GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Want het is onmogelijk .... wederom te vernieuwen tot bekeering

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Want het is onmogelijk .... wederom te vernieuwen tot bekeering

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Want het is onmogelijk, degenen die eens verlicht zijn geweest en de hemelsche gave gesmaakt hebben, en des Heiligen Geestes deelachtig geworden zijn en gesmaakt hebben het goede woord Gods en de krachten der toekomende eeuw, en afvallig worden, wederom te vernieuwen tot bekeering, als welke zichzelven den Zoon Gods wederom kruisigen en openlijk te schande maken". Hebr. 6 : 4—6.

De brief aan de Hebreen is gericht tot een gemeente, die aan het afzakken is. Het is reeds vrij lang geleden, dat zij het Evangelie hebben gehoord en geloofd. Wat den tijd betreft konden ze leeraars zijn, die in staat waren anderen te onderwijzen. Maar zoover zijn ze heelemaal niet, want als kleine kinderen hebben ze nog melk noodig en kunnen ze geen vaste spijs verdragen 5 : 12.

Ze worden opgewekt om niet in het beginstadium te blijven, maar voort te varen tot de volmaaktheid. Het fundament is gelegd. Een fundament is een prachtig ding, maar er moet op gebouwd worden. Ze hebben zich bekeerd van doode heidensche of joodsche werken, ze hebben aanvankelijk geloofd in God, ze zijn onderwezen in de beteekenis van den doop van Johannes en den christelijken doop en van de oplegging der handen. Ze weten van de opstanding der dooden en van het eeuwige oordeel.

Maar bij dat begin moeten ze niet blijven staan, doch voortvaren tot volmaaktheid. M.i. wordt daarmee bedoeld een voortgaan in geloof en bekeering, in een zuiveren wandel in de wegen des HEEREN, in het voortbrengen van vruchten der dankbaarheid. Na zoo geschreven te hebben in 6 : 1 en 2 vervolgt de schrijver in vs 3 aldus: En dit zullen wij ook doen, indien God het toelaat".

We zijn geneigd te vragen: Zou God dat niet toelaten? Zou God daartoe soms geen gelegenheid meer geven? En we zouden willen antwoorden: Dat bestaat niet! Maar de HEERE leert het ons in zijn Woord anders. Er is een „te laat".

Het kan soms met een lid van de gemeente zoo ver komen, dat er geen redden meer aan is. Dat wordt ons voorgehouden in Hebr. 6 : 4—6.

Het is onmogelijk bepaalde mienschen wederom tot bekeering te brengen. Het staat er kras: o n m o g e-1 ij k. We moeten dit niet verzwakken tot: moeilijk. Maar laten staan wat er staat: Onmogelijk. Het kan soms zoover komen, dat een mensch niet weer tot omkeer te bewegen is. Dat hij niet meer en weer tot andere gedachten is te brengen.

De verloren zoon uit Lukas 15 kwam tot zichzelf en zeide: Ik zal opstaan en tot mijn Vader gaan en ik zal tot hem zeggen: Vader, ik heb gezondigd tegen den hemel en voor u. Hij kwam tot andere gedachten'. Maar verloren zonen kunnen zoo ver komen, dat het onmogeüjk is hen te bewegen tot den Vader terug te keeren.

Dat is een zeer ernstige zaak. Het einde van zulke menschen is het verderf.

Ze komen om onder Gods toom. Ze gaan naar de eeuwige pijn.

Van welke menschen wordt dit gezegd? Van leden der gemeente. Van menschen, die door de HEERE rijk beweldadigd zijn. Ze hadden veel ontvangen.

Ze waren eens verlicht geweest.

Ze waren tot kennis der waarheid gekomen. De oogen van hun verstand waren verlicht, zoodat ze inzicht hadden in den rijkdom van het Evangelie en weet hadden van hun zonden. Ze hadden het Woord gehoord en met vreugde ontvangen (Matth. 13 : 20).

2te hadden de h e m e l s c h e gave gesmaakt. Ze hadden iets van de weldaden van Christus geproefd. Hadden aanvankelijk een voorsmaak van het eeuwige leven en proefden iets van de zoetheid van de vergeving der zonden.

Ze waren den Heiligen Geest deela c h t i g geworden. Zoo staat het er precies.

De Heilige Geest verlichtte hun verstand, boog hun wil, neigde hun hart. Hoe zouden ze and.ers verlicht zijn geweest en de hemelsche gave hebben gesmaakt?

En ze hebben g e s m a a k t het goede Woord Gods. Ze verheugden zich aanvankelijk in het Woord van Gods genade, in het Woord van Gods vergevende liefde.

En ze hebben gesmaakt de k r a c h t e n der toekomende eeuw. Ze werden meegetrokken door de wonderlijke krachten van het koninkrijk der hemelen. Ze waren aanvankelijk getrokken uit de duisternis tot het wonderbare licht van Jezus Christus. Zouden we niet van hen mogen zeggen met 2 Petrus 2 : 20, dat zij „door de kennis des Heeren en Zaligmakers Jezus Christus de besmettingen der wereld ontvloden waren"?

Laten we niet zeggen, dat dit alles niets te beteekenen had.

Laten we niet zeggen, dat de HEERE hun eigenlijk nog niets gegeven had.

Zoo spreekt de Schrift nergens. Daarom moeten wij het ook niet doen.

Maar wel noemt de Schrift een ontstellende mogehjkheid. Namelijk: dat zulke rijk beweldadigde menschen toch nog kunnen afvallen.

En afvallig worden, vs6. Zoo lees ik in alle vertalingen, die ik onder oogen heb gehad. Heel precies staat er: ze kwamen er naast te vallen.

Het hier gebruikte Grieksche woord komt nergens anders in het N.T. voor.

Maar elders wordt het gebruikt in den zin van: trouwbreuk plegen, van de waarheid afdwalen, den goeden weg missen.

Het is mogelijk aanvankelijk tot kennis der waarheid te komen en later van de waarheid af te dwalen. Zoo heeft de Heere Jezus gesproken van fanken, die geen vruchten dragen, verdorren, weggenomen worden en aan het vuur worden prijsgegeven (Joh. 15). Op een andere plaats heeft de Heiland gezegd, dat kinderen des koninkrijks uitgeworpen zullen worden in de buitenste duisternis, waar zal 'zijn weening en knersing der tanden (Matth. 8 : 12). ~

Petrus spreekt van menschen, die de besmettingen der wereld ontvloden zijn en in dezelve wederom ingewikkeld zijnde, daardoor overwonnen worden, zoodat hun het laatste erger geworden is dan het eerste. Ze hebben den weg der gerechtigheid gekend en zich weer afgekeerd van het heilig gebod, dat hun overgegeven was. Ze zijn als honden die tot eigen uitbraaksel wederkeeren en als zeugen, die gewasschen zijn en zich weer in het slijk wentelen (2 Petrus 2 : 20—22).

De Hebreënbrief zegt, dat de afval van deze menschen daarin bestaat, dat zij zich wederom den Zoon Gods kruisigen en openlijk te schande maken.

Ze doen dus weer, wat de Joden met den Zoon van God gedaan hebben.

Ze hebben'Hem gekruisigd en bespot. Voor de Joden was nog de verontschuldiging, dat zij niet wisten wat ze deden. De Heere Jezus heeft nog voor hen gebeden en het Evangelie is hun verkondigd en velen zijn tot bekeering gekomen.

Maar voor die menschen, waarover onze tekst spreekt, geldt deze verontschuldiging niet. Ze hebben welbewust met den Zoon van God afgerekend en hebben den eenigen Medicijnmeester, die hen kan genezen, verworpen.

Daarom zijn ze niet meer te helpen. Voor berouwvolle zondaars is er genade, maar deze kunnen niet meer tot berouw komen. Het is voor hen te laat.

Onherroepelijk. En voor eeuwig.

Welk doel heeft een dergelijke waarschuwing voor de Hebreen en voor ons ? '

Wil de schrijver van brengen ? den brief hen tot wanhoop

Wil hij de gedachte bij hen wekken: Voor ons is het te laat?

Daar is geen sprake van. Want hij schrijft in vs 9, dat hij zich van hen betere dingen verzekert, die bij de zaligheid behooren.

Maar wel wil hij hen tijdig wsiarschuwen, dat ze het niet zoover moeten laten komen, dat de beschreven mogelijkheid voor hen werkelijkheid zou worden.

Hij schrijft in vs 11 en 12: „Wij begeeren, dat een iegelijk van u dezelfde naarstigheid bewijze tot de volle verzekerdheid der hoop, tot het einde toe; opdat gij niet traag wordt, maar navolgers zijt dergenen, die door geloof en lankmoedigheid de beloftenissen beerven".

Ik vond ergens een goed voorbeeld, dat dienen kan om de bedoeling van dezen tekst te verduidelijken.

Het komt soms voor, dat iemand door een ziekte wordt aangetast, die hém ten slotte verlamt in alle lichaamsdeelen, zoodat het einde de dood is.

Als nu iemand eenige pijn'gevoelt in armen of beenen, die zoo aanhoudt, dat hij naar een dokter gaat, zal deze dan zeggen: Man, ga er maar bij liggen. Het loopt vast op algeheele verlamming uit? Geen geneesheer, die zoo zal spreken.

Hij zal integendeel geneesmiddelen aanwenden. Hij zal de juiste lichaamsbeweging voorschrijven, oefening van spieren en zenuwen. Hij zal den patiënt aanraden alles te doen, wat in z'n vermogen is om verlamming tegen te gaan.

En een verstandige patiënt zal zich aan die voorschriften houden.

Mij dunkt, dit voorbeeld is wel duidelijk.

De HEERE waarschuwt ons in zijn Woord voor afval van den levenden God.

Wij allen moeten ons maar laten gezeggen.

Wij kunnen tegen niemand zeggen: Voor u is het reeds onherroepelijk te laat.

We mogen ook tegen niemand zeggen: hoeft zich van deze waarschuwing niets aan te trekken. Maar tot allen zegt de HEERE: eden, indien gij zijn stem hoort, zoo verhardt uw harten niet! (3 : 15).

En wie wijs is hoort naar goeden raad. Hij oefent zich in het geloof.

En in een godzaligen wandel. En in voortgaande bekeering.

Hij leeft over geen enkele zonde heen in de gedachte: Later zal ik er wel eens mee breken. Want wie waarborgt hem, dat hij die zonde, waaraan hij vandaag nog vasthoudt, morgen wel zal gaan bestrijden?

Het zal hem benauwen als hij merkt, dat het Evangelie hem niet meer smaakt.

En hij zal schrikken als hij merkt, dat z'n bidden louter sleur wordt.

En hij zal de toevlucht nemen tot den troon der genade om barmhartigheid te verkrijgen en genade te vinden en geholpen te worden te rechter tijd (4 : 16).

Ik denk, dat de gemeente van den tegenwoordigen tijd over deze en dergelijke waarschuwingen niet moet heenlezen.

En zich niet moet laten aftrekken van het waarschuwende Woord des HEEREN door kundig en kunstig opgezette redeneeringen, al sluiten ze ook als een bus.

Er zijn dikke boeken geschreven, waarin met groote scherpzinnigheid en haarscherpe onderscheidingen wordt uitgemaa, kt wie „binnen" zijn en wie „er nog buiten staan". Wie „binnen" is hoeft zich nooit meer bang te maken, want hij kan er niet meer naast vallen. Wie „er nog buiten staat" ja wat die moet doen wordt niet recht duidelijk. Hoe kan hij er ooit naast vallen als hij nog niet o p den weg staat ? Zoo blijft er tenslotte niemand over, die de waarschuwing moet ter harte nemen.

De HEERE richt zijn beloften tot alle leden der gemeente, opdat ze maar volhardend gelooven. Maar Hij richt ook zijn dreigingen tot allen, opdat ze maar volhardend den HEERE vreezen.

„Daarom alzoo wij een onbeweeglijk koninkrijk ontvangen, laat ons de genade vasthouden, door dewelke wij welbehaaglijk God mogen dienen, met eerbied en godvruchtigheid. Want onze God is een verterend vuur". Hebr. 12 : 28, 29.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 mei 1951

De Reformatie | 8 Pagina's

Want het is onmogelijk .... wederom te vernieuwen tot bekeering

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 mei 1951

De Reformatie | 8 Pagina's