GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

NIET PRATEN, MAAR PREEKEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

NIET PRATEN, MAAR PREEKEN

DS D. VAN DIJK

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Broeders en y.usters!

Over „niet praten "maar preeken" wilde ik het tot u hebben.

„Praten" is dit, dat twee menschen of twee partijen met elkander aan tafel gaan zitten; de één zegt: „hoor eens, zóó en zóó denk ik over deze zaak en het komt mij voor, dat ik gelijk heb en ik zou u graag van mijn gelijk willen overtuigen; toch wil ik wel eens hooren wat uw inzicht is; het zou kunnen zijn, dat gij het bij het rechte eind had en dat ik mij gewonnen moet geven; óf, dat wij beiden ieder een beetje gelijk en een beetje ongelijk hebben en zoo dus elkander halverweeg tegemoet zullen moeten komen."

Dan gaat de ander daarop in en zoo wordt het een eindeloos heen en weer gepraat.

„Preeken" daarentegen beteekent, dat een mensch, diep overtuigd, dat, wat hij te zeggen heeft w a a r - h e i d is, waaraan niet te tomen valt, tegen den ander zegt: „zóó is het, daarvoor zult gij u hebben te buigen; doet gij dat niet, aanvaardt gij mijn woord niet, dan verdoolt gij en zult daarvan de ellendige gevolgen krijgen te dragen."

Dat is preeken; en preeken in den hoogsten zin van het woord wordt dat, als ik weet, dat wat ik te zeggen heb niet maar is m ij n inzicht en overtuiging, doch het Woord en de meening van den waarachtigen (5od.

Gij zult mij wel niet tegenspreken als ik zeg, dat er in de wereld van heden veel gepraat wordt.

Sinds Stanley Jones omstreeks 1925 zijn boek uitgaf: „Christus aan de ronde tafel", waarin hij vertelt hoe hij met Indische geleerden aan tafel ging zitten om met hen te praten over het christendom en over de heidensche godsdiensten, om te pogen langs dezen weg die heidenen van de voortreffelijkheid van het christendom boven het heidendom te overtuigen —, ik zeg, sedert dien tijd is het gesprek aan de ronde tafel al weer in zwcing gekomen. Men zou kunnen zeggen, dat de wereld van heden staat in het teeken van „de ronde tafel".

Praten, praten.

Het behoeft nauwelijks gezegd, dat dit een openbaring is van zwakheid; immers van gebrek aan waarachtige, diepe overtuiging, die alleen tenslotte het leven sturen kan.

Zooals twee mannen, ' die, samen in één roeiboot, elk één riem hanteeren, maar zóó, dat wanneer de één met een krachtigen ruk het bootje vooruit zoekt te drijven, de ander met evenveel geweld het vaartuig achteruit probeert te stuwen, niet verder komen, maar gaan ronddraaien, op gevaar af van straks in een, door hen zelf verwekte, draaikolk onder te gaan, zoo komt de wereld met praten niet vooruit, maar glipt zij door al die gesprekken, als God het niet verhoedt, den ondergang te gemoet.

Dat niet „praten", maar alleen „preeken" de wereld voortstuwt, dat verstaat de communist, die niet met zich laat redeneeren, maar met zijn „veto", dat is de in zijn diepe overtuiging wortelende, preek van den antichrist alle gepraat tegemoet treedt en zegt: „zóó en niet anders".

Waarom ik nu, in deze wereld van „gepraat", u, mijn vrijgemaakte broeders en zusters, tegemoet treedt met dezen roep: „niet praten, maar preeken", waarom ik juist u dat op het hart bind?

Ik zal het u zeggen.

Gij zijt „vrijgemaakt". Wat houdt dat in?

Beteekent dat alleen, dat wij ons van enkele leerbesluiten en tuchthandelingen van de Generale Synodes, waarmee wij meenden ons niet te kunnen vereenigen, hebben vrijgemaakt en daarbij hebben gezegd: „bhjft gij maar wonen in het oude, groote huis, dat eigenlijk het echte huis is; wij zetten er een klein gebouwtje naast en vestigen ons daarin om, zoodra de plooien weer zoo wat zijn gladgestreken, zoodra het maar weer een beetje mogelijk is, bij u terug te keeren? "

Is dat de Vrijmaking geweest?

Zoo is het in den laatsten tijd onder ons wel voorgesteld. En daarbij heeft men ons telkens gewezen, op door sommigen onder ons in het begin gedane uitspraken, die metterdaad in die richting schenen te wijzen.

Maar dat laatste is niet eerlijk, dat mag men niet doen.

