GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Studie der oudheid in dienst der kerk

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Studie der oudheid in dienst der kerk

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

(II)

Vandaar, dat de vraag: „Hebben wij aan den'bijbel niet genoeg? " allereerst moet worden beantwoord met: „Neen, de iDijbel roept tot bezinning op onze eigen zonde, op onze eigen situatie, op den nood der wereld. Het verstaan echter van die opdracht en het ernaar handelen, opent omgekeerd voor ons den bijbel ook".

Als de Kerk den nood niet peilt van de wereld, is het haar onmogelijk trouw het Woord te verkondigen. Want de nood der wereld is haar nood ook. De gemeente leeft niet op een eiland, zij staat midden in de wereld, en dat is haar roeping bovendien. De Heere Jezus heeft Zijn handen toch niet van de wereld afgetrokken? Zij is toch geroepen haar te overtuigen van zonde, van gerechtigheid en van oordeel?

De Kerk dient de wereld nauwkeurig te kennen.

Haar getuigenis dient veel dieper te gaan dan wat zich zoo bij eersten oogopslag aan haar voordoet. Zij heeft niet te taxeeren naar de felheid van de lichtreclame's; misschien ligt de eigenlijke frontlijn wel veel dieper. Is de valsche kerk een niet veel gevaarlijker vijand dan alles, wat we gewoonlijk onder „wereld" Verstaan ? Zal de predikant, de hoeder der zielen, niet in het belang van zijn eigen gemeenteleden studie maken van het gedachtenleven van zijn tijd?

Natuurlijk geeft ons de Schrift gegevens over de valsche kerk, ook de groote omtrekken en de voorwaarden van haar bestaan. Maar zal de predikant niet alle middelen te baat nemen om haar te peilen in haar gecompliceerdheid? En naast het heden ook het verleden niet gaan onderzoeken?

Want: wij hebben aan onze eigen historie niet genoeg. De Bijbel roept ons op om ons kinderen te weten van de Kerk van alle eeuwen. Wij hebben onder de gemeenschap der heiligen niet slechts die van onzen tijd te verstaan, maar evenzeer die, welke in de eeuwen voor ons leefde en nog leeft (in den hemel). Wij hebben na te gaan hoe onze broeders het Woord hebben verstaan en gediend. Het is voor ons een lèvensquaestie leden der Kerk van alle eeuwen te zijn, en niet af te zwaaien naar de secte en afgesneden te worden van het levensverband der Kerk. Want achter den strijd van heden liggen allerlei oude quaesties, samenhangend met de ongehoorzaamheid aan het gebod des Heeren om alle omwonende heidenen uit te roeien. Zij zijn den ongehoorzamen tot een strik geworden en zij worden het ons weer, zoo wij op Gods Woord geen acht geven om nauwlettend te onderzoeken wat van Hem is en wat niet. Wij weten ons midden in de ketterijen, de lucht is ermee geïnfecteerd en wij zijn erdoor besmet. Heel ons gedachtenleven staat er dagelijks aan bloot, èn stuwt het dagelijks omhoog. Wij hebben niet genoeg aan wat polemiek tegen de Synodocratie of zelfs tegen heel het contemporaine leven in den afval. Wij moeten veel dieper tasten om tot den wortel door te dringen. Dat is dienst aan de Kerk. Daarmee bouwen we haar, dienen wij onzen naaste, en winnen diegenen, die God tot haar vsdl vergaderen.

Welnu, in dit historisch verband der dingen zullen wij allereerst en allermeest hebben te onderzoeken dat tijdvak in de geschiedenis der menschheid, waarin het ongeloof zich consequent en nog ongeremd door de prediking van het Evangelie ontwikkelde. En in dat tijdvak heeft de „klassieke" Oudheid de hegemonie gehad. Wij kunnen eventueel denken aan het Germanendom, de Chineesche wijsbegeerte, die van Indië enz. Maar voorloopig althans wordt algemeen de invloed van de 'aatstgenoemde culturen, althans op het Europeesche denken, miniem geacht vergeleken bij die van de Grieken. Ik beperk mij bij deze qualificatie bewust tot de Grieken, omdat die toch eigenlijk in vergeüjking met de Romeinen, verreweg de grootste bijdrage hebben geleverd tot de cultuur der Oudheid.

Waarom nu is de Oudheid voor ons van zoo geweldige beteekenis, dat vsaj nog steeds de bestudeering van haar cultuur noodzakelijk achten, meer dan de studie van eenige andere periode?

In de eerste plaats omdat de Oudheid de problemen het eerst heeft gesteld en daarmee de bedding gevormd waarlangs de telkens weer volgende periode haar motieven stuwde. De problemen van hoog en laag, van boven en beneden, het ontstaan en het bestaan van de wereld, de verhouding van wereld en mensch, van staat en individu, van ziel en lichaam, van logos en mythos, van norm en wet enz. enz. hebben daar hun formuleering gevonden en laten zich sindsdien niet meer als zoodanig wegdenken. In de wereld van het denken is het al net zoo als in de concrete, zichtbare wereld, waarin geen stof verloren gaat : Grondgedachten, eenmaal uitgesproken, blijven bestaan en doorwerken. Temeer, omdat ze voortkwamen uit een intens levende en scherp onderkennende - volksgemeenschap. Men leefde in den regel niet alsof de wereld een doedelzak was, maar men had weet van den nood van het bestaan en gebruikte zijn tijd; soms verbeten en grimmig, haast steeds ingesteld op een radicale oplossing.

