GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Recidivisme

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Recidivisme

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het „Gereformeerd Jongelingsblad", orgaan van den gebonden Bond van Jongelingsvereenigingen reageert in het nummer van 13 October 1950 op het artikeltje „De Reformatie en de jeugd", dat een plaats vond iithet jubileunmuramer van dit blad. Daarom hier eenantwoord.

Eerst een prettige bijzonderheid: Het Jongelingsblad, waarin twee vinnige aanvallen op genoemd artikeltje staan, is mij toegezonden! Daarin — in dat toezenden namelijk — onderscheidt mijn opponent zich gunstig van b.v. prof. dr S. U. Zuidema (Geref. Weekblad, redactie dr J. Ridderbos en dr G. C. Berkouwer), die het onlangs bestond ondergeteekende op te roepen zich te bekeeren „ter wille van zijner ziele zaligheid", maar dezen oproep niet aan het adres van : 'ijn „evangelisatieobject" liet belanden. Binnen het raam van een dergel ij ke methode van evangelisatie is er inderdaad zinvol te spreken van „de bekeering als evangelisatie pro bleem"! Maar, zooals gezegd, het Jongeiingsblad weet nog van hoffelijkheid. Dus is er ook de mogelijkheid rustig een weerwoord te geven.

Het Jongelingsblad (jammer, dat het artikel niet onderteekend is) dan vraagt mij of ik bedoel, dat de heer Zijlstra, in tegenstelling met ds Vonkenberg, den Bond in een sectarisch slop heeft gejaagd. De heer Zijlstra is nameüjk opvolger van ds Vonkenberg geweest als voorzitter van den JongeUngsbond en heeft den voorzittershamer gehanteerd van 1921 tot 1935. Nu schreef ik in dat artikeltje in het jubileumnummer: , .Vonkenberg was discipel van Kuyper geweest, maar na hem werd de leiding vooral van den Jongelingsbond steeds meer gekluisterd aan het systeem van Kuyper en zóó werd de jeugd lang vóór 1942 in een sectarisch slop gejaagd". En nu voelt ge, lezer, hoe sterk het Jongelingsblad zich voelt en hoe het triomfantelijk verklaart: „Hij (se: ds Kamphuis) moet zich nader verklaren. Hij is niet spaarzasim met het noemen van namen. Maar Zijlstra was na Vonkenberg 14 jaar bondsvoorzitter en Van Oord was al sedert de dagen van Vonkenberg Bondsbestuurslid en Janse en daarna ds Veenhof waren raadsman, beiden gekozen op voordracht van het Bondsbestuur. Allemaal collaborateurs bij het snoode bedrijf van de jeugd te jagen in een. sectarisch slop ? "

Ik moet me dus nader verklaren. Graag — alleen het zal niet gebeuren op de manier, die van mij verwacht wordt. Want het zou dood-eenvoudig zijn om te wijzen op. de jaartallen van de jaargangen der geciteerde Reformaties — en het zou óók niet zooveel moeite kosten wellicht om de persoonsgeschiedenis van de heeren Zijlstra, Van Oord, Janse en ds Veenhof te schrijven, voorzoover die van beteekenis is geweest voor den Bond.

Maar daar zijn die mannen mij te goed voor! Om op een sectarische manier verdedigd te worden. En daar is ook de norm des Heeren mij te doorzichtig voor om een sectarischen aanval te beantwoorden met een sectarische verdediging. Want daar ligt de wezenlijke ellende van dit artikeltje in het Jongelingsblad. Het is sectarisch. En nu kan de mij onbekend gebleven auteur wel weer zeggen: de terminologie van ds Kamphuis is geijkt (in een sectarisch slop gejaagd enz.), maar daarmee b 1 ij f t de zonde van den sectarischen stijl. Want ik heb feiten genoemd in m'n artikeltje. De recensie van de brochure van A. Schilder, de polemiek tegen de schetsen van ds Feenstra enz., en op de feiten gaat het Jongelingsblad niet in, maar het zegt: is die even goed, laat die scribent zichzelf in z'n vingers snijden, want Zijlstra was voorzitter van 1921 tot 1935 en Van Oord was Bondsbestuurslid en Janse en ds Veenhof zijn raadsman geweest. Dus hebben die ook gecollaboreerd.

Daar hebt ge nu den stijl, of liever: de stijlloosheid van de s e c t e. Zij grondt zich meer op menschen, dan op het Woord van God. Zij óók. En nu kan ze niet anders dan in de categorieën van persóónsgeschiedenis denken en spreken. Als er zakelijk geschiedenis geschreven wordt, wordt daarop niet ingegaan, maar men tipt vluchtigjes — o zoo vjuchtigjes! — een stuk of wat persoonsgeschiedenisjes aan en denkt daaxmee te kunnen volstaan.

Ik heb een enkele maal het voorrecht gehad den heer Zijlstra te ontmoeten. Ook na , dat ik m'n stukje voor het jubileumnummer had geschreven, ben ik hem nog onder oogen geweest. Ja en ik wist heusch wel, dat hij een heelen tijd den voorzittershamer had gezwaaid in het bondsbestuur. Maar wat dacht de scribent in het Jongelingsblad? Dat ik me angstig afge-

-vraagd heb, of ik toch wel alle mogelijke moeite had •o-edaan in dat stukske om zooveel mogelijk goeds te heggen van den heer Zijlstra en alle eventueels kwaad te verdonkeremanen? Neen — ik zal hem iets vertellen: wij hebben de genade, dat we elkaar in de kerk ontmoeten mogen — in de gemeenschap der heiligen en het zal hem wel een raadsel blijven, tenzij hij tot de daad van simpele gehoorzaamheid komt, maar in de kerk plegen we zaken te doen en geen personen te adoreeren.

Laat Zijlstra c.s. „gecollaboreerd" hebben. Laat hij medeverantwoordelijk geweest zijn aan het verval van den Jongelingsbond. Ik geloof het niet en geloof óók 4at het tegendeel voor wie oordeelen kan heel gemakkelijk te bewijzen is, maar wat doet dat ter zake? Zijn de feiten niet als ik ze meedeelde? En hoe komt de scribent toch tot zijn kinderlijke conclusie? Die is: het stuk in het jubileumnummer, handelende over: ; , De Reformatie" en de jeugd, is historisch niet verantwoord. Zoo meen ik tenminste de laatste alinea te moeten verstaan. En de argumenten? Onjuist geciteerd? Feiten verwrongen voorgesteld? Weineen: hij heeft vergeten de verantwoordelijkheid van een paar personen af te wegen!

Arme jongens, die van dézen kost te slikken krijgen, als ze nog lezen tenminste, want niets verveelt zóó ^auw, als dit armzalig schimmenspel.

Tenslotte: als iemand éénmaal steelt, dan is dat erg; maar doet hij het telkens weer, dan is dat nog veel erger. Zoo'n man wordt recidivist genoemd. Hij is aan. het kwaad verslaafd. Het spijt me meer dan ik zeggen kan, maar in dit Jongelingsbladpolemiekje is sectarisch recidivisme evident. Toen prof. Schilder protesteerde tegen de luchtige —• al te luchtige recensie van A. Schilder's brochure, werd hij onmiddellijk aangediend als: de broer van den schrijver. En vandaag is het kwaad nog gelijk: let op de personen, speel die tegen «Ikaar uit, dan kun je de zaken wel negeeren.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 28 oktober 1950

De Reformatie | 8 Pagina's

Recidivisme

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 28 oktober 1950

De Reformatie | 8 Pagina's