GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GEDACHTENISWOORD

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEDACHTENISWOORD

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

KERKELIJK LEVEN

bij de hervatting der colleges uitgesproken door de Rector in de Aula der Theologische Hogeschool op Maandag 31 Maart 1932. *

Na gestaan te hebben bij het doodsbed, waar we Gods vrede gespreid zagen over het beminde gelaat, na het zaaien van het lichaam in de verbeiding van de dag des oogstes, de grote en zalige morgen der opstanding, staan we gereed om voor 't eerst zonder hem, onze geliefde broeder Schilder, tot de gang van 't dagelijks werk in te gaan.

Eer we dit doen, was het ons een behoefte, samen te komen voor het aangezicht des Heren om Hem te danken en van Hem te smeken het licht, de kracht, de troost van Zijn genade — en het verheugt ons zeer, familie Schilder, dat U aan onze uitnodiging, hier aanwezig te zijn, voor zover dat mogehjk was, gehoor hebt willen geven.

Toen de Here het , , keer weder" van Psalm 90 sprak tot onze professor Greijdanus, hebben we geweend: hoe zagen we er tegen op, zonder deze man met het vnjze hoofd, het vrome hart, die kon zeggen: , , weest mijne navolgers, gelijk ook ik van Christus", verder te moeten. Maar God had Schilder ons gelaten, en we baden: „och. Here, mocht het U behagen, hem nog lang voor Uw kerken, voor ons te sparen!"

En nu? Achteraf verstaan we beter dan ooit te voren, wat er in Luthers hart heeft moeten omgaan, die in Weimar Melanchton, naar 't zich liet aanzien, stervende vond, en later daarvan vertelde: „Toen wierp ik de Here de zak voor de deur, en bracht al de beloften bij, die ik uit de Schrift wist op te tellen, dat Hij mijn gebed om Melanchton's genezing moest verhoren, wilde.ik Zijn toezeggingen blijven geloven" — die daarna Melanchton's hand greep en hem beval wat te eten, en toen deze weigerde, uitriep: „Hoor eens, Philippus, je moet eten, anders doe ik je in de ban."

Gedwongen hebben wij niet; ook zagen we niet, dat de Here bezig was, hem los te maken, tot ineens de slag viel.

Nog geen vier jaar na Greijdanus is ook Schilder -van ons weggenomen — en wat nu? Is dit sterven ons niet een raadsel? Indien hij in leven was gebleven, wat had hij ons nog niet kunnen helpen en leren, welke boeken had hij niet op onze tafel kunnen leggen zoals geen ander ze kan schrijven — hoe uitnemende leiding had hij nog kunnen geven aan onze kerken, hoezeer had zijn verdragend woord, dat heel de wereld door gehoord werd, woord van brekende, ontdekkende, bouwende, bezielende kracht, nog niet kunnen bijdragen tot de heiliging van Gods Naam hier beneden — en nu? Here, zijt Gij dan tegen ons? Zijt Ge dan zó toornig op ons? Staat Ge op tegen Uw eigen zaak?

We slaan de Schrift op. En we lezen in Handelingen 13 : 36: Want David, als h ij in z ij n tijd de raad Gods gediendhad, is ontslapen. Hij ontsliep, toen naar Gods raad zijn dienst een einde genomen had. Zo gaat het ons allen, zo ging het ook onze broeder, pjofessor Schilder. Heel zijn dienst, al de diensten, die hij de Here en Zijn volk te bewijzen had, waren Zondag 23 Maart, 's morgens half vijf, volbracht. Zo had van eeuwigheid Gqds besluit het bepaald. Schilder heeft naar Gods Raad alles gedaan wat hij moest doen, alles gebeden wat hij moest bidden, alles geschreven wat hij moest schrijven, alles gezegd wat hij moest zeggen. Om het te kunnen doen ontving hij geen hart­ slag, geen ademtocht te weinig. Toen, bij de laatste hartslag, sprak de Here: nu is 't genoeg. Zo is het goed.

Ook ons moet het genoeg zijn. En goed zijn. Wij buigen het hoofd. Hij, die het alléén weet, vnlde het zo. En we zeggen: Uw wil is altoos wijs en goed, 't Is majesteit, al wat Gij doet, daarom: Uw wil geschiede. Uw wil alleen!

