Vluchtelingen en vreemdelingen
Lokale Nederlandse kerken en de Belgische vluchtelingen in de Eerste Wereldoorlog
Vluchtelingen en vreemdelingen
Voor Nederlandse kerken en christenen ten tijde van de Eerste Wereldoorlog was het woord ‘vluchtelingen’ verbonden met het verleden of met een verre wereld. Protestanten dachten bij dat woord in eerste instantie aan de eerste christenen die bij de verwoesting van Jeruzalem in 70 de stad moesten ontvluchten, aan Nederlandse vluchtelingenkerken uit de zestiende eeuw te Londen, Emden en de Pfalz, of aan de Hugenoten die ten tijde van de herroeping van het Edict van Nantes (1685) moesten wegvluchten uit Frankrijk. In romans, populair geschreven kerkgeschiedenissen, maar ook in degelijke bronnenpublicaties figureerden vluchtelingen en sympathiseerde men met hun triest lot. Rooms-katholieken dachten bij vluchtelingen eerder aan andere werelddelen, zoals het Zuid-Amerikaanse Mexico, waar katholieken vervolgd werden en geestelijken vermoord. 1
Het woord ‘vluchteling’ was dus gangbaar in het geschied- of wereldbeeld, maar met vluchtelingen zelf had men nog nooit te maken gehad. De Eerste Wereldoorlog bracht in Nederland met de komst van Belgische vluchtelingen een verschijnsel mee, dat de toenmalige generatie en ook de generatie daarvoor niet gekend had: vluchtelingen. De oorlog en de verwoesting die deze in België met zich meebracht waren reeds een nieuwe werkelijkheid, maar dat stond in de krant en bleef nog buiten de eigen levenssfeer. Maar daarenboven werd men geconfronteerd met tienduizenden Duitse en vooral Belgische buitenlanders die, om met de Britse dichter Rupert Brooke te spreken, van de hel van de oorlog in de nog echtere hel van de vlucht terecht waren gekomen. 2 Ze hadden huis en haard moeten verlaten en liepen nu vervuild en berooid door de Nederlandse straten en langs de huizen, en vroegen met een vreemd accent of in een vreemde taal om hulp, om water of brood, of om wat stro om op te slapen. En die gewoonten en gebruiken hadden die een inbreuk deden op de dagelijkse gang van zaken. De regering stelde in de troonrede op de derde dinsdag van september met recht en reden: ‘Nederland ontvangt met open armen alle ongelukkigen, die binnen zijne grenzen toevlucht zoeken.’ De verontwaardiging onder de Nederlandse bevolking over wat Duitsland de Zuiderburen had aangedaan voedde alleen maar haar bereidheid de vluchtende Belgen hulp te bieden. Niemand hoefde het Nederlandse volk te bevestigen met een wir schaffen das, de morele plicht en de wil om de Belgen te helpen was najaar 1914 onbetwist. Wat de journalist van De Maasbode op 13 oktober 1914 schreef na een tocht langs de zuidergrens (zijn serie artikelen heette ‘Langs de wegen barmhartigheid’) was de algemene houding:
We willen dit verslag niet besluiten zonder onze lezers nog eens krachtig op te wekken om door spoedige, ruime financieele hulp deze duizenden ongelukkigen bij te slaan. Hier moet zoo snel mogelijk geholpen worden, anders is de omvang van de dreigende hongerramp niet te overzien.