Neen, wij hebben in het begin van de Vrijmaking niet terstond ten volle dóór gehad wat die Vrijmaking inhield. Wij stonden toen, wat deze zaak aanging, nog in de kinderschoenen. Vandaar dat wij toen wel eens dingen hebben kunnen zeggen, waarvoor wij nu niet meer staan.

Maar in stee van ons daarvan een verwijt te maken, moest men er dankbaar voor zijn, omdat daaruit blijkt, dat God doorzet het werk, dat Hij eenmaal heeft begonnen.

Men had verleerd te luisteren naar de directe spraak, naar de warme harteklop van het Woord van God Zelf.

Dit aanvankelijk intuïtief te hebben mogen voelen en later al klaarder te hebben mogen zien en —• onze daden daarnaar te hebben mogen richten, is de genade der Vrijmaking.

Dat is, wat ik zou willen noemen, den door God ons verleenden adel van de Vrijmaking, dat wij hebben gezien weer te moeten leven en ook weer te wi 1-1 e n leven onmiddellijk bij het levende Woord van God. Welnu, daaruit vloeit voort, dat wij het zijn tot wie met zooveel nadruk den roep moet uitgaan: „niet praten, maar preeken".

Voor wie zich laat leiden door menschelijke stelsels en systemen is er altijd ruimte voor praten: „gij ziet het zus, ik zie het zóó, laten wij eens met elkander redeneeren".

Maar voor wie weet, dat hij leeft bij het Woord, en dat, wat hij te zeegen heeft, is naar het Woord, is er geen ruimte voor praten, doch alleen voor de prediking: , , zóó zegt de Heere".

Dit is eerst van toepassing, op wat gij, bij het lezen van mijn onderwerp, u misschien als het eenige, waarover ik wilde spreken, hebt gedacht, n.l. wat wij gewoon zijn te noemen: „de samenspreking". De samenspreking van deputaten onzer Synode met die van de Synode der gebonden kerken of de samenspreking van kerkeraad met kerkeraad.

Voor zulk samenspreken is er in het leven onzer Kerken geen plaats.

In de dagen van de Vrijmaking heeft de Generale Synode tegen ons gezegd: „Zóó zegt de Heere", wilt gij daarvoor niet buigen, dan is er voor u bij ons geen plaats".

Wij hebben daarop geantwoord: „Zoo zegt de Heere; daarom kunnen wij, mógen wij ons niet buigen".

ge­ Wij hebben tegenover elkander gepreekt, profeteerd.

En nu komt de Synode tot ons en zegt: „laat ons samenspreken, d.w.z. laten wij gaan praten".

Wat de Synode zelf daarmee doet, hoe zij, door te willen gaan praten over haar eigen profetie, waarmee zij indertijd een „kerkscheuring" riskeerde, feitelijk uitspreekt, dat zij verkeerd heeft gedaan en, eer zij tot haar daad van uitwerping kvram, langer had moeten blijven doorpraten, daarover willen Vvcij het niet hebben.

Maar wat ons aangaat, wij zouden, door aan dien oproep tot samenspreking gehoor te geven, verioo chenen onze daad van Vrijmaking, die wij eenmaat met een „zóó zegt de Heere" hebben aangedurfd.

Maar ook zouden wij daardoor prijsgeven den adel van de Vrijmaking, waarmee de Heere Zelf ons geadeld heeft en die hierin bestaat, dat wij weten, dat - wij d'-, zaak des Heeren niet dienen, door rnet hen, die den Heere tegenstaan, te gaan pratf; n, maa^ door hen tegemoet te treden met de prediking: „Zóó zegt de Heere, bekeert u".

En als iemand nu tegen mij zegt: „ja, maar, kunnen 23j dan niet, eenmaal aan de tafel zittende, inplaats van te gaan praten, gaan preeken ?

Dan antwoord ik: Dat zou niet eerlijk zijn. Ik voor mij geloof, dat de Synode niet eerlijk is, als zij ons uitnoodigt tot een gesprek; ik geloof, dat zij inderdaad niet meent, dat het mogelijk zou zijn, dat zij door praten op ons standpunt zou kunnen overkomen. Zij bedoelt metterdaad ons tot haar inzicht over te halen. Dat is niet eerlijk.

Maar ook van ons zou het niet eerlijk zijn wanneer wij een uitnoodiging te praten zouden aanvaarden met de bedoeling om, als wij aan de tafel zitten, toch te gaan p r e e k e n. Trouwens daarmee zouden wij onszelf in groot gevaar brengen. De gang van zaken heeft dat ook wel laten zien. Hoevelen van hen, die met dat praten begonnen zijn, zijn in den gespannen strik gevallen, hebben zich gewonnen gegeven en zijn van ons heengegaan.

Wij constateeren dat met groote smart.

