeente opgewekt, tegen de daarin bestreden leeringen op te komen (!!!). Mochten wij dat niet doen? Moeten wij zwijgen, omdat zij, die eene leer voorstellen, welke o.i, niet in de Belijdenisschriften wordt geleerd, verzekeren, dat hunne gevoelens liggen binnen de grenzen der Belijdenisschriften ? Dat mogen wij niet; omdat naar onze overtuiging die leeringen anders zijn dan de leer, welke door de Gereformeerde Kerken wordt beleden, van andere grondstellingen uitgaan, en tot een van de confessioneel-Gereformeerde leer verschillend stelsel behooren". (!!!) (Acta, p. 184).

Een paar dagen . later komen de bezwaarschriften welke door Lindeboom's geestverwanten bij de Synode zijn ingediend in behandeling. Ter synode wordt voorgesteld een korte verklaring vast te stellen ter geruststelling van de conscientiën. Met groote spanning •— zoo kan men in de verslagen lezen — wacht men af wat Lindeboom zeggen zal! Hij is feitelijk de aanklager!!! Lindeboom is niét tevreden en stelt enkele wijzigingen voor. Als daaraan voldaan is heeft hij nóg enkele wenschen. En als men hem ook daarin tegemoet is gekomen, verklaart hij — op 6 Sept., acht dagen na het schrijven van den bovengenoemden brief aan de synode — dat hij „zich thans met hetgeen de commissie voorstelt kan vereenigen" (Acta, art. 157).

Ik zou nu a^n lederen onbevangen toeschouwer willen vragen: Heeft de synode zoo handelend, óók tegenover Lindeboom, Lindeboom's bovengenoemde stellingen veroordeeld?

Indien de synode, of de meerderheid dit zou hebben gedaan, of lie«7er, indien zij dit zou hebben bedoeld, nota bene zonder dat Lindeboom's stellingen ook maar even in debat waren geweest, en dus alleen met een listige woordkeus, alleen met een door Lindeboom niet doorziene geraffineerde formuleering van haar korte verklaring, — dan zou deze synode den naam huichel-synode ten volle verdienen.

En zou Lindeboom, indien hij zijn bovengenoemde, zoo lang en met zooveel ernst verdedigde, stellingen ook maar in het minst aangetast of betwijfeld zag, zóó hebben gesproken? Zou hij zoo beau mine a mauvais jeux hebben gemaakt? Zou Lindeboom zoo'n huichelaar zijn geweest? Wie gelooft het?

Neen, de ware historie, de werkelijke stand van zaken is deze, dat de synode van 1905 de bovengenoemde leeruitspraken van Lindeboom en de zijnen volkomen onaangetast heeft gelaten en aan allen de volle vrijheid heeft gelaten ze te leeren en te verdedigen ön te propageeren.

Omdat èn 1942/43 en 1946 bovengenoemde stellingen niet hebben getolereerd, maar ze zeer duidelijk en zeer nadrukkelijk hebben afgewezen — daarom zijn „1942/43" en „1946" niet g e 1 ij k aan „1905". Er is sinds „1942/43" een veel nauwere binding dan er van 1905 tot 1942 ten aanzien van de leer van doop en verbond is geweest.

Wie dat ontkent wordt het slachtoffer, of de vriend van een leugen.

En wie zegt dat „1905" hetzelfde is als „1942/43" en „1946" verkondigt een leugen.

Zoo deed de synode van Den Haag, anno 1946, on­ der leiding van Prof. Dijk.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 december 1949

De Reformatie | 8 Pagina's

De taaie leugen

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 december 1949

De Reformatie | 8 Pagina's