Maar de vluchtelingen waren en bleven voor de Nederlanders in alle opzichten vreemd en zo werden ze ook beschouwd: als vreemdelingen. Reeds op 8 oktober 1914 werd de christelijke gereformeerde predikant H. Janssen, die onder Roosendaal de stroom vluchtelingen zag, doordrongen van het nieuwe fenomeen van het vreemdelingenvraagstuk:
dadelijk vestigde zich bij mij den indruk, dat de Belg brutaal is en met zorg zag ik dan ook de komende dagen tegen; want dat die menschen, hun land verlieten was verklaarbaar; dat het verstandig was, geloof ik niet? Maar de vraag drong zich dadelijk aan mij op: hoe en wanneer zullen die menschen teruggaan? Wanneer zij hier in Nederland gastvrij ontvangen en liefderijk verpleegd worden, wanneer velen hunner meer ontvangen en genieten dan zij ooit bezeten of genoten hebben. zullen zij dan niet o zoo gemakkelijk hun oude vaderland inruilen voor het verblijf hunner vreemdelingschap. 3
De vreemdheid gold voor de Nederlanders eens te meer, omdat de Belgische vluchtelingen met zovelen waren: naar schatting kwamen ongeveer een miljoen Belgen in 1914 naar Nederland, dat op dat moment ruim zes miljoen inwoners telde. 4 Ter vergelijking: Ook Groot-Brittannië ving in het najaar van 1914 een miljoen Belgen op, en de Britten deden dat met dezelfde vanzelfsprekendheid als de Nederlanders. 5 Maar Groot-Brittannië was wel zes keer groter dan Nederland en op een bevolking van 45 miljoen vielen die ene miljoen Belgen niet zo op. Dat was in Nederland anders. Een stadje als Sluis met een paar duizend inwoners werd plotseling met de aanwezigheid van 25.000 Belgen geconfronteerd en steden als Bergen op Zoom en Roosendaal verdriedubbelden qua inwonertal, zodat vluchtelingen verboden moest worden er heen te gaan. Zeeland, Noord-Brabant en Limburg waren tijdelijk overbevolkt.
Vreemd voor het in meerderheid protestantse Nederland was ook dat de vluchtelingen vrijwel allen rooms-katholiek waren. Op zondag 11 oktober 1914 – een dag na de val van Antwerpen – keek men in de doopsgezinde kerk aan de Lange Noordstraat te Middelburg verbaasd op: ‘er waren wonderlijk vreemde gezichten in de kerk; één paar dames, die ik zag binnenkomen, sloegen een kruis op een manier, die vrij wat geoefendheid aanduidde, en hoewel zij wel spoedig zullen bemerkt hebben dat zij in een protestantsche kerk waren verzeild, bleven zij toch den geheelen dienst.’ 6 Maar bij zo’n curiositeit bleef het niet. De Zeeuwse hoofdstad werd die dagen overspoeld met Belgische vluchtelingen en de vraag om hulp drong zich aan ieder op. De gereformeerde Noorderkerk werd daarop aan vluchtelingen ter beschikking gesteld. Ook de doopsgezinde kerk besloot haar deuren te openen. In de middag van 11 oktober werd de kerk als schuilplaats in gereedheid te brengen, zo beschreef haar predikant P.H. Veen:
Eenige mannen begonnen plotseling de banken op te breken en ze zoo te plaatsen met de zittingen tegen elkaar, dat zij ruime slaapplaatsen boden met stroo gevuld en met dekens gedekt; hamerslagen weerklonken, de zaag gierde, en toen alles maar nauwelijks klaar was, drong de voorhoede van den geweldigen stroom van vluchtelingen, die Zeeland overdekte, reeds binnen. (…) En nu kwamen ze binnen: langzaam, met wantrouwige gezichten soms, zwijgend, moe, hongerig en vielen maar neer op de eerste de beste bank of op den grond. Tegen een uur of twaalf waren kerk en consistoriekamer bezet met een dof slapende schare mannen, vrouwen en kinderen, die koortsig van vermoeidheid en van doorgestane angst maar waren neergevallen op het stroo en sliepen met ‘gesloten vuisten’. (…) Een geheel ander gezicht levert de kerk een paar dagen later. (…) Het is werkelijk een lust te zien hoe zij zich ordelijk scharen op eenvoudige zitplaatsen, vlak voor den preekstoel, met een lange tafel voor zich, waarop zij nu ontvangen hun eenvoudige boterhammen of middageten, dat zij vroolijk snappende naar binnen werken.
