GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Onze vaderen en de Luthersen - in verband met de artt. 27-29 N. G. B. (IX)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onze vaderen en de Luthersen - in verband met de artt. 27-29 N. G. B. (IX)

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

HOOFDARTIKEL

(Bijdrage tot kennis van de verhouding van de Gereformeerden tot de Luthersen in ons land van omstreeks 1571 tot 1620)

PLAATSELIJKE SAMENSPREKINGSPOGINGEN.

Er is een interessant bericht uit een brief van de oude Andreas Nescher, de lutherse predikant in Rotterdam, aan zijn collega Adolf Fischer in Amsterdam, dat de volgende inhoud heeft:

Het gerucht liep, dat Gaspar Grevinchoven, de nestor der rotterdamse predikanten, 's Zondags voor de brief werd geschreven, aan een maaltijd ten huize van een der notabelen zou gezegd hebben, dat er in heel Holland op aangewerkt werd om met de luthersen in de geest der liefde een samenspreking te houden en de geschilpunten door te spreken.

Ook had hij vernomen, dat op alle classes in Holland besloten was, met de Martinisten in conferentie te treden, en dat men deze zaak wilde brengen op de nationale synode.

Nescher voegde er dan deze stekelige opmerking aan toe: „Off se daer Godes ehr en der menschen salicheyt met soecken, dat dencke ick niet; wante de duvell moeste anders met hem (zichzelf) oneens werden. Ick dencke, ze menen solcke conferentie als tot Middelborch geschiet yss".

Deze brief is gedateerd 12 Juli, maar het jaartal ontbreekt. En in hoeverre de geruchten juist waren, is bij gebrek aan voldoende gegevens niet te zeggen. Maar we zullen wel mogen aannemen, dat inderdaad over samenspreking werd gesproken. En het zou kunnen zijn, dat die brief moet gedateerd worden in 1604, in welk geval de opkomende drang naar samenspreking, mede als reactie tegen de al-te-feUe polemiek en wederzijdse verbittering, een verklaring zou kunnen zijn van het feit, dat de Woerdense synode er zich mee bezig gehouden heeft. Maar het is ook mogelijk, dat de brief gedateerd moet worden in 1605 of 1606 (niet later, omdat Grevinchoven, die genoemd wordt, in dat jaar is overleden), en dat er inderdaaad een actie is gaande geweest in de kerkelijke vergaderingen, en dat we daarin te zien hebben een gevolg van de Woerdense synode.

Uit deze brief blijkt voorts, dat er in Middelburg zulk een samenspreking, althans een poging daartoe, heeft plaats gevonden, maar haar doel heeft gemist.

Dit laatste behoeft allerminst te verwonderen. Men had jaren lang al te fel tegenover elkaar gestaan, dan dat zelfs de sfeer van vertrouwen gevonden werd om rustig samen te spreken over leerverschillen. De hierboven afgeschreven opmerking van Nescher bewijst dit al. Het ontbrak niet aan verdachtmakingen en het elkaar-toedichten van allerlei lelijks. En bovendien werden de luthersen niet als gelijkgerechtigden erkend en moest een samenspreking, zoals de gereformeerden die opvatten, eigenlijk leiden tot een capitulatie.

Ook in Rotterdam is de aanhangig geweest. samensprekingskwestie

Van Lutherse zijde werd openlijk de insinuatie uitgesproken, dat de gereformeerde predikanten geen kennis en geen moed bezaten om met hen openlijk in een gesprek te treden en de lutherse confessie en kerkelijke gebruiken met behoorlijke argumenten te bestrijden.

Dit leidde er toe, dat een tweetal afgevaardigden. Jan Daemsen en Letherwys, zich op 8 Februari 1607 namens de Kerkeraad ten huize van Francoys Lodewyckx vervoegden met de mededeling, dat predikant en ouderlingen zich gereed zouden ma!ken om op een nader te bepalen dag met de predikanten der gereformeerden een colloquium te houden over sommige strijdpunten (!!).