Want David, als hij in z ij n tij d de raad Gods gediend had. Calvijn tekent daarbij aan: „Dit is de hoofdzaak, dat wij in de eerste plaats rekening hebben te houden met de tijd waarin wij leven, dat wij de broeders, met wie wij te zamen leven, moeten dienen; dat wij ons echter in de tweede plaats hebben in te spannen, dat de vrucht van ons werk ook onze nakomelingen ten goede komt."

Zo willen wij, naar de aanwijzing van de Schrift, de dienst van Schilder zien voor ons, zijn tijdgenoten en voor de komende geslachten — en dan zijn vsdj ons bewust, dat God Zijn eer geeft aan geen ander — aan geen enkel schepsel en ook niet toelaat, dat wij zulks doen. Maar tevens vergeten we niet de plicht der liefde en der dankbaarheid. Want er is tegenover dierbare doden een plicht van liefdevol, erkentelijk gedenken; David geeft ons daarvan een voorbeeld in 2 Samuel 1. En wie wanen zou, dat liefde beperkt is tot de houding, waarin we alleen maar naar boven zien, zonder dat de liefde zich uit in de christelijke gemeenschap, en dus ook tussen hen die inwonen en die uitwonen, die is met zijn „liefde" nog niet meer dan een klinkend metaal of een luidende schel. Daarnevens: wie „dienst" zegt, heeft aanstonds Hem in 't oog gevat, die de dienaar heeft gemaakt en bekwaamd en geroepen om slaaf te zijn van de Kurios, de Here Christus.

En voor hoeveel is dan niet te danken! Wat een dienst, immers wat een gaven, die de kurios tientallen jaren onze broeder deed gebruiken! Schilder was literator, classicus, musicus, theoloog, filosoof, orator, prediker bij de gratie Gods. Een denker, vol van diepe, originele gedachten; een geleerde van enorme belezenheid, die niet naschreef wat anderen over historische figuren hadden beweerd, maar zelfstandig hun werken onderzocht, die de duizenden boeken van zijn bibliotheek van buiten en van binnen, dat is naar strekking, kende, die met zijn scherpe blik in korte tijd gehalte en betekenis van een nieuw werk ontdekte, het metend met de kanon, het meetsnoer der Schriften. Daarbij begiftigd met een sterk geheugen, zeldzame energie, vitaliteit en werklust, en wat de wereld noemde zijn vriendelijkheid, nobel karakter, eenvoud, zijn sociaal gerichte natuur, was niet anders dan de christelijke adel van een uiterst fijngevoelend, wedergeboren hart. Een, die in de dagelijkse strijd met het Gode-vijandig vlees de zelfaanklacht kende van het: „ik ellendig mens" —: maar die tevens de juichkreet kon herhalen: „ik dank God door Jezus Christus, mijn Here!"

Wij houden elkander thans niet op met Schilderiana — weinigen hebben met hem verkeerd, die niet kunnen gewagen van bepaalde Schildër-anecdotes, van zijn snedige gezegden, sympathieke daden, bemoedigende woorden, bescheiden optreden, zonnige presentie — maar wij staan niet stil bij de persoon, bij de mens Schilder — verwees ons niet het Woord naar zijn dienst?

En dan is het zeker niet gemakkelijk in die veelkleurige diakonia het voornaamste, het typerende, het kenmerkende te vinden. Wij vragen voor de po-

ging clementie — maar voor ons besef staat in het centrum de profetische gave, aan onze broeder verleend — hij is eerst voor ons: profeet. Een die, om met Calvijn te spreken, hangt aan de mond Gods. Een die met heel zijn hart leeft in, en daarom spreekt uit de Schriften. En, dat hoort er noodzakelijk bij, wiens woord t ij d w o o r d is. Die het woord Gods doet horen voor zijn tijd, in de concrete werkelijkheid van stromingen, strevingen, opvattingen, structuren, dolingen, zonden, noden, voor een bepaalde phase in de ontwikkeling naar het einde, die wij iemands „tijd" noemen. En die met de lamp van het Woord de ellende, en de armoede van 't van God vervreemde en Hem vijandige leven van zijn dagen ontdekt; die onder de kritiek van het Woord doet doorgaan niet het minst, de schoonschijnende, in schaapskleren gehulde ongehoorzaamheid; een wachter op Sions muur, die lang vóór anderen onraad speurt en Jilarm slaat, zich geen rust gimt en zich de slaap uit de ogen weert ter beveiliging van de heilige legerplaats en de geliefde stad, die zichzelf in die dienst verteert — die voor de waarheid en het recht Gods vrijheid en ambt en > positie en ere van mensen over heeft, en die leert en betracht, dat liever hechte vriendschapsbanden moeten verbroken worden, aleer men zou toelaten, dat het Woord van God weersproken en zijn rechten geschonden zouden worden. Is om dit alles de lof Gods niet betamelijk, ja geboden?