Deze hulp kwam spontaan tot stand, zonder enige voorbereiding of begroting van de kosten, en duurde uiteindelijk enkele maan-den, tot de massa vluchtelingen weer uit Middelburg vertrokken was of er andere huisvesting had gevonden. De doopsgezinden kerkten zolang in de Franse of Engelse kerk in de stad. Met kerst 1914 konden ze weer kerk houden in het eigen gebouw. 7 Deze hulp actie, die niet alleen voedsel en onderdak, maar bijvoorbeeld ook kleding betrof, werd financieel gesteund door de gemeenteleden, door stadgenoten, door doopsgezind Nederland, 8 en ook vanuit Engeland. 9
Dit artikel richt zich hoofdzakelijk op de hulp die Nederlandse lokale kerken aan vluchtelingen hebben geboden. In de historiografie over de Belgische vluchtelingen is over de rol van de kerk weinig tot niets te vinden. 10 Aan economische, sociale en culturele aspecten van dit fenomeen is uitvoerig aandacht besteed, maar aan de rol van de kerk of de betekenis van religie is tot recentelijk voorbij gegaan. 11 Deze bijdrage is voor een groot deel gebaseerd op onderzoek van kranten en periodieken uit de oorlogsjaren.
Hulp van kerken
Wat de doopsgezinden in Middelburg deden, was tamelijk uniek. Dat had natuurlijk te maken met de geografische ligging. Zeeland werd in het najaar van 1914, vooral door de strijd om Antwerpen, overspoeld met vluchtelingen. Het zette de samenleving op zijn kop. In Aardenburg in Zeeuws-Vlaanderen werden vluchtelingen opgevangen in de voorkerk of ‘wandelkerk’, het niet voor de kerkdiensten gebruikte deel van de hervormde St. Bavokerk, zo beschreef haar predikant J.N. Pattist in het geïllustreerde tijdschrift Eigen Haard de situatie in oktober 1914:
Een ieder was met koortsachtigen ijver in de weer. De oude Sint Bavo was het centrum. In de consistorie was een aantal Aardenburgsche meisjes aan het boterhammen snijden en smeren, altijd maar door, altijd maar door. Boodschappers gingen naar de boeren om stroo (…) Laat gingen wij te bed en vroeg waren wij er weer uit, maar we hadden dan ook de voldoening, dat in Aardenburg geen vluchteling den nacht onder den blooten hemel moest doorbrengen of zonder eten moest gaan slapen.
’t Was een wonderlijk gezicht, die stille voorkerk vol vluchtelingen. In lange rijen lagen ze daar op dik stroo, (…) familie naast familie. De huisschilders van Aardenburg hadden hunne ‘plaktafels’ geleend en daarop lagen de medegenomen of gekregen kledingstukken in groote doeken geknoopt. ’s Avonds te acht uur was het slapen gaan. (…) Overdag was het een druk gewarrel van menschen, in en uitgaand, altijd bezig met hun vlucht, met elkander te vertellen wat zij ervaren hadden (…)
En nu zou ik kolommen kunnen vullen met al onze ervaringen uit de laatste maanden, hoe de gereformeerden hun kerk afstond[en] voor eene kraamkamer (…) en zelf godsdienstoefening hielden in de Ned. Hervormde bewaarschool; (…) hoe burgemeester, pastoor, kapelaan (…) en nog zoovele anderen dag in dag uit in de weer waren, om te leiden, te helpen, te regelen. 12
Hetzelfde gold voor Noord-Brabant en Limburg. In het uiterste zuiden werden op 16 augustus 1914 Duitse vluchtelingen opgevangen: ‘Hier, in Eysden ligt nu alles weer vol vluchtelingen, de kloosters, de cantine (150), de protestantsche kerk, ‘t kasteel (200 a 300) en plm. 400 zijn naar Maastricht gebracht.’ 13 In Halsteren werd de oude, buiten gebruik zijnde hervormde kerk ingericht als verblijf voor vluchtelingen. 14 En in Schore werd in 1915 de tijdelijk onbewoonde hervormde pastorie gebruikt als naai- en breiatelier voor Belgische vluchtelingen, een onderneming gefinancierd door de Amerikaanse Rockefeller Foundation. De regering spande zich in de vluchtelingen zo snel mogelijk over heel Nederland te verspreiden, om overbevolking en bedreiging van de volksgezondheid aan de zuidelijke grens tegen te gaan en omdat het grensgebied in staat van oorlog was verklaard. Het leger had er manoeuvreerruimte nodig. 15 In veel andere steden en dorpen van Nederland verschenen in deze oorlogsjaren Belgische vluchtelingen, maar vrijwel steeds mondjesmaat.