Ach, men had ons als vrijgemaakte kerken geen grooter kwaad kunnen doen, dan dezen tvdstappel van de samenspreking op ons erf te werpen. .

Nu, achterna ben ik overtuigd, dat wij van stonden aan dien appel terug hadden moeten werpen en alle praten van de hand hadden moeten wijzen.

Laten wij voortgaan en ons niet langer laten ophouden.

In de kracht des Heeren, niet praten, maar p r e e k e n.

Datzelfde geldt voorts ook daar, waar wij geleerd door de Bediening des Woords, geroepen worden tot den strijd in alle sectoren van het leven.

Overal moeten wij 1 o s van menschelijke systemen en stelsels en programma's, om in plaats daarvan te laten hooren het directe Woord van onzen God.

Niet praten, maar preeken.

Dat is onze roeping, broeders, overal waar God ons zet.

Wij zijn daaraan ontwend, wij zullen het weer moeten leeren.

Gemakkelijk is dat niet.

Daarom zal noodig zijn veel onderzoek van het Woord, het Woord, dat wij zoo weinig meer kennen. De dominee's zullen zoo moeten preeken, dat hun preek niet is een verhandeling, zoodat de hoorders zeggen: halt, manneke, daar wil ik wel eens met je over praten.

De dominee's zullen zoo moeten catechiseeren, dat de jonge menschen het Woord leeren kennen en leeren met dat Woord „te werken".

Onze jeugdvereenigingen zullen goed naar dat Woord moeten luisteren.

Wij hebben noodig een Theol. Hoogeschool, waar de Hoogleeraren zich er op toeleggen de studenten het Woord te leeren kennen en verstaan; het levende Woord van God, opdat dezen straks de gemeente in dien weg zullen kunnen leiden.

Wij danken God, dat Hij ons hoogleeraren gaf, die zoo arbeiden.

God sterke hen tot hun taak, opdat Gods volk door hun arbeid steeds meer zij een profeteerend volk.

Niet praten, maar preeken.

Zal dat Woord, dat wij brengen, gehoord worden in deze rumoerige wereld, met haar velerlei geluiden? Gewis.

Zooals, dwars door het gedreun van de vele registers van het orgel zich op eenmaal laat hooren, zacht, bevend, hartroerend, de Vox Humana;

zooals door het koperen geweld van een orkest, de zilveren klank van den triangel zich onweerstaanbaar hooren laat —;

zooals, hoort, door nacht en mist, door het rumoer van het bruisen van de golven en het loeien van den storm, zich hooren laat de langgerekte, doffe toon VEin den misthoorn, somber, waarschuwend —;

zoo zal het Woord des Heeren, in getrouwheid gesproken, zich laten hooren dwars door alle rumoer van menschen heen; ontroerend, verheugend, waarschuwend, dreigend.

Of het baten zal tot bekeering?

Dat weet God alléén en dat is Zijn zaak.

Zeg niet: „wij zijn zoo klein in getal, hoe zouden wij iets uitrichten? "

Wat is de fijne, teere injectienaald van den dokter, vergeleken bij dat groote, zware lichaam dat er mee bewerkt wordt?

En toch, hoe kan heel dat lichaam daardoor beïnvloed, genezen.

Dat hangt maar af van de kracht van het medicijn, dat door die dunne naald in uw aderen gebracht wordt.

Zoo zullen wij, hoe klein in getal, groote dingen kunnen doen, door de kracht van het Woord, dat wij prediken. Als wij maar getrouw zijn.

De uitslag is voor den Heere.

„Hetzij zij het hooren zullen, hetzij zij het laten zullen".

Broeders, zusters; straks gaat gij naar huis. God geve, dat de vrucht van dezen Schooldag althans dit zij, dat gij, als gij straks weer thuis zijt en aan uw arbeid, op het veld, in de werkplaats, in de huiskamer; dat gij dan zoo vol zijt van, zoo gegrepen zijt door uw roeping tot preekeh, tot preeken van het Woord, dat, zonder dat gij er erg in hebt, gij z^chtkens voor u heen neuriet:

Gij volken hoort, waar g' in de wereld woont, 't Zij laag van staat, of hoog met eer bekroond, 't Zij rijk of arm, komt luistert naar dit Woord, Mijn mond brengt niets dan lout're wijsheid voort, Bij mij in 't hart opmerkzaam overdacht, Ik neig het oor, daar 'k op Gods inspraak wacht, Naar 's Heeren spreuk en zal u op de snaren Der blijde harp, geheimen openbaren.

Broeders en zusters, gaat met God, weest getrouw en hebt het wel.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 oktober 1950

De Reformatie | 8 Pagina's

NIET PRATEN, MAAR PREEKEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 oktober 1950

De Reformatie | 8 Pagina's