Waren er in de gemeente al, die deze uitdaging graag zagen aangenomen, de lutherse kerkeraad dacht er anders over. Men zag in zo'n debat geen heil. En wat van lutherse zijde geïnsinueerd was ten aanzien van de gereformeerden, namelijk, dat deze niet durfden, werd nu geretourneerd aan hün adres.

Intussen had de lutherse kerkeraad zich om advies gewend naar Amsterdam, en ook daar dacht men er zo over. Er werd in Rotterdam een concept-antwoord opgesteld en naar Amsterdam gezonden, waar een tweede, uitvoeriger concept werd voorgesteld. Hoogstwaarschijnhjk is het rotterdamse verzonden, 4 Maart 1607, gericht aan de „Eersame, wyse ende voorsinnige Heeren, den Gecommitteerden des kerckenraedts, die haar Gereformeerde noemen". Om eens te laten zien, hoe men deze brief heeft ingericht en met welke argumenten het verzoek (eigenlijk: een bevel) werd afgewezen, geef ik het antwoord hier in extenso weer. Men kan het afgedrukt vinden in de „Geschiedenis der Evang. Luth. Gem. te Rotterdam" van J. C. Schultz Jacobi, 39 vv.

„Eersame, wyse Heeren!

Alsoo UU. onsen metbroeder Franschoys Lodewicx onlanex geleden hebt aengedient gehadt, als dat wy ons met onsen predicant souden bereyt maecken om met Uwen Predicanten van eenige strydige Artioulen een colloquium te houden, ende dat Uil. hem sulcx hebben vermeit van wegen Uws Kerckenraedts, daerop is dese onse bestendige grondelycke antwoordt, dat wy ons niet genochsaem van alsulcken voorbrengen connen verwonderen, want wy gheene oorsaeoken en weeten waerom wy ons met Uwen predicanten in disputatien souden begeven.

Want eerstelyck, voor soo veel als onses geloofsbekentenis belangende is, de geheele Christenheyt is bekent ende openbaer, wat voor eene Confessie wy in onse kercken voeren ende hebben, gemerckt de selve van in den jare onses Heeren 1530 wylen den Grootmogenden Keyser Carolo quinto (Karel V) van sommigen Duytschen Chur: Vorsten ende Standen des H. Rycx op den grooten Rycxdach tot Augsburch ia overghegheven geweest; welke C!onfessie daema oock andere Coningen, Cheurvorsten ende Standen der Christenheyt met hare landen ende luyden teghen het pausdom aengenomen hebben; om welcke Confessie willen oock veel Christenen, door aenstiftinge des Antechrists tot Romen, haer bloet vergoten hebben ende verworcht syn geweest; in welcke Confessie insgelycx veel van onse voorouders Christelyck syn gestorven. Tot sulcke Confessie, als die in Godes Woord genochsaem is gefondeert, zyn wy ons oock met monde ende herten bekennende, ende gedencken daerby oock door Godts genade te leven ende te sterven.

Ten anderen is oock condt ende openbaer, dat al sulcke confessionsverwandten ende toegedane in gheene Religionsvreden ofte handelingen noyt en syn uuytgesloten geweest, maer altyts daerinne begrepen, op- ende aengenomen worden; alsoo desen volgende oock die Edele Mogende Heeren Staten van deze geünieerde provinciën in den beginne van dese Troubelen, als namentl. in den jare Christi 1566, ons ofte onse voorouders in hare protectiën op- ende aengenomen hebben, als sulcx met verscheydene pacificatiën, tractaten ende handelingen genochsaem te bewysen waere; daerom deselve oock altyts, in allen steden der Geünieerde landen den onsen dat vrye exercitie genadelyck vergundt ende toegelaten hebben; hoewel nochtans sommige van onse misgunner tselve altyt hebben onderstaen te verhinderen; maer de waerhej^t heeft gelyckewel de overhandt gehouden.

Ende ten derden, soo is oock der geheele Christenheyt bekandt, dat over de strydige articulen tusschen ons beyden allerley colloquia, als tot Marburch, Maulbrun, Mompelgart etc. ordentlycker wyse aengestalt ende gehouden syn geweest; als sulcx de openbare schriften ende boecken genochsaem betuygen; daerby wy 't oock te deser tyd laten berusten. Want wy noch de onse gheen meester der Schrift begeeren te syn, 1 Tim. 1, maer houden ons by de heylsame woorden onses Heeren Jesu Christi, na de vermaninghe Pauli, 1 Tim. 6. Oyck soo en ghelooven wy niet, dat uwe Predicanten alsTilcke voorgaen (voorgaande); Colloquia soude verbeteren connen, ofte dat syluiden betere ofte geleerdere argumenten gevonden, als hare meesters aldaer gevoert ende voorgebracht hebben gehadt, die welcke nochtans van den onsen genochsaem syn gherefuteert (weerlegd) geweest, als sulcx die Acta genochsaem betuygen.

Soo en weeten wy daerbeneven ten vierden niet, waerom wy onse Confessie souden disputabel maecken, aengesien onse gemeynte wel gerust ende te vreden is. Maer by aldien uwe gemeynten onrustich waren, mochten sy denselven tot welbehagen colloquia aenstellen^).

Ende als wy oock ten vyfden bedencken, dat niet alleen de goddelycke Schrifture ons dat vragen ende disputeren is verbiedende, naedemael oock daeruit

anders niet en volgt dan haet, nyt, kyvagie, lasteringhe, quaet vermoeden, schoolgekyff §nz. 1 Tim. I ende VI; 2 Tim. II; Ti. III. Ende wat diegene, die sulcx doen, voor eene belooninge hebben sullen, leert St. Paulus Gala V. Maer dit hebben oock de heylige Patres in de eerste Kercke met de daet ende in de waerheyt bevonden; daerom sy terecht hebben gesproken: quod Veritas non docendo, sed disputando amittatur (dat de waarheid niet door de onderwijzing, maar door het dispuut verloren gaat). Daerom syn wy geresolveert (besloten), ons voor alsulcke onondentlycke disputatiën te hoeden; want wy van Christo geleert syn, over synen woorde ende sacramenten niet te disputeren, maer denselven eenvuldelyck te ghelooven, ende synen doot daerby te vercondigen, 1 Corin. XI.

Doch eindelyck ende tot conclusie connen UI. wy niet verbergen, dat de onse haer te meermalen by den Edelen Mogenden Heeren Staten, als onse behoorlycke Overheyt, (die welcke alleen macht hebben in dese sacken te disponeren) uuyt sonderbare oorsaecken daertoe gedrongen, hebben gepresenteert gehadt, wanneer 't hare E.M. belieffte waer, een ordentlyck colloquium over de strydige puncten aen te stellen, dat wy ons dan met gequalificeerde personen souden versien. Ingevalle dan Uwe predicanten alsulcken ernst ende yver hadden tot voortplantinge der waerheyt Godts, mochten sy by denselven een colloquium procureeren. Ende wanneer het alsoo ordentlyck consenteert was, soo en soudet aen onse syde niet gebreecken, wat tot onderhoudinghe der waerheyt nuttelyck ende dienstelyck syn mochte. Maer andersints behooren wy te volgen den raet van sommige van de Edele Heeren Staten, welcke de onse int particulier hebben vermaent, dat wy ons in stillichejrt souden houden, ende alsulcke private disputen vlieden en myden. Ende in stede van kyvagie ende strydt, willen wy met onSe gemeynte den getrouwen vromen Godt in dese bedroeffde tyden voor de prosperiteyt ende voorspoet der E.M. Heeren Staten ende Syn Exc. bidden, dat wy van de aenslagen syner vyanden ende Spaensche Inquisitie mogen gesalveert (verlost) werden, dewelcke evensoo wel na onsen onderganck ende bloet als UU. dursten want sy ons met Uil. in eenen graed houden. Daermede sal onsen Godt in den hemel, ende onsen Heeren van den Lande meer gedient syn, als met de saecken, die UU. ons hebben laten voordragen. Ende by desen antwoort gedencken wy alsoo te blyven.

Datum Rotterdam, den 4n Martij 1607.