Onmogelijk zou het zijn, de profetische werkzaamheid van onze broeder thans in de brede te omschrijven — wij beperken ons in deze kring met 'n enkel woord tot hetgeen de hoogleraar Schilder, profeet Gods, voor de Theologische Hogeschol en mede daarin voor de kerk en het rijk Gods geweest is.

Teruggaande eren wij dan allereerst de God die naar verkiezing roept en zalft daarin, dat Hij Klaas Schilder, die nauwelijks 6 jaar oud zijn vader zich ontvallen en zijn trouwe, vrome moeder in zorgvolle omstandigheden alleen gelaten zag, op jeugdige leeftijd leerde dienen, hem de begeerte in de ziel gaf tot het predikambt, hem de middelen deed toekomen om na het gymnasium ook de Theologische School alhier te bezoeken, hem op Zijn tijd naar de Friedrich- Alexander-Universitat te Erlangen leidde, waar hij 3 Maart 1933 met de hoogste graad bevorderd werd tot philosophiae doctor, en die 25 Augustus 1933 de synode te Middelburg deed aanvaarden met algemene stemmen de enige in de vacature-Honig door curatoren voorgedragen candidaat: Dr K. Schilder te Rotterdam-Delfshaven, om onderwijs te geven in de dogmatiek, ethiek, encyclopaedie en christelijke religie; Dr Schilder, die 17 Januari 1934 inaugureert met een rede over: „Barthiaansche existentie-filosofie contra Gereformeerde geloofsgehoor-theologie".

In deze rede klinkt óp het profetisch getuigenis tegen de opkomende dwaling van zijn tijd, te gevaarlijker en te noodiottiger omdat de valse profetie, die hij bestrijdt, zich tooit met insignia, die het merk van Calvijn heten te dragen. De Here heeft Schilder in het ontdekken en bekampen van deze ijdele leer toen, daarna, en ook reeds daarvóór Zijn kerk een onschatbare dienst doen bewijzen. Ook daarvóór. Eer Schilder schrijven gaat, wil hij zich oriënteren. En hij ziet aanstonds de noodzakelijkheid van heroriëntering. Toen Schilder begon te schrijven leefde de theologie in de Gereformeerde Kerken van, en teerde ze voor het overgrote deel op de erfenis van Kuyper en Bavinck. Nooit heeft Schilder de grote betekenis van deze beide voormannen miskend. Maar hij zag scherp twee dingen: ten eerste, dat elke generatie zich geplaatst ziet voor nieuwe problemen, dat het aan de klem van Gods wet geëmancipeerde denken telkens nieuwe fronten aanvalt, dat ook in de geestelijke kamp de strijdmiddelen al verderfelijker in toepassing en uitwerking worden, dat de strijdmethoden van al geraffineerder opzet getuigenis afleggen. En in'de tweede plaats merkte hij op, dat het historisch gegevene, dus ook wat aangekondigd wordt als gangbare mening, niet goedis in zichzelf, dat het geen eigen gezag voor zich kan opeisen, dat het vraagt, gelijk zowel Kuyper als Bavinck helder hebben ingezien, om correctie en aanvulling. Toen hij daaraan echter, beleidvol en voorzichtig, de hand legde, was het alsof hij heiligschennis ging plegen, de noodklok werd geluid; de pathetische roep ging op (uitermate geschikt om de grote massa met argwaan dit „snood bedrijf" te doen gadeslaan): Heeft dan Kuyper afgedaan ? Heeft Bavinck afgedaan?

Dank zij God, liet Schilder zich door deze tegenstand niet in verwarring brengen. En hij kwam weibeslagen ten ijs. Hij wist wat hij deed, en zag zijn roeping. Hij had onderzocht. Bij het licht der Schriften, die hij door en door kende. Zijn werk aan „De Reformatie", waarvan hij sinds September 1920 medewerker, vanaf September 1924 redacteur was, toont het ons. Hij ging de duistere gangen van de mystiek na, en heeft gezien hoe het Westen met de Indismus van het Oosten een verbond sloot ter onttroning van de transcendente God. Hij verkende het terrein, waarop men „schwarmde" met de „paradoxale werkelijkheid", en legde zo reeds het fundament voor zijn latere dissertatie. Hij stelt — zeer breed is zijn interesse — de kwestie van de psalmberijming als zaak van.erkenning of miskenning van wat als openbar i n g s w o o r d ons van God gegeven is; als hij over anthropomorphismen spreekt, waarschuwt hij, van een noodartikel geen weeldeding te maken; hij handhaaft de absolute antithese tussen God en Satan, en hij toornt tegeil de steeds meer om zich heengrijpende dwaling, als ware de Satan een met God vergelijkbare en tegen Hem opwegende antigod; ook vindiceert hij, om niet meer te noemen, het „nochtans" des geloofs tegenover het Barthiaanse principe van het „als-ob" — wat wij waarheid noemen, zou geen waarheid, maar de doelmatigste dwaling zijn.

Na deze vóórarbeid stelt de Here hem in staat, zoals opgemerkt, tot de voltooiing van zijn studiën naar Duitsland te gaan, waar hij met het Barthianisme in de praktijk kennis maakt, de literatuur aantreft, nodig tot bestrijding van Barth, deze niet te onderschatten tegenstander, en gelegenheid ontvangt, zich met name in de filosofische vraagstukken dieper in te werken, dan hem hier te lande bij zijn overbezet programma in een grote stadsgemeente mogelijk was.

De vrucht van dit alles: „Zur Begriffsgeschichte des Paradoxen" toont de volslagen onhoudbaarheid van Earth's paradoxon-leer zó overtuigend aan, dat deze na de verschijning van 't proefschrift dit lievelingsdenkbeeld geleideUjk loslaat, en er later liefst heel maar niet meer over spreekt. Maar de dissertatie, zo overwaard om door onze predikanten en studenten bestudeerd te worden, wijst ook de grondfout aan van Karl Barths leer: het scheef trekken van de * verhouding tussen God en mens; ze spreekt van de on-Schriftuurlijke, eenzijdige beklemtoning van God als Subject, van Barths onjuiste geschiedenis-opvatting, anthropologic en hamartiologie, van het feit, dat de door God gestelde grenzen allerminst met Barths , .Todeslinie" samenvallen, enz.'

En dan komt de- reeds genoemde inaugurele rede: Schilder begint met de verklaring, dat hij in zijn oratie de dogmatiek in verbinding wil zetten met de actuele vragen van de tijd. Hij bespreekt het conflict Gogart«n-Barth, dat de machteloosheid der z.g.n. dialectische theologie tegen filosofische, overheersing demonstreert, verwijt Barth, in wiens kring nog geen enkel existentiebegrip , , einheitlich" is opgebouwd, dat hij dit begrip verlegd heeft uit een filosophisch in een theologisch gedachten-schema, en dat het hem allerminst gelukt is; zijn oorspronkelijk existentieconcept te kunnen handhaven; terwijl de redenaar aan 't eind aanwijst, dat de gereformeerde theologie, steunend op het Woord, tegenover Barths existentiebegrip vindiceert het geloofsgehoor, bepaald door de wedergeboorte, ter nadere adstructie van welke these Schilder teruggaat op de Canones van Dordt.

Als nu de hoogleraar Schilder zijn colleges in de dogmatiek aanvangt, begint hij met de locus de peccato, de leer van de zonde. Waarom? Willekeur? Stellig niet. Wellicht wilde hij de tijdrovende behandeling van de prolegomena tot later uitstellen, maar zonder reden zal hij niet tot de ontvouwing juist van deze locus zijn overgegaan. We houden ook hier rekening met zijn profetische visie op de dingen: profeten zijn gewoon te volgen wat op ander terrein heet de analytische methode: van het enkele „geval" dringen zij door tot het algemene; van de „kwestie" tot het „bodemgeschil". Schilder zag .in het leven en deilken van zijn tijd: hier de vervlakking, ginds de brutaal gepropageerde opheffing van de antithese tussen God en Satan, , vrouwenzaad en slangenzaad, kerk en wereld, geloof en ongeloof. En bij alle verschijnselen-nuancering wil hij terug naar de aanvangsstadia, de bron, waaruit deze giftige stroom is gevloeid — hij speurt de stroom-loop na tot de oorsprong. Hij zag bij Barth de „polaire spanning" tussen ja en neen, verkiezing en verwerping, Jakob en Ezau, Jeruzalem en Babel. Hij zag tussen Barth en Schleiermacher, die pantheïst in toga, baanbreker van de modernistische theologie, de „fijne" filosoof, wiens schoonklinkende phrasen één aanval zijn op het geopenbaarde Woord, die alle tegenstellingen relativeert, wiens invloed even breed is als diep, en continu tot op vandaag. — Schilder zag tussen deze bemiddelaar, die alle contrasten trachtte te overbruggen en Karl Barth, ondanks diens felle aanvallen op Schleiermacher, duidelijk de draden lopen, die beiden verbonden. Hij zag eveneens de tegenstelling tussen goed en kwaad opgeheven door de Romantiek, en al verder teruggaande door Jakob Böhme en de mysticus Cusanus met zijn leer van de eoïncidentia

(Vervolg op pag. 228.)

oppositorum, d.i.: alle tegenstellingen vallen samen in God als de oneindige; in Hem is geen differentiatie; het kwaad in God is wel geen zonde, maar als oppositura: opwekkende prikkel, principe der beweging. En Schilder onderkende de wortel, waaruit deze kwade ranken waren opgeschoten (slechts enkele wezen we aan): hij vond die in de daemonische leugenleer van het hoogmoedig gnosticisme uit de eerste eeuwen onzer jaarteUing, de dualistische emanatie-waan: al wat in de wereld is: goed en kwaad, licht en duisternis, waarheid en leugen, natuur en geest — dat alles is gevloeid uit God, was dus eerst in „de godheid" aanwezig — al wat wij tegenstellingen noemen, is in de grond der zaak één. Deze blasphemische ketterij betekent de herleving van de oude heidense gedachten inzake theogonie en kosmogonie, en waar ze doorwerken resulteren ze in volstrekte loochening van Triniteit, schepping, val, praedestinatie, voldoening en verlossing door Christus enz. — de totale ondermijning en, Uet de Here het toe, finale ruïnering van 't ganse gebouw der waarheid.

Het is hier niet de tijd, nóch de plaats, na deze vluchtige , , Ansatze" breder op het college-werk van Prof. Schilder in te gaan. Eveimiin spreken we over zijn bemoeiingen inzake het promotierecht, een zesde hoogleraar, het hospitium, een orgelfonds, enz. We gaan eveneens stilzwijgend voorbij aan zijn schorsing en afzetting: de feiten zijn overbekend en liggen ons aUen nog vers in 't geheugen. V/el schrijnt, wat een enkele maal van de overzijde na Schilders verscheiden in de pers den volke werd voorgezet — we denken speciaal aan een dagblad-artikel, waarin de synodalistische schrijver verkondigde, dat de dood vele tegenstelüngen verzoent en dat de schrijver zich met Prof. Schilder innerlijk verbonden bleef weten in Christus — ook Schilder kon van Christus' liefde niet gescheiden worden. Maar de dood verzoent geen enkele tegenstelhng. In de dood worden de zondige tegenstellingen bij de goede en getrouwe dienstknechten weggenomen; de van God geboden tegenstellingen blijven gehandhaafd. En het tekent de valse positie van de schrijver en de mislukking van heel het onzalig bedrijf, als Schilder de kerk wordt uitgezet, en van alle ambt beroofd, omdat hij zou zijn openbare, grove, zich verhardende zondaar; maar als hij nu in precies dezelfde lijn doorgaat en geen aasje berouw toont (en daarvoor moest God gebeden worden, zei de synode) dan zet men bij zijn dood, ten aanschouwe van het volk, met liberale onbekrompenheid de hemelpoort wijd voor hem open — vlak tegen de Heilige Schrift, de Bel ij denis, de Kerkenordening, tegen alle Formulieren der Kerk in. — Zullen ze dan nooit wakker worden, de leden der gebonden kerken? Zullen ze de gruwel maar jaar in, jaar uit laten voor wat hij is?

Wij kunnen, terugziende op Woensdag 26 Maart, zeggen, wat Schilder uitriep van Prof. Lindebooms uitvaart: God zij geprezen, niet de seete, maar de kerk heeft hem begraven!

Dames en heren studenten, commilitones, U zijt de Here wegens Schilder veel verschuldigd. U is in het bezit van zijn overrijke nalatenschap — in dictaten, boeken, geschriften, bladen. Bestudeert en verwerkt. Straks zal blijken: ook Schilders arbeid behoefde aanvulling en correctie. Maar begint U eigen te maken wat hij U naliet, en doet Uw voordeel met de rijke perspectieven die deze profetische geest opende.

Volgt zijn geloof na. Dat is: niet zijn taal, stijl, preekmethode. Weest geen Schilder-copie. Het harnas van een die van de schouderen en opwaarts hoger was dan al het volk past Davids van zoveel kleiner statuur niet. Volgt zijn geloof na ook hierin, dat U geen stap waagt buiten Schrift en BeUjdenis om op eigen denken af te gaan. Een ieder van U die spreekt, die spreke als de woorden Gods. En Uw ontslapen hoogleraar, ge weet het, wilde niet horen van een Schilder-dogmatiek; als men hem er naar vroeg, haalde hij de Drie Formulieren van Enigheid voor de dag, zeggende: dat is mijn dogmatiek.

U zijt de Here wegens Schilder veel verschuldigd. Hoe heeft Hij hem voor U doen zorgen en helpen. Ik denk aan zijn prachtige bijdragen in Uw Almanak •— aan het naar inhoud en vorm zeer waardevolle Corpslied, dat hij voor U vervaardigde, aan het nieuwe Aula-orgel, en zo ware er veel meer te noemen — het verheugt ons, dat U Uw erkentelijkheid jegens hem bewezen hebt, door hem tot ere-lid van Uw Corps te benoemen.

De Here roept ons tot vernieuwde arbeid. Het zal U bekend zijn, dat Romeinen 12 : 11 het laatste gedeelte twee lezingen heeft: tooi kuriooi douleuontes, en: tooi kairooi douleuontes. Greijdanus aanvaardt de eerste, Luther en Calvijn nemen de tweede lezing aan. Voor ditmaal zou ik beide lezingen willen samenvoegen. Dient de Here. Betoont U nu in Uw studententijd, straks als de Here U doet ingaan tot het predikambt, slaven van Jezus Christus. Die hard werken. Een niemand, geen enkel schepsel naar de ogen zien, maar Christus alléén. Schilder ging U daarin voor. En dient de tijd. Laat de tijd, het bepaalde tijdsgewricht, waarin God U plaatste, niet aan U voorbij gaan. Laat de tijd U dienen, en dient Gij hem. Door hem te doorleven met het Woord Gods in de hand, en anderen daarmee , , van dienst" te zijn. En gedenk het woord, eens door professor Schilder neergeschreven: „Wie over de grens van leven-en-dood is heengeschoven, diens lot is beslist; al zou hij daarna nog millioenen jaren moeten wachten op de oordeelsdag: hetgeen hij na zijn sterven in de „tussentoestand" verricht, denkt, wil, streeft, dat telt niet als een aparte en separate factor mee in 't gericht. Dat gericht gaat over hetgeen geschied is door 't lichaam, in de tijd. Wie dus dienen wil, die moet zich werpen op mensen-in-de-t ij d."

En die haaste zich — zijn tijd is kort. Schoner, rijker, vruchtdragender dienst is er niet, dan de dienst in het ambt. Want wij weten, dat de wereld geen dag kan zijn zonder kerk, en dat God de kerk geen dag laten zal zonder ambtsdragers, en geen dag zonder de Geest der wederbaring en heiliging.

Ik eindig met een dubbel geloofsdevies uit voorbije tijden. Het eerste luidt: Deo adiuvante nihil timendum^). Het tweede: Deo cari nihilo carent^).

De Here geeft ons de mars-order: 'trekt voort. Volgen wij de Kapitein Christus Jezus, zoals vorige geslachten 't ons leerdgn: Deo oboedientes, ecclesiae fideles').

P. DEDDENS, h.t. Rector.

Gezongen werd bij de opening: Ps. 131 : 2, 3, 4; gelezen: 2 Cor. 1 : 1—10; de slotzang was: Ps. Y4 VS 12, 18, 19, 20.


1) Als God helpt, js er niets te vrezen.

2) Gods beminden komen niets te kort.

3) Gode gehoorzaam, getrouw aan de kerk.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 april 1952

De Reformatie | 8 Pagina's

GEDACHTENISWOORD

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 april 1952

De Reformatie | 8 Pagina's