GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

EEN VERZANDE REFORMATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

EEN VERZANDE REFORMATIE

23 minuten leestijd Arcering uitzetten

Prc. B. HOLWERDA

Het vorige jaar heb ik op de Schooldag, onder de titel: „De stenen spreken", iets gezegd over de betekenis van het boek Jozua voor de kerk in deze tijd. In dezelfde geest wilde ik nu ditmaal een typerend moment u noemen uit het boek der Richteren.

Want ook vandaag zijn we bijeen in de blijdschap over wat God ons in de vrijmaking schonk. En terecht, want élke reformatie is een grote genade. Maar daarom bevat dan ook het boek Richteren een dringende boodschap voor allen, die over een reformatie roemen. Dit boek is immers het boek der reformaties bij uitnemendheid. Want na elke afval in die eerste tijd bracht de HERE zijn volk terug tot Zich en zijn Woord en zijn dienst. Dat is dan ook de dankbaarheid die heel dat boek vervult: de HERE werkte telkens nieuwe reformatie. Hij liet zijn eigen werk niet los. Maar dat alles wordt hier dan toch getekend tegen de achtergrond van een diepe beschaamdheid. Dat er telkens nieuwe reformatie kwam, — dat is om te juichen. Doch dat ook telkens weer nieuwe reformatie nodig was, — dat is de grote schande der kerk.

U weet wel, wat de grote lijn in het boek der Richteren is. Het volk wijkt van de HERE af in eigenwillige godsdienst; daarop breekt de toorn des HE­ REN los tegen dit ontrouwe volk: Hij doet het zuchten onder de druk der vijanden. Doch als ze tot Hem roepen in de nood, brengt Hij uitredding door een richter, die het volk eerst bevrijdt, maar het daarna weer terugvoert tot de onbevlekte dienst van zijn God. Dan heeft het land een periode van rust. Maar het tragische is: die rast duurt zelden langer dan slechts één mensenleeftijd. Meestal is na veertig jaren de reformatie reeds weer doodgelopen en verzand. En soms begon dat proces van verzanding reeds op dezelfde dag, waarop de verlossing geschonken werd. Zoals in het geval van Gideon, waarover ik vandaag iets zou willen zeggen.

Ge kent wel het verhaal. De bijbel vertelt ons, dat nog maar veertig jaar na het optreden van Debora het in Israël al weer grondig mis was. Binnen een mensenleeftijd was de afval reeds weer aan het licht getreden, en ze was ook ditmaal al weer algemeen. Er volgt dan ook een nieuwe ontlading van de toorn: de HERE zendt de Midianieten en Amalekieten, die zeven jaren achtereen de hele oogst weghalen, zodat Israël zeer verarmt. En dat, terwijl God van de Midianieten en de Amalekieten niets moest hebben. Want dit waren juist de beide stammen, die Hij niet verdragen kon; Hij had ze de ondergang gezworen en hun uitroeiing bevolen. In deze situatie zegt het dus heel wat, dat de HERE juist déze vijanden over Israël laat triomferen. De afval is zo groot, dat Hij nog eerder zijn doodsvijanden verdragen kan dan zijn eigen kinderen.

Evenwel, ook ditmaal verheft zijn barmhartigheid zich roemend boven het oordeel. Als de nood op het hoogst is, verwekt Hij een nieuwe richter in Gideon. En deze brengt de Midianieten een nederlaag toe, dermate verpletterend, dat ze er nooit weer bovenop kwamen. Gideon weet het machtige vijandelijke leger uiteen te slaan, en daarna zelfs een ontsnapte keurbende te achterhalen in de woestijn. En op de grote bevrijdingsdag voert hij triomfantelijk de beide Midianietische koningen, Zebah en Tsaünuna, met zich mee.

Doch nu moet ge opletten. Want we zouden, na deze grootse verlossing, nu verwachten mogen het verhaal van een besUste bekering, en van een bewuste volharding in een reformatie, waarvan God in de uitredding de basis had gelegd. Maar de bijbel zegt ons iets heel anders. Dit namelijk, dat het op die allereerste verlossingsdag helemaal verkeerd ging, en dat de stoot tot een nieuwe afval uitging van de richter Gideon in eigen persoon. Inplaats, dat hy de ruimte, die de HERE gegeven had benutte om het volk de vreze des HEREN te leren en het daarin voor te gaan, werd hij juist de man, die de hele verlossing feiteüjk krachteloos en zinloos maakte; want hij was het, die op de allereerste dag al een verkeerde koers begon in te slaan, en die de noodzakeüjke reformatie goeddeels verhinderde.

Hij had, zoals gezegd, de beide gevangen koningen der Midianieten, bij zich; en hij voerde ze met zich mee, opdat hij ze voor het oog van gans Israël op een indrukwekkende wijze zou terechtstellen. Op zich­ zelf was dat niet verkeerd. Die twee hadden de dood verdiend, en heel Israël moest daarvan getuige zijn. Zo had ook Jozua gedaan, toen hij na de slag van Makkeda vijf koningen gevangen bleek te hebben. Toen had ook Jozua heel het volk laten aantreden, en de oudsten van Israël hun voet laten zetten op de nek van die vijf, want Israël moest leren, dat geen enkele vijand stand kon houden tegenover hun God. Dat Gideon dus ook van de terechtstelling een demonstratie ging maken, was niet verkeerd. Hij had bij deze gelegenheid heel het volk kimnen en moeten wijzen op de wonderlijke verlossingen des HEREN, en daaraan kunnen en moeten verbinden een oproep om voortaan alleen deze God te vrezen.

Gideon evenwei beoogde iets anders. Het blijkt al heel gauw, dat hij niet in brand staat vanwege de smaad, die deze twee aan zijn G ó d hebben aangedaan, en evenmin vanwege het lijden, dat zij over heel Gods volk hebben gebracht. Hij heeft ze alleen maar meegevoerd, omdat hij p e r s o o n 1 ij k een appeltje met hen heeft te schillen. Hij is niet bewogen door de nood, die heel Israël zeven jaar achtereen heeft ondergaan; hem interesseert slechts één gevalletje, waarbij hij persoonlijk betrokken was, en bezeerd geraakt. Want in het raam der oorlogshandelingen van al die jaren heeft tenslotte maar één incident zijn belangstelling en zijn woede opgewekt. Bij de Thabor zijn namelijk enkele van zijn broers door de Midianieten ter dood gebracht. En als Gideon dan ook onderzoek doet naar de oorlogsmisdaden van deze koningen, dan rept hij met geen woord van al de verwoestingen en vernielingen die ze hebben aangericht, hij kikt niet over de rooftochten waarmee ze heel Israël hebben verarmd; hij weet op dit ogenblik alleen maar, dat ze zich aan zijn broers hebben vergrepen; en hij stelt dan ook slechts een onderzoek in naar de toedracht van dit ene geval. Hij wil wel eens weten, wat voor mensen dat waren, die ze bij die ene gelegenheid hebben omgebracht en hoe ze er uitzagen.

De Midianietische vorsten bHjken zich het geval te herinneren, en komen eerüjk uit voor de feiten. Ze hebben daar hij de Thabor een aantal mensen gedood, die er stuk voor stuk uitzagen als Gideon zelf; het waren louter koninkUjke gestalten geweest. Maar daarom kent Gideon dan ook geen genade meer. Hij zegt: het waren mijn bloedeigen broers, die ge daar de dood hebt ingejaagd. En hij zweert zijn eed: Als ge hen had laten leven, ik zou u thans niet doden. Maar nu ge u aan mijn familie hebt vergrepen, aan die prachtfiguren, die ge zelf hebt herkend als koningszonen, nu is er geen pardon. Hij is hierover zo woedend, dat hij op middelen zint om hun terechtstelling zo vernederend en smadelijk mogelijk te ma^ ken. Hij zegt tot zijn oudste zoon, dat hij ze maar moet doden. Echt met het air: zulk gespuis is voor mij te min. Aan zulke kwajongens maak ik mijn handen niet vuil. Een knaap kan wel met u afrekenen.

Maar het wordt een zielige vertoning. De knaap in kwestie durft niet. Zijn vader mag ze dan kwajongens noemen, hij is diep onder de indruk van deze trotse koningen, en hij durft zich met hen niet te meten. En nu krijgen die Midianieten de kans voor hun laatste belediging. Met een sneer zeggen ze: wij zijn kwajongens, met wie een knaap zich wel kan meten? Het lijkt er niet veel op. Dat jochie van u waagt het niet ons aan te raken. Naardat een man is, is zijn macht. Als ons hoofd zal vallen, dan zult ge er zelf aan te pas moeten komen, want die knaap brengt er niets van terecht. Gte zult door zelf toe te slaan, ons de eer moeten geven, dat wij koningen zijn, die alleen in de strijd met mannen het onderspit delven; dat we geen kinderen waren, geen partij voor een knaap. En Gideon is zo goed niet, of hij moet hun inderdaad die eer geven. Op het moment dat ze vallen, ontvangen ze de eer die koningen betaamt; de terechtstelling werd geen vernedering, maar een eerbetoon: zij waren mannetjes met wie niet te spotten viel.

Dat kwam ervan, dat Gideon van de zaken der kerk een famüiezaakje maakte. Met heel deze terechtstelling, waarmee hij M i d i a n wilde honen, gaf hij in werkelijkheid aan Israël een klap in het gezicht. Natuurhjk, banden des bloeds zijn teer en sterk. Ook Gideon behoefde daarvoor niet onverschillig te zijn. Maar dat betekent toch niet, dat de verlossing van Israël opging in een familieaangelegenheid? Had de HERE heEi, geroepen en bekwaamd om enkele bloedverwanten, te wreken, óf om het ganse zuchtende volk Gods te verlossen. Doet het er in de kerk wel iets toe, of daar één van de vooraanstaanden wordt aangerand dan wel het allereenvoudigste gemeentelid? Al was niet één vsm Gideon's broeders om het leven gekomen, daarmee bleef toch de misdaad, die gepleegd was aan gans Israël, even erg? Al was er onder de slachtoffers van het Midianietische schrikbewind niet één geweest met een koninklijke gestalte, al waren het allemaal gewone mannetjes geweest, het waren toch allemaal Israëlieten, „gunstgenoten Gods" ? En de dood van die ellen was toch „kostelijTc in de ogen des HEREN"? Maar Gideon ziet daarvan niets. Deze Midianieten hebben zeven jaren aaneen heel Israël geteisterd; ze hebben gemoord en geplimderd naar hartelust. Of Gideons broers de dans ontsprongen of niet, is in dit raam helemaal niet belangrijk meer; want zijn broeders-in-het-gelóóf zijn bij duizenden vermoord. God is geraakt in zijn eer door deze koningen; het volk Gods heeft van hen nameloos geleden. Maar Gideon zegt: hadden jullie mijn

broers maar laten leven, dan zou ik nu geen vonnis 'voltrekken. Dan zou ik u die duizendvoudige moord op het volk Gods wel cadeau doen! Deze man maakt zonder meer van kerkzaken een familiekwestie. Dit is niet het voltrekken van de wraak des HEREN! En niet_een ijveren voor het volk des HEREN. Hier heerst het bloed, en niet de Geest!

En daarom begon op die verlossingsdag de deformatie: de richter zelf is tenslotte onverschillig voor het volk Gods. Hij heeft slechts aandacht voor banden des bloeds, en voor vooraanstaande figuren; hij veracht als het erop aan komt al die duizenden, die zijn broeders waren in de Geest.

Waarom gaat het in de kerk zo vaak mis? Waarom bloeit de gemeenschap der heiligen niet? Omdat we veel te weinig verstaan, dat het daar is de zaak van héél Gods volk, en niet maar van de enkele familieleden en de enkele voorname kennissen die we daaronder hebben zitten. Waarvoor hebben we ons vrijgemaakt? Omdat vader het ook deed? Of omdat een paar vooraanstaande professoren en dominees werden afgezet? Neen, maar omdat de allereenvoudigste vader onder ons gedwongen werd zijn kinderen te houden voor wedergeboren. Als dat ons niet gegrepen heeft, dat de belijdenis van héél Gods volk is vervalst, en het recht van iederéén verkort, dan deugt er tenslotte niets van. En alleen zó houdt ge de reformatie zuiver. Dan maakt ge u niet druk over de belediging, die in die eerste dagen u persoonUjk of één van uw familieleden is aangedaan, doch alleen maar over de zaak van allen, die in geding is, vandaag nóg! En dan stapt ge ook niet op, zodra ge persoonlijk genoegdoening hebt verkregen over een incident, dat u griefde; ge vindt die anderen nooit weer, óf het recht van héél Gods volk moet weer zijn erkend. Anders is uw vrijmaking in de wortel krank.

Evenwel, dit is niet het enige, waardoor een reformatie direct weer verzanden , kan. De Schrift noemt in dit verband nog een tweede punt, dat niet minder onze aandacht hebben moet. Het spreekt vanzelf, dat het pas bevrijde volk, Gideon als zijn redder eerde, en ook zijn dankbaarheid wilde uiten. Ze zijn het er allemaal over eens: zo'n man als Gideon hebben ze nodig; iemand, die zo dapper is en zoveel veldheerstalent bezit. Dus willen ze zich ook voor de toekomst van zijn leiding verzekeren. Ze zeggen tegen elkaar: we hadden tot dusver geen koning; en dat was toch een ernstig gebrek in onze „organisatie". We moeten dat euvel verhelpen. Laten we de man, die ons heeft verlost, de kroon aanbieden voor zichzelf en voor zijn geslacht. We hebben een erfehjk koningschap nodig: komt dan weer de nood aan de man, dan hebben we direct een bevrijder.

Duidelijk een bewijs, dat Israël ook op de dag van zijn grote verlossing er nog niets van begrepen had. Het was toch anders zo duidelijk gemaakt: de uitredding was niet te danken aan het talent van Gideon, doch aan de genadige ontferming des HEREN. Eigenlijk had Gideon niets gedaan, het was alles het wonder Gods geweest. Dat ze nu bij deze mens gaan zweren, en hem koning willen maken, is dan ook de diepste belediging voor de HERE. In feite zeggen ze toch maar: we zijn klaar als we maar een koning hebben. Zelfs op de dag der verlossing is er geen kennis van ellende. Ze klagen alleen over hun gebrekkige organisatie van voorheen, en willen daarin verbeteringen aanbrengen, doch over de zonde klaagt er niet één. En over het koningschap des HEREN bekommert zich ook niet één.

Of dus de reformatie ook hard nodig was! Gideon moet eigenlijk van de grond af beginnen, en de mensen het abc van hun geloof weer gaan leren. In deze situatie was het dus meer dan ooit de vraag, of hij zijn roeping verstond!

Een moment leek het, alsof hij althans op dit punt aan zijn volk weer de vreze des HEREN zou gaan leren. Hij wimpelt tenminste de aangeboden waardigheid zonder meer af, en hij zegt: Broeders, ik moet geen koning zijn, en ook • niet mijn zoon; maar de HERE moet over u heersen. Doet niet, alsof uw verlossing met mij staat en valt, en zoekt niet de oorzaak van uw moeiten in uw stumperige organisatie. De verlossing was helemaal het werk des HEREN! En de ellende van de laatste jaren was dan ook, dat we Hem als Koning niet erkenden! Praat dus niet over mij, doch over Hem. Gaat niet mij op een troon zetten, doch laat Hem nu eindelijk eens op.zijn troon zitten! En gaat nu voortaan doen wat uw Koning van u verlangt.

We zouden zeggen: dat was Gereformeerde taal. Gideon mag dan wat familieziek zijn, en weinig oog hebben voor het volk des HEREN, het koninkrijk Gods is bij hem toch veilig, als het moet tegen allepressie van Israël in.

En toch weet ik dat nog niet! Natuurlijk, de man sprak enkele orthodoxe volzinnen, die niemand onzer hem zou kunnen verbeteren. Maar ik betwijfel, of zijn hart daarachter zat. Of liever: ik geloof daar niets van. Want zoeven bleek al: Gideon interesseerde zich eigenlijk alleen voor het lot van zijn broers, met hun „koninklijke" gestalte. En als hij later gestorven is, büjkt, dat hij in Sichem en omgeving toch metterdaad 'n koninklijke positie heeft gehad, al voerde hij dan ook niet die titel. En als uw oog daarvoor eenmaal is geopend dan ontdekt ge dat in allerlei kleine trekjes. Ge weet: Israels koningen mochten de vrouwen niet vermenigvuldigen. Maar de bijbel zegt van Gideon, dat hg zeventig zonen bezat, „want hij had vele vrouwen". De man houdt er een complete harem op na, met vrouwen en bijwijven. Hij neemt dus, ondanks zijn afwijzing van het koningschap, volledig de allures aan van een oosters vorst. En hij is ook allesbehalve kieskeurig als hij zich die vrouwen zoekt. De HERE verbood elke huwelijksrelatie met een Kanaanietische. Maar Gideon heeft in Sichem een bijwijf. Natuurlijk, hij neemt haar niet als hoofdvrouw; daarvoor is ze tenslotte een onderworpene. Maar hij hééft ze dan toch maar! Nu kan hij natuurUjk wel heel orthodox zeggen: De HERE moet over ons heersen! Doch zelf licht hij met de wet Gods de hand. En als die bijvrouw hem 'n zoon schenkt, geeft hij hem de naam Abimelech. Wat betekent: „mijn vader is koning!"

En daarom sloeg deze richter direct het pad der deformatie in op de dag der verlossing. Als hij voor de volle 100 pet. had gemeend, wat hij zei over het koningschap des HEREN, hij zou tot Israël hebben gezegd: broeders, vertrouwt niet op mij, doch op de HERE. En hij zou 't volk bezworen hebben, om voortaan de wil van hun God te doen. Hij zou zelf met de wet Gods ernst hebben gemaakt en in eigen levensstijl een voorbeeld hebben gegeven wat de belijdenis van het Ironingschap Gods inhoudt. Maar dat is het ongeluk: hij maakt zijn mooie volzinnen krachteloos door zijn wereldse levensstijl. Hij voelt zich koning, neem.t het op voor zijn koninklijke broers met minachtmg van de kleine man; hij heeft in feite de koninklijke macht, en een koninklijke hofhouding, en een koninkUjke harem; en het kind van zijn bijvrouw draagt toch maar de trotse naam: mijn vader is koning! Dit betekent over heel de linie de verloochening van het koningschap Gods.

Natuurhjk, hij hield toen, zolang hij leefde, het volk wel bij elkaar; en hij wist ook de ergste uitspattingen wel te voorkomen. Maar geestelijk holde het volk tijdens zijn richterschap achteruit, en het was mee te danken aan de stijl van hun reformator. De mensen zagen minder dan ooit wat het koningschap Gods betekende. Onder de oppervlakte vrat de ontbinding en de afval voort, en Gideon was dan ook nog maar net gestorven, of er volgde een ontploffing, die alles wat Israël aan rampen had beleefd in de schaduw stelde. Een teugelloze afgoderij, en een gemeenschapsleven waarbij de één voor de ander niet meer veilig was, met moord en roverij op grote schaal. En ditmaal kwam het niet van buiten, doch van binnen: de kwade erfenis van Gideon!

Maar u weet toch evengoed _als ik, dat de apostel Johannes later ook de gemeente van het Nieuwe Testament waarschuwt tegen drie dingen: de begeer-Hjkheid des vleses, de begeerhjkheid der ogen en de grootsheid des levens. Dat hebben we toch in het verleden gezien: als God uitredding gaf, werd er op elk terrein eigenlijk onzerzijds veel opgebouwd. En daarbij werden grote woorden gesproken over het koninkrijk Gods. Maar wat duurde het altijd maar kort, of het bederf trad aan het licht. De zucht zat erin, om met de wereld te kunnen meedoen, en toch vooral niet achteraan te komen. We kwamen tot glorie, maar verloren in dezelfde mate de simpele christelijke levensstijl. En nu, na de vrijmaking, schrikken we allemaal als een gereformeerde universiteit met dankbaarheid gewaagt van het feit, dat ze in toenemende mate onkerkelijke studenten trekt. En we ontdekken nu het verval in velerlei organisatie, die pretendeert te strijden voor het koninkrijk Gods. Het is wel. Als we maar geen ogenblik de waan koesteren, dat wij .sinds de vrijmaking voor zulk een geest inmauun geworden zijn. Het zou kunnen gebeuren, dat binnen een mensenleeftijd onder ons een wereldse levenstoon zich brutaal openbaarde. Het zou kxmnen zijn, dat binnen veertig jaren ook onze hogeschool daarvan een centrum werd. En dat zal zeker gebeuren, indien wij nu reeds die geest koesteren onder het mom van het koninkrijk Gods. Het koninkrijk Gods — dat is tenslotte niet een orthodoxe volzin als van Gideon, en dat is niet wat actie en organisatie, maar het is: gerechtigheid en vrede en blijdschap door de Heilige Geest. En daarom komt het er vandaag op aan, dat wij allen er geen ogenblik aan denken om „mee te kunnen doen" en de stijl der wereld op een afstand te volgen. En dat we nu reeds dageUjks ons wachten voor die drie: de begeerhjkheid des vleses, de begeerlijkheid der ogen en de grootsheid des levens. Want die zijn niet uit de Vader, doch uit de wereld. Die drie laten zich ook geen ogenblik ophouden door dikke woorden over het koninkrijk Gods. Ze gaan zich hoogstens daarmee camoufleren, om des te zekerder en sneller de afbraak tot heerschappij te brengen. Daar zit een stuk benauwing in dat woord uit Richteren: binnen veertig jaren!

Vooral als daar nog een derde bijkomt. Gideon vergreep zich aan het volk Gods; hij vergreep zich evenzeer aan het koninkrijk Gods, al was het dan ook niet in woorden. Maar dat het vervalproces zo snel doorwerkte, was toch wel mee hieraan te danken, dat hij het volk vervreemdde van het Woord Gods.

Want de bijbel zegt in ditzelfde verband, dat hij uit ieders aandeel in de buit een gouden ring begeerde, die men hem maar al te gaarne gaf. Zo had hij in een ogenblik tijds een gewicht aan goud van ongeveer dertig kilogram, nog afgezien van zijn eigen aandeel, dat waarschijnlijk wel evenveel bedroeg. En daarvan maakte hij een efod. Het is nog altijd niet zeker, hoe zulk een efod eruit zag. Waarschijnlijk hebben we wel te denken aan een soort étui, een cassette. In ieder geval weten we wel, waartoe men de efod begeerde. Het was een orakelinstrument. Men gebruikte het in tijden van nood en spanning, om de HERE te raadplegen. Denk maar aan David, die door middel van deze efod er achter kwam, wat de Zifieten met hem voorhadden.

Ge begrijpt gemakkehjk, waarom Gideon zo gebrand was op het hebben van een efod. De moeite van de laatste jaren zit hem en zijn volk nog in de leden. Nu zegt het volk: hadden we maar bijtijds een koning gehad, dan was dit niet gebeurd. Laten we voor de toekomst maatregelen nemen. Gideon zegt: neen mensen; we hadden wel een Koning, de HERE; en Hij moet onze Koning blijven. Doch weet ge, wat onze eUende was? We wisten niet, wat die Konmg met ons van plan was, in welke omstandigheden Hij ons zou brengen, en welke maatregelen we dan zouden moeten nemen. Willen we in het vervolg niet weer dergelijke onaangename verrassingen beleven, {^an moeten we zorgen, dat we de plannen van onze God bijtijds kennen. We moeten, zo dikwijls zulks wenselijk mocht blijken, direct Hem kunnen vragen: wat gaat er gebeuren, en hoe moeten we ons instellen? We hebben dus een efod nodig.

Maar de bijbel zegt er weinig goeds van. Die efod werd het ongeluk voor Gideon en zijn huis, en heel Israël hoereerde de efod na. Nu zegt ge misschien: maar David maakte er toch ook gebruik van? En God zelf had die laten vervaardigen, opdat ze in critieke tijden Hem konden raadplegen? Inderdaad. God had één orakelinstrument aan Israël gegeven, en precies gezegd wat die efod moest bevatten: de urim en thummim. Maar wat deed Israël ? Men vond zo'n efod zulk een prachtig ding, dat men eigenmachtig ze vervaardigde; en dan deed men er terafim in, een paar afgodsbeeldjes, die de toekomst onthulden. Men wilde een God, wie men zijn plannen kon ontfutselen, een God van waarzeggerij. Maar de HERE had gezegd: geen sprake van; geen afgodsbeelden en ook geen waarzeggerij. Eén efod met urim en thunomim voor heel het volk is allang voldoende. In critieke dagen moogt ge Mij eens naar Mijn plannen vragen. Doch het blijft uitzondering. Ge moogt er slechts heel spaarzameüjk gebruik van maken. Waarom? Wel, gij hebt geen God nodig, die u de toekomst onthult. Gij hebt een God die in het verleden u verschenen is, en u telkens heeft verlost. En ge hebt maar één ding te doen: betrouwen op die God der verleden heilsfeiten. En wat het heden betreft, hebt ge maar één taak: gehoorzaam doen wat Hij u gebiedt. Maak u dan ovei de toekomst niet bezorgd: Hij laat u dan nooit alleen, en helpt u door de zwaarste crises heen. Daarom is de profeet ook een heel ander mens dan de waarzegger. De profeet verkondigt, wat de HERE deed in het verleden, en hij zegt: geloof. De profeet verkondigt wat God heden gebiedt, en hij zegt: doe dat. Doch de waarzegger vraagt slechts aandacht voor wat God morgen van plan is. En datzelfde ligt er achter die zucht naar een efod. Men vraagt naar de God van morgen, en negeert de God van gister en heden. De efod vermoordt het geloof en de gehoorzaamheid. Daarom gebruikt de bijbel hier ook zulke sterke woorden als „valstrik" en „nahoereren".

Want de mensen zijn allemaal vervuld van wat de toekomst brengen zal. Het volk zegt: we kunnen rustig de toekomst tegen gaan, als we maar een koning hebben. Gideon zegt: we zijn veilig, als we via de efod weten, waar we met onze God aan toe zijn. Maar niemand klemt zich vast aan die God, die zuUce grote verlossingen werkte; niemand wil geloven; niemand vraagt naar zijn geboden; ze verlaten de HERE, op dezelfde dag waarop ze zijn werken aanschouwden. Als de nood voorbij is, gaan ze maatregelen nemen om herhaling van de ellende te voorkomen. Maar hun afweermaatregelen zijn juist een volharding in hun grote zonde, een weigeren van geloof en bekering.

En daarom is de reformatie hier hopeloos verzand.

Doch laten wij nu toezien. Want heel de wereld is vervuld VEUI spanning ten aanzien van morgen. Waar zoeken de mensen hun toevlucht? In het vertrouwen op Gods genade in Christus Jezus? Steunen ze op Hem, die in het verleden zich een toevlucht bewees in tijden van benauwdheid? En dienen ze Hem nu in het vaste geloof, dat Hij dan wel verder zorgen zal? Dit is de benauwing vandaag: je hoort de mensen zo weinig spreken over de God van het verleden, de God van de 12 artikelen. En evenmin maken ze zich druk over zijn wet vandaag: ze kennen niet de God van de tien geboden. Ze interesseren zich alléén voor wat Hij morgen doen zal. Ze lopen allen naar de waarzeggers. De één, zonder bijbel, laat zich de horoscoop trekken. De ander, met de bijjjel, belandt bij alle mogelijke secten. Want die rijzen als paddestoelen uit de grond, en ze verslaan hun tienduizenden. Maar de Schrift zegt: het is hoererij; en dit wordt de mensen tot een valstrik.

Om het dus maar kort te zeggen: zal vandaag de reformatie niet verzanden, gelijk toen, omdat ze al in de eerste aanvangen bedorven was? Of zal ze zich doorzetten? Dat hangt hiervan af, of wij liefhebben het volk Gods, zonder ooit van de kerk een familiezaakje te maken. Hiervan, of we werkelijk God in Christus als Koning behjden, en dus wegdoen alle wereldse levensstijl. Hiervan, of we hopen op Hem, Die voorheen ons verloste, en ons vandaag zijn geboden geeft, en daarom alle waarzeggerij haten.

Het komt gauw genoeg aan het Ucht, wat het was-,

dat ons tot vrijmaking dreef en op een schooldag samenbracht. Want ik kan dat vaste getal van Richteren maar niet vergeten: na veertig jaar was alles al weer verzand. Als we dan ook maar verstaan, dat wij vandaag beslissen, hoè het met Kerk en Hogeschool over veertig jaar zal zijn. Het zou een zegen zijn, als déze reformatie nu eens de laatste mocht zijn, omdat ze bewaard werd tot de dag van Christus' wederkomst !

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 oktober 1951

De Reformatie | 12 Pagina's

EEN VERZANDE REFORMATIE

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 oktober 1951

De Reformatie | 12 Pagina's