Maar de doopsgezinde actie is ook bijzonder, omdat de hulpverlening aan de Belgische vluchtelingen anno 1914 niet werd beschouwd als een taak van de kerk. Daarvoor waren liefdadigheidsorganisaties en daartoe was ook de overheid geroepen. Het Rode Kruis speelde niet een grote rol in de hulpverlening in Nederland, veel hulp wortelde in lokale organisatie: her en der werden door burgers hulpcomités in het leven geroepen. Daarnaast de overheid stelde een regeringscommissaris voor de vluchtelingen aan. De gedachte dat de kerk aan maatschappelijke hulpverlening zou moeten doen was tamelijk vreemd. De kerk was er voor de geestelijke belangen. In Tilburg werden in de kerk van St. Anna enkele zondagen in september en oktober 1914 diensten gehouden voor Belgische vluchtelingen. De tekst voor de preek was de eerste maal Hebreeën 13:14: ‘Wij hebben hier geen blijvende woonplaats maar zoeken de toekomstige’. 16 Het was een troostwoord dat de nood van de vluchtelingen in perspectief plaatste, maar niet lenigde. Bij de watersnoodramp van januari 1916 werd hervormde predikanten wel verzocht in de kerkdiensten voor de getroffenen te bidden, maar er werd geen hulpactie ondernomen. Soms werd tijdens de kerkdiensten gecollecteerd voor de Belgische vluchtelingen, zoals op 18 oktober 1914 in de hervormde kerk te ’s Heerenberg, maar dat was eerder uitzondering dan regel.
Rooms en protestants
En tenslotte was het apart wat de doopsgezinden deden omdat de hulpbehoevenden veelal rooms-katholiek waren, zoals de Middelburgse kerkgangers ook vaststelden op zondagmorgen 11 oktober. De gewijde en dagelijks voor de mis benodigde rooms-katholieke kerken mochten en konden meestal niet tot ‘hotel’ worden omgebouwd. 17 Men kon er in een aantal gevallen wel slapen, maar overdag was de kerk weer nodig voor religieuze praktijken. In Hoogerheide – dat met Putte behoorde tot de eerste Nederlandse plaatsen die de tienduizenden Antwerpense vluchtelingen bereikten – drong de noodsituatie echter tot een uitzondering. In het door duizenden vluchtelingen overspoelde dorp werd in oktober 1914 de rooms-katholieke kerk als verblijf voor vluchtelingen ingericht. Een langs de Belgische grens trekkende Maasbode-journalist beschreef de kerk in zijn reportage:
De kerk was geheel leeggedragen en op los rondgespreid stroo zaten en lagen daar geheele families, honderden bijeen, in groepjes saamgeschoold rond de pilaren of zwijgend naast elkander rondloopend, of aan anderen hun kommernissen mededeelend. (…) Dat er echter dien zondag de H. Mis zou gelezen worden voor zijn parochianen, en voor de katholieke vluchtelingen was geen sprake. De kerk had eerst op orde moeten gebracht worden en die armen daartoe er uit te verwijderen en weer naar buiten in het open veld te zenden, daarvan wilde de pastoor niet hooren. 18
Protestantse kerken konden hun niet als gewijd beschouwde kerkgebouwen gemakkelijker ter beschikking stellen en desnoods in onverschillig welke andere beschikbare ruimte hun kerkdiensten houden. In augustus 1914 werden te Ginneken bij Breda in de hervormde kerk enkele tientallen Duitse paters en nonnen gehuisvest die gevlucht waren uit hun klooster St. Mariënburg in het Belgische Minderhout. 19 In Schoten bij Haarlem werd de hervormde Oude Kerk enige tijd ter beschikking van Belgische vluchtelingen gesteld. 20 Het rooms-katholieke dagblad De Tijd meldde op 22 oktober 1914 dat er 88 Belgische vluchtelingen verbleven in de pastorie van de Gereformeerde Kerk te Veenendaal. In Breda verbleven honderden vluchtelingen in de Grote Kerk en in Amsterdam 200 Belgische vluchtelingen in de Nieuwe Waalse Kerk aan de Keizersgracht, ‘zonder te vragen naar godsdienst’. 21
Een oecumenisch gebaar was dat in Borssele het kerkgebouw van de hervormde gemeente op 18 oktober 1914 ter beschikking werd gesteld ten bate van een rooms-katholieke dienst voor Belgische vluchtelingen, onder leiding van de pastoor van ’s Heerenhoek. 22 In Leeuwarden werd in de hervormde Grote Kerk in december 1914 een avond belegd om geld op te halen voor Belgische vluchtelingen. Naast musici traden daar de hervormde predikant en ook de deken en pastoor van de H. Bonifacius parochie op – ‘hoogst opmerkelijk’, zo noemde een krant deze samenwerking. 23 De oorlog wekte in de oorlogvoerende en in de neutrale landen twee religieuze houdingen: die van de boete voor de zonde en die van troost in verdriet. De laatste houding komen we in Nederland tegen bij de hulp aan vluchtelingen. Het geloof bezweek niet onder de absurditeit van de oorlog, maar bloeide. Het leed van de oorlog was zo groot, dat confessionele verschillen soms ondergeschikt werden gemaakt aan de troost die geboden moest worden. 24
Maar er zijn ook incidenten bekend van rooms-katholieke vluch - te lingen die van protestanten hulp kregen, maar botsten op religieus terrein. In Engeland wilde een vrouw die twaalf Belgen in huis had genomen niet ‘toestaan dat haar vluchtelingen ’s morgens uitgingen op uren, waarop in de katholieke kerken dienst werd verricht. Ook moesten de moeders haar kinderen onmiddellijk aan het lezen van den protestantschen Bijbel zetten’. 25 De Belgen verlieten daarop haar huis. Zulke incidenten waren in het ten tijde van de Eerste Wereldoorlog nog behoorlijk antipapistische protestants Nederland ook niet onbekend. In Oud-Beijerland, waar geen rooms-katholiek kerk was, zou de gereformeerde predikant rooms-katholieke vluchtelingen gedwongen hebben bij hem ter kerke te gaan. 26 In Zeeuws-Vlaanderen zouden met de Belgisch vluchtelingen mee uitgeweken geestelijken een rooms-katholieke kerkdienst hebben belegd ‘tot in dorpen, waar nooit mis gehouden werd, als Retranchement en Kadzand, en dat daarna den vluchtelingen verboden is nog langer de Hervormde Kerk te bezoeken, wat in den beginne véél gebeurde’. 27 Dit laatste bleek onjuist. Een hervormd predikant meldde ‘dat men slechts zeer enkele vluchtelingen in de protestantsche kerken opmerkte, die dan nog alleen maar uit nieuwsgierigheid kwamen, om ook eens een “geuzen-mis” bij te wonen’.
In Hoorn werd een hulpcomité voor Belgische vluchtelingen opgericht, maar de katholieke geestelijken waren niet uitgenodigd daarin zitting te nemen. De plaatselijke predikant verklaarde rooms-katholieke vluchtelingen in zijn pastorie te willen opnemen, mits de pastoor hen geen catechisatie zou geven. De katholieken opperden daarop of het niet beter zou zijn om met name gevluchte kinderen ‘in communauteiten onder te brengen, waarin ze volgens hun religie behooren’. 28 Het was tevens een oproep aan rooms-katholieken hun gevluchte geloofsgenoten hulp te bieden.
Vluchtoorden
Vanaf eind oktober begonnen Belgische vluchtelingen met enige aarzeling terug te keren naar Antwerpen en andere plaatsen en nam de druk op de kerken in het zuiden af om ruimte, materiële en geestelijke zorg te bieden. De terugkeer ging wat Nederland betreft wel wat langzaam. Eind 1914 verbleven nog meer dan honderdduizend gevluchte Belgen in ons land en ruim een jaar later nog tachtigduizend. 29 Op diverse plaatsen vestigden vluchtelingen zich langduriger in Nederland, zoals in een door de overheid georganiseerd tentenkamp bij Nunspeet, waar op het hoogtepunt begin 1915 ruim zesduizend Belgen een eigen gemeenschap vormden, 30 winkels, scholen en een rooms-katholieke kerk incluis 31 – die in 1917 nog vergroot werd. Dit grootste vluchtoord of Belgisch dorp – de aanduiding ‘kamp’ werd door de overheid gemeden, omdat het associaties opriep met de Engelse concentratiekampen in Zuid-Afrika ten tijde van de tweede Boerenoorlog 32 – was een van de resultaten van de gecentraliseerde overheidshulp aan de vluchtelingen die na de acute en lokale hulpverlening door burgers en kerken in de eerste oorlogsweken op gang was gekomen. In oktober 1914 was Ch.J.M. Ruys de Beerenbrouck benoemd tot regeringscommissaris voor de vluchtelingen in Noord-Brabant en Zeeland. In Ede, Gouda, Uden en onder meer ook in Bergen op Zoom was zo’n vluchtoord. Deze laatste plek kreeg op 12 februari 1915 een permanenter karakter, getuige het feit dat ook daar een rooms-katholieke kerk werd ingewijd, in een grote barak. In totaal brachten zo’n 20.000 van de honderdduizend Belgen in Nederland de Eerste Wereldoorlog door in deze vluchtoorden. 33 Naast de Belgische dorpen voor burgers, waren er gedurende heel de oorlog ook nog interneringskampen voor Belgische militairen, onder meer te Amersfoort-Zeist en te Harderwijk.
Soms kwam de overheid de kerk financieel tegemoet voor de kosten die zij had gemaakt bij de vervulling van haar pioniersrol in de vluchtelingenhulp. De Hervormde Gemeente te Anloo in Drenthe kreeg in 1915 bijna ƒ400,- subsidie van de burgerlijke gemeente, omdat zij in de leegstaande pastorie en een deel van de kerk een half jaar lang zeventig Belgische vluchtelingen had gehuisvest. Toen de vluchtelingen naar het Belgisch dorp in Nunspeet verhuisden, bleek hoezeer de ruimten waren uitgewoond. 34
Religieuze opleving
In deze vluchtoorden moesten de enkele protestanten zich religieus zien te behelpen. 35 De hervormde predikanten van Harderwijk hielden in het Belgische dorp bij Nunspeet godsdienstoefeningen voor protestantse Belgen. 36 Dit gebeurde ook elders, maar deze incidentele bemoeienis woog bij lange na niet op tegen de activiteiten die de Rooms-katholieke Kerk in deze vluchtoorden ontplooide: ze stelde er aalmoezeniers aan, bediende er de mis en zamelde boeken, rozenkransen, gebedenboeken en speelkaarten in voor de duizenden bewoners.
Uden werd begin juni 1915 door de juist als coadjutor benoemde mgr. A. Diepen bezocht, die op vormreis was en een omweg over Uden maakte. Hij bracht namens de lichamelijk zwakke, sociaal voelende bisschop van Den Bosch, mgr. W. van de Ven, de groeten over aan de vluchtelingen en sprak hen een bemoedigend woord toe. Hoe hoog dit bezoek werd aangeslagen, bleek wel uit het feit, dat op het bericht van de komst van Diepen, de overste J.P.A. Wilhelm, de rechterhand en later opvolger van Ruys als regeringscommissaris, spoorslag per auto vanuit Den Haag naar Uden werd gereden om hem te begroeten. 37
Rooms-katholieke geestelijken rapporteerden in de pers geregeld in positieve zin over de religieuze betrokkenheid van de vluchtelingen. De indruk bestaat in de literatuur, dat de eerste periode van de Eerste Wereldoorlog gepaard ging met een religieuze opleving en sommige reportages lijken dit te bevestigen. 38 Dat ‘nood leert bidden’ werd aan het front ervaren, maar gold ook voor wie voor het oorlogsgeweld gevlucht was. 39 Religieuze praktijken werden geïntensiveerd. In Hansweert was onder de vluchtelingen sprake van een opleving in het religieuze leven, onder aanvoering van pater Golsen, die er door de Belgische Rooms-katholieke Kerk voor de geestelijke zorg onder vluchtelingen was aangesteld. 40 In het ‘Belgisch dorp’ in Uden was de mazelen uitgebroken en stierven kinderen en ook dat leidde tot ongewone religieuze activiteit:
’t Was in die dagen, dat ik ’s avonds na zevenen hoorde bidden in de kerk! Ik ging eens zien en zag een zestig, zeventig kinderen, die in de kerk ’t rozenhoedje baden; na een paar tientjes gingen zij de zijdeur uit, trokken rond de kerk en pastorie, al biddende, en kwamen dan door de groote deