GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het Vrederooker. Pukwana en Jagoe

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Vrederooker. Pukwana en Jagoe

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

„The Song of Hiawatha is door geheel de Engelsch sprekende wereld, en nog wijder, bekend als het Meesterwerk van Henry Wadsworth Longfellow, den grootsten der Noord-Amerikaansche Dichters", aldus schrijft Guido Gezel'Ie, in zijn inleiding op de door hem gegeven vlaamsche bewerking, onder den titel: „Hiawadha's' Lied". Hiawadha was het ideaalbeeld der Indianen. Indianen zijn Roodhuiden. Anders dan wij in veel opzichten. Vaak door ons bevochten. Maar, zoo waarschuwt Gezelle, in zijn Binnenleidinge, maar: „De Roodhuiden zijn menschen, gelijk wij. Edele gevoelens wonen in hunne herten, sparken der waarheid verlichten hunnen geest". En hij voegt er aan toe: „Eer ze gansch te niete gedreven worden (namelijk als Indianen van eigen afgepaald gebied) luistert naar hun doen en naar hun zeggen". Waarna het eerste lied tot opschrift neemt: „Het Vrederooken". Indianen rooken de vredespijp. Vrede is pais. Dat lijkt op Paais-De Faaispijp is de Vredespijp, zullen we maar zeggen.

Ds G. Toomvliet zegt ook: rookt de Paaispijp.

Dies bespreekt hij het boek van ds H. J. Schilder:

„Op de grens van Kerk en Secte", Mét al die letterlijke afdrukken van de synodale stukken uit den jare 1944, toen men de paaispijp beschermde door de scheurmakers, die de paaispijp aan scherven wilden slaan, henen uit te drijven. Zóó zegt hij het tenminste.

Ds Toornvliet roept in eenen klaroenstoot, ter opening zijns paais-pijps-paai-artikels:

De ontstellende geest van dit boek.

Hoort, hoe Gezelle zingt van den Goeden Genius:

ontrent de rotsen stond hij rechte en riep de volkeren, al de oorijen ^) der menschen te hem waard.

rookte het calumet ^) des vreden, als een teeken tallen volkeren.

Ds Toomvliet schrijft na dezen klaren klaroenstoot:

De tweede druk van het boek van Ds H. J. Schilder Is verschenen. Het is voor ons een grote teleurstelling. Immers, dit boek wil een „witboek" zijn, dat de objectieve stukken en feiten van het geval „cand. Schilder" geeft; verder is het wel genoemd het monument der vrijmakmg.

Destijds hebben wij onze teleurstelling over dit boek uitgesproken omdat het vol staat met allerlei persoonlijke uitvallen en woorden van maad jegens onze kerken en verschillende personen. Een aparte bijlage v/erd gewijd aan ons blad onder de veelzeggende titel „de misleidende kerk (Ds Toornvliet)."

Dat al deze dingen ongewijzigd herdrukt zijn achten wij des te ernstiger. Het is zielkundig te begrijpen dat in de vaart van de strijd dergelijke dingen neergepend worden. Maar nu de kruitdamp wat opgetrokken is en Ds Schilder geruime tijd ontving om de eerste druk te confronteren met de eisen van het Evangelie van Jezus Christus, en hij alles in koelen bloede laat herdrukken, nu is zijn verantwoordelijkheid des te groter.

En Gezelle zingt:

In het dal van Tawasendha^), in het dellingvol Wyoming, inder 't schauwiik Tuscalosa, langs de hooge Rotsgebergten, verre in 't waterdiepe Noorden, zag een ieder volk het teeken van dien hoogen rookboom opstaan, de Pukwana van de Paaispijp.

Pukwana is Rook, zeg^ Gezelle. Van den Vrede?

Ja, maar ook van den Oorlog, zegt Gezelle. Oppassen dus. (Sezelle weet van „vredes-offensieven", met een rook-pijp.

Ds Toornvliet herneemt zijn pen:

Het spijt ons niet in de eerste plaats voor ons zelf. Wij hebben dit grote verweer: wie zijt gij, o mens, dat gij zó oordeelt over kerken en broeders. Die ons oordeelt is God in het aangezicht van Jezus Christus. Maar voor de vrijgemaakte kerken zelf is dit „witboek" een grauw ding, dat spreekt van verval.

Welaan, Gezelle zingt:

En de Leeraars van de volkeren - zeiden: Ziet ge 't, 't is Pukwana! Bij 't aanschouwen van dit teeken dat daar z-wijkt of waar 't een bandroe*}, dat daar zwaait alzoo 'k mijn hand zwaai, roept en dagvaart al de volkeren Gitschi Manito°), zoo machtig, 't kamp-en 't krijgsvolk, al te hemwaard! Beken, land en weide dwerschend kwam al 't weerbaar volk te zamen

't weer-en 't wijgvolk"*), al te samen op het teeken van de Paaispijp.

Ds Toomvliet drijft zijn stift:

Dit boek is ook gevaarlijk. Neen, niet dat het onze kerken jaog afbreuk zou kunnen doen. Onze kerken hebben het geval „cand. Schilder" opnieuw behandeld en zijn bereid opnieuw met hem samen te spreken.

Dat hij niet vril kunnen wij niet helpen. Maar het Is daarom gevaarlijk, dat men een dergelijke laster Infecteert. Jonge mensen menen — als ze dit lezen — dat het tot de stijl van de kerk van Jezus Christus behoort. Zo grijpt de zonde om zich heen als de kringen in het water, opgeroepen door de plonsende steen. Het beste is het boek ver weg te stoppen, buiten het bereik der opgroeiende kinderen.

Niettemin, Gezelle zingt:

En zij stonden daar te wapen op den driesch, met al de verwen bont gepint die 't najaar navoert op 't ontluiken van den dagraat, grimmig op malkaar te gloeren; hunne wez«ns keken kamplust, hunne herten voedden wraakgier, oude en onverzoenbre veeten, ouden, afgedeelden bloedhaat.

Dit was dan, nadat zij Pukwana van de Paaispijp hadden gezien. Want Pukwana is rook. Vrédes-dan wel oorlogssmook. Ds Toornvliet 'iaat zich neder:

Dat wij dit niet in een soort overgevoeligheid schrijven, maar dat ook anderen, die geheel onbevooroordeeld tegenover de Vrijgemaakte broeders staan, dit opmerken, blijkt duidelijk uit een recensie van Prof. van der Schuit (Chr. Geref.) in „De Wekker". Deze heeft gewezen op de overmoed van de schrijver en zegt: „Toch acht ik dit boek van grote betekenis. Niet alleen om de strijd, die hier wordt beschreven, maar ook om de geest te proeven, die hier wordt gevonden". Als de vrijgemaakte broeders en zusters óns dan niet willen geloven, laten ze dan luisteren naar dit woord van Prof. v. d. Schuit.

Dies Gezelle zingt:

Gitschi Manito, zoo machtig, hij de leider aller volkeren, keek naar hen met mededoogen, want zijn vaderhert, vol goedheid, en aanschouwde hun erge gamschap maar als spel van kleene kinderen, maar als ooriogsspel van kinderen! En hij stak zijn rechtere hand uit, om hun felheid in te breken, onder deze hand beschaduwd, om hunne ergheid uit te dooven:

„Kinderen., ach mijn arme kinderen, luistert naar het woord der Wijsheid.

hoe en wordt gij nimmer zadig? waarom jaagt gij op malkanderen? Ik ben wers van al dat worstelen, wers van al dat bloed vergieten, wers van al die wraakgeloften

(alleenlijk, vergeeft mij Zondagmorgen, K.S.)

wers van al dien oorlogsrumoer

(alleenlijk: geprezen zij 1944, K.S.)

wilt gij vroom zijn, wordt eendrachtig, al 't gevaar ligt in den tweedracht: mint dus, eensgezind en vreedzaam, mint dus broederlijk malkanderen

(alleenlijk: o Noordeloos, pas op den preekstoel, en laat geen gekloofde haar ervan vallen, , K. S.).

0s Toomvliet doopt andermaal zijn pen in de paaisinkt:

•Ds Schilder heeft een aanvulling-gegeven. Ook wij krijgen een antwoord, dat ons echter niet verder helpt. Dat wij nog altijd geloof hechten aan een betrouwbaar man als Prof. Grosheide, zal Ds Schilder ons niet euvel dulden. Dat hij durft te schrijven over de „propagandakoe" van onze hoogleraar Is allesbehalve elegant gezegd en nog minder christelijk.

Aanmerkt: Gezelle laat Gitschi Manito verder zingen:

Wascht nu, daar in 't stroomend water, al die kampverwe, al dat bloed af; wascht uw vingeren, wascht uw aanzicht; breekt een handvol rooden pijpsteens en bereidt 't allaam'') des vreden; plukt den langgeblaarden rietstaf, pint **) hem mooi met bonte vederen, rookt het calumet eenparig, en voortaan wilt broeders wezen!

(alleenlijk: „stopt" die brieven van de synode en van Grosheide „verre weg", leest alleen dien eenen volzin ééns toezienden recensenten te Apeldoorne, K.S.)

Ds Toornvliet doet een verschen haal aan de paaispijp:

Als hij schrijft, dat v/ij een zotte caricatuur van zijn dogmatische opvitting hebben gegeven, dan helpt hij ons geen steek verder, omdat hij niet zegt wat zijn opvatting dan v/el is. Heus, Ds Schilder, zodra u ons uw opvatting geeft, zullen we deze publiceren. Graag zelfs, omdat dit misschien een steen kan zijn, die ons op de weg naar hereniging hindert. Hoe eerder deze steen opgeruimd is, hoe liever.

Gezelle zingt:

Vlugs te gronde liet het kampvolk male en mantel, lijf en wambaais, reis-en strijd-en wapentoestel

(ze „stopten" alle de wapenen vau Grosheide en synode verre „weg", alleenlijk niet des Zondags in de kerkgebeden, K.S.)

• en in 't speiten van den bergstroom piotsten ze hun geverwde lenden. Helder kwam het opperwater zonder vlek omneêr geschorremd uit des klaren meesters voetspoor

(de volkeren hadden n.l. ineens de heele zaak begrepen! K.S.)

Duister kroop dat zelfste water, rood geverwd, vol hoor") en onraad, daar beneên en was een bloedbad

(want er i s niets veranderd, K.S.)

Schikt u thans voor het aanhooren van des studentenpredikanten (ds Toomvliet's) laatste, alle studenten klaar overtuigende, wijl op rotsvaste argumenten gefundeerde woord:

Hoe Ds Schilder de moed heeft een groot deel van de Schrift rustig te passeren en nog enkele teksten af te drukken, is ons een raadsel. Dat hier nog geschreven wordt over de rechterstoel van Jezus Christus, is ons onbegrijpelijk. Want Ds Schilder weet nèt zo goed ais wij, dat nog altijd - Christus' opdracht tot éénheid, tot liefde onontkoombaar ook op hem doelt en dat er geschreven staat, dat een onbarmhartig oordeel zal gaan over hem die geen barmhartigheid gedaan heeft (Joh. 2 : 13).

Wij schrijven dit niet in haat.

Hierin blijft ons roepen doorgaan: Collega Schilder, sta op tot de geloofsdaad, werp de oogkleppen af, laat u verlossen uit dit wanhopig zelfgekozen isolement, zie hoe In onze synode heel een kerkvolk vraagt: Ds Schilder, kom laten wij samen voor Gods aangezicht ds rechtskwestie stellen en tot het eind doorspreken! Hierop „neen" te zeggen is een hachelijk avontuur.

Maar Grczelle zingt:

Uit der waschsteê kwam het wijgvolk klaar en heel ontverwd te voorschijn

(niemand koesterde ook nog slechts één vooroordeel, K.S.)

en zij dolven pede ^°) en pollaks ") diepe in 't zand, met al hun wapenen

(behalve dan De Strijdende Kerk, K.S.)

En Gitschi Manito machtig loeg naar zijne onmondige kinderen! Dan de kempen ^^) braken spraakloos elk een handvol rooden pijpsteens, boetsende elk nen ronden rookhoom

(rook van vrede of van oorlog, K.S.)

zoekende elk nen langen rietstaf, dien zij mooi met vederen pintten,

gaande korts nadien elk huiswaard (en met ds Schilder net zoo veel sprekende als de synode, die nooit hent te spreken vroeg, maar die wel goedkeurde, dat de deputaten-Ridderbos óók hém als deputaat op geen enkele vraag „ja" of „neen" wilden antwoorden, K.S.).

den, K.S.). Gitschi Manito, geborgen in de rook die rondom hem klom, ging 't portaal des vredes binnen, gaande weg en uit hun aanschijn, door 't ommantelend rookgewentel, de Pukwana van de Paaispijp.

Want Pukwana, zegt Gezelle, is Rook. Vredesteeken. •

Of oorlogsteeken, zegt Gezelle. Van wien ik slechts enkele woordekens een luttel wijzigde.

Nu, veel verder op, zingt Gezelle nog: te weten van lagoe, den „leugendichter" noemt hij hem, die kon „boffen", d.w.z. „beslag maken". Die vertelde van een wónderschip, en het voer op een „eend'lijk" water („eend'lijk" is: vereend, zegt Gezelle!):

Horkt, dat schip, zei hij, 't zat volk in, in dat broot, gevlerkt • tsjiemaan, daar zaten kempen, meer als honderd; blank zoo was de verwe huns aanschijns, maar hun tanden, daar zat haar op. (art. 79, 80, K.S.)

En Hiawadha geeft op dat wónderschip deze toelichting:

Gitschi Manito, zoo machtig biedt ons door deze afgezond'nen zijnen lang gewenschten vrede; 't zij waarheen zij gaan, een voorbo, vaart met hen, het honingbietje, Ahmo, 't zeembereidend vliegsken; siert het eertijds onbekende Witmansvoetje'^''), 't Voorjaarsblomken.

Studenten van Toomvliet, „opgroeiende kinderen", hoort en leest dit woord uws herders: „Het beste is, dit boek ver weg te stoppen, BUITEN HET BEREIK DER OPGROEIENDE KINDEREN". Hoort ook gijlieden Gezelle voor het laatst nu zingen:

Boffen kon lagoe eendlijk: nooit en zeidt g'hem iet dat vreemd was, of hij - wist van tien keer vreemders: nooit en kwaamt gij iets te derren, of nog erger was 't, dat hij dar; nooit en zeidt ge een wondere zake hem, of hij deed u rap den baard af! In zijn eigens zelfs gedachten, was het zake dat g'hem toegaaft, geen en schoot er half zoo hooge of half zoo verre als hij, lagoe; geen en kende er iet van visschen, herten slaan of bevers vangen, buiten een, en dat lagoe! Hij was verre de snelste looper, heel en gansch alleene in 't duiken, geen en zwam er zoo als hij zwam. ^^

En lagoe zei, volveerdig, „Hoort een wondere mare en luistert, luistert naar een vreemde zake, van OsseO; van den Kokelaar, die uit de Avondsterre oorijde".

En aangezien niet ieder alles van alles weet, bedenke een iegelijk, wat Gezelle zeit:

„Is 't bijaldien, dat de goedjonstige Lezer, in deze Zangen levers een woord tegenkomt dat hij niet seffens en verstaat, hij en zegge niet evengauw: „Het is Wvl.; Graecum est, non ïegitur!" ". Want Gezelle geeft er een verklaring bij. Daarin staat (eind goed, al goed), dat Kokelaar hetzelfde is als Keukelaar en Keukelaar is hetzelfde als Toovenaar. En dat „oorijen" wil zeggen: afkomstig zijn. Dat een avondster iets anders is dan de morgenster, weet voorts iedereen. Op de ééne volgt de nacht, op de andere de dag.

Al die brieven van de synode, Grosheide, de commissie: het beste is, zegt Toornvliet, ze met ds Schilder's boek ver weg te stoppen, buiten het bereik der opgroeiende kinderen. De studenten zullen zoet zijn, en en zeven malen zien hen Nacht en Dag daar zitten, zonder sprake of tale en teeken, zonder wete of 't nacht, of 't dag was.

Dat komt ervan, dat de Rook zoowel vrede als oorlogwezen kan. De Rook in het Licht. Dat komt ervan, dat uit den mond veler Krijgers een Rookgordijn wordt geblazen over het IJzeren Tuchtgordijn, wasfr achter de rookers toch maar steevast blijven zitten: ze - willen geen één vraag beantwoorden. Dat komt ervan, dat de lagoe's het calumet des vredes als een teeken toonen. Dat komt van al dien smook, dien nimmer held'ren Rook. O rook in 't licht, o Pukwana van de Paaispijp.


1) „Oorijen": geslachten.

2) Calumet: pijpstaf, rookriet, vredespijp.

3) Albany County: Nleuw-York.

4) Wilgenroede, dienende om stroodak te binden.

5) de goede genius.

8) Wijg = strijd, veldslag.

7) Werktuig, gereedschap.

8) Besteken, versieren, totoueeren.

9) Slijk, modder.

10) Knots (eertijds een verboden wapen).

11) Strijdbijl.

12) Kemp = strijder.

13) De Roodhulden waren eerst de vijanden van de blanken (witman = blanke).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 23 september 1950

De Reformatie | 4 Pagina's

Het Vrederooker. Pukwana en Jagoe

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 23 september 1950

De Reformatie | 4 Pagina's