In de tweede plaats, omdat de Oudheid in haar verschillende perioden telkens 'n miniatuurwereld heeft beteekend, waarin de groote vraagstukken aan de orde zijn gekomen, en door Titanen zijn doordacht en uitgevochten. Wij kunnen van de beslistheid van hun overtuiging ons ieder oogenblik op de hoogte stellen. Men stond voor zijn denkresultaten. Het waren ongebroken menschen voor zoover zij inderdaad geëmancipeerd dachten. Hier maak ik een tegenstelling. Immers, niet allen konden loskomen van de oorspronkehjke natuurreligie. Voor degenen die, economisch veelal minder goed bedeeld, moesten vechten om het dagelijksch bestaan, waren goden, natuurrampen, ziekte en dood machten, die hen deden vertwijfelen aan de kracht van het eigen denken. Zij zochten in de mystiek, b.v. in de Orphiek, te ontkomen aan de benauwenissen van hun leven. Maar ook deze menschen hielden vast aan wat zij hadden verworven evenals de theoretici van zooeven. Het waren niet die ethisch-indifferente, tolerante persoonlijkheden van tegenwoordig, — men moet ze overigens in de gaten houden — die al handengevend en buigend naar alle kanten het eigenlijk een bewijs van bekrompenheid achten, dat men een vaste overtuiging bezit. Het is de vraag, in hoeverre hier het ' leven in de secte zijn verwoestend werk heeft verricht: hier heeft een ontspoord Christendom de pezen doorgesneden, opium voor de maatschappij.

In de derde plaats, omdat in déze wereld het Evangelie is verkondigd, dat met al zijn vezelen aan déze wereld is verbonden. De Heere Jezus is in déze wereld geboren, waarachtig mensch, door en door Zoon van Maria, door en door Jood, door en door deelhebbend aan die cultuurwereld, door en door Kind van Zijn eeuw, uitgenomen de zonde. God de Vader heeft ons in Hem een volkómen verlossing gegeven, en Hem daartoe ten volle doen indalen en doen geboren worden in ons vleesch. Hij heeft den strijd tegen de zonde overal moeten voeren, tegen hetzelfde front als Zijn broeders-naar-het-vleesch, in dezen zin stond Hij nergens , , boven". En Zijn Kerk kreeg van Hem opdracht dézen strijd — in beginsel reeds gevoerd door de geloovigen en de profeten van het Oude Testament — voort te zetten ten bloede toe, tegen den Satan, de wereld en — dit geldt alleen haar natuurlijk — het eigen vleesch.

Stond nu het denken der Christelijke Kerk tegenover het afvallig denken als wit-zwart, dan zouden we gemakkelijk klaar zijn. Maar het Evangelie heeft maar niet zoo totalitair de harten veroverd, dat nu ineens alle denken en leven gezuiverd was, ten volle bekeerd. Wij kunnen dit dadelijk reeds constateeren bij de Patres Apostolici, de eerste Christenen, die na de auteurs van het Nieuwe Testament hun geschriften aan ons hebben nagelaten. Wel hebben zij zich met allen ernst willen aansluiten bij wat het Evangelie zeide en de Apostelen hadden verkondigd. Maar wat een ketterijen bevatten deze geschriften, die toch b.v. door een Ignatius van Antiochië met bloed zijn geschreven. Iemand als Clemens Romanus moet toch oprecht hebben gemeend, dat hetgeen hij voorstond, Gods wil was naar den eisch van Zijn wet. Ze waren nog lang niet los van hun heidensch verleden. Daarvoor hadden ze veel te veel banden aan de gedachtenwereld, waarin ze altijd hadden geleefd en gewerkt. Vele gedachten uit die wereld bleven hen bij, ze koesterden ze, als waren ze met de Schrift niet in strijd. Ze onderkenden ze niet als zoodanig.

Nu kunnen we ons van deze Apostolische Vaders natuurlijk wel met een licht schouderophalen afmaken: Simpele zielen, die niet eens de Schrift in allerlei grondgedachten verstonden. Wat moralisme, hopeloos verkeerd toepassen van bepaalde teksten. Bepaald kleingoed!

Inderdaad, een dergelijke beoordeeling valt hun van verschillende zijden ten deel. Een verre waardeering voor hun bereidheid tot het martelaarschap (Ignatius van Antiochië, Polycarpus van Smyrna) en voor hun liefde onderling. Maar voor.hun liefde voor de Kerk heeft men minder oog. Zijn ze niet wat erg kerkistisch ? Ze hebben zoo weinig oog voor de groote vragen van politiek en cultuur, voor wetenschap en school.

Toch moeten w ij vandaag voorzichtig zijn met het uitspreken van zulk een oordeel. Om de eenvoudige reden, dat wij langzamerhand in dezelfde positie geraken ten aanzien van den staat, de politiek, de cultuur en dgl. als zij stonden. Wat konden zij beginnen in een ^taat, waarin de keizer van Rome met zijn kliek alles regeerde? In een cultuur, waarin alles tegenover hen stond? Wel, zij wierpen zich op de hoofdzaak, op de gemeenschap der heiligen, op de vragen van de Kerk. Zij hebben het juist gezien. Ze begonnen bij de feiten van het Evangelie. Zij zagen, wat de Heere Jezus, de Koning der Kerk, aan hen had toevertrouwd, en ze hielden elkander vast; ze wisten terdege, dat buiten de Kerk geen zaligheid was, en ze hebben dat beleden in een wereld, die hen totaal niet verstond, die hen beschouwde als het uitvaagsel der maatschappij, schuldig aan allerlei gruwelen en vijandig tegenover den staat. Maar tegenover die wereld hebben ze den voet strak gehouden, in innige verbondenheid aan elkander en aan hun Heiland, in den ambtelijken dienst der Kerk.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 juli 1950

De Reformatie | 8 Pagina's

Studie der oudheid in dienst der kerk

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 juli 1950

De Reformatie | 8 Pagina's