UU. dw. die ouderlingen der christelycke gemeynten, de onveranderde Augsburchtsche Confessie toegedaen in Rotterdam" enz.

De korte inhoud is dus: ten eerste is bekend, dat zij de Augsburgse Confessie belijden, die genoegzaam in Gods Woord is gegrond, waarbij zij bUjven willen; ten andere is bekend, dat de aanhangers van deze confessie in 1566 en daarna door de Staten mede erkend zijn geweest in alle reUgiehandelingen en dat zij steeds vrije godsdienstoefeningen hebben mogen houden, alhoewel ook getracht is, deze te verhinderen; in de derde plaats- wordt eraan herinnerd, dat er reeds vele twistgesprekken gehouden zijn, waarbij wordt opgemerkt, dat de huidige gereformeerden niet geacht worden, de vroeger aangebrachte argumenten te kunnen verbeteren; ten vierde zien zij niet in, waarom zij hun belijdenis disputabel zouden stellen, waar toch de gemeente er rust bij heeft; ten vijfde verbiedt de Schrift het disputeren, waar niets goeds uit voortkomt; en tenslotte staat het alleen aan de Staten, godsdienstgesprekken te doen houden.

Op Zondag 18 Maart vervoegde zich na afloop van de namiddaggodsdienst een deputatie van de gereformeerden bij de luthersen onder leiding van Lansbergen. Deze sprak over die brief haar bevreemding uit, alsof men om zulk een samenspreking verzocht had. Integendeel, de gereformeerden waren er altoos toe bereid geweest en Lansbergen had zelf al eens verlof gevraagd van de magistraten om zulk een dispuut te mogen houden, wat hem echter geweigerd was. De afgevaardigden, die zich in Februari bij de luthersen hadden vervoegd, hadden geen andere last dan hen te vermanen, dat zij de gereformeerden niet mochten beschuldigen van gebrek aan kennis en moed om met de luthersen te disputeren. Hierover ontstond een brede discussie, waarin Lodewyckx, aan wie de boodschap was gedaan, staande hield, dat wel ter dege was meegedeeld, dat de predikant en ouderlingen zich gereed zouden maken om met de gereformeerde predikanten te disputeren, en dat men daarna zelfs tot tweemaal toe om een antwoord was gevreesr. Het bleek nu, dat die Februari-commissie haar boekje was te buiten gegaan. Men heeft daarop nog enige tijd met elkaar gesproken en elkaar tot meer verdraagzaamheid aangespoord. Wel vermaande Lansbergen de luthersen, dat zij zich stil zouden. houden in eigen kring en dus onthouden van alle agressie, maar ook werd de wens uitgesproken, dat beide gemeenten met elkaar in vrede en enigheid mochten leven.

Aldus aan al het samensprekingsrumoer in Rotterdam het happy end.

Het wordt meegedeeld in een anoniem stuk aan N. N. We laten in het midden, of en in hoeverre alles zich heeft toegedragen, zoals het verteld wordt. In ieder geval staat vast, dat er van samenspreking niets kwam, en ook, dat de luthersen in Rotterdam en Amsterdam, zoals duidelijk is gebleken, van samenspreking niet wilden weten.

De gemeenschappeüjke basis ontbrak. En dan is men al heel gauw op dood spoor.


1) In 'het amsterdamse concept is hier nog het volgende te lezen: „Ofte wanneer Uil. predicanten alsulken grooten lust hadden te disputeren, soo verwonderen wy ons, dat syluyden niet met haren eygen metbroeders, welcke hier ende daer in dese landen ende steden in sommige hooge articulen strydende syn, (als de openbare schriften ende boecken daervan getuygen) daerover colloquia aenstellen, ende hare hooghe const aen den selven eerst gebruycken, ende tselve uytdlsputeren, ende daerna met ons beginnen". Dit ziet op de twisten tussen de arminlanen en de anderen, die toen al in volle gang waren.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 januari 1952

De Reformatie | 8 Pagina's

Onze vaderen en de Luthersen - in verband met de artt. 27-29 N. G. B. (IX)

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 januari 1952

De Reformatie | 8 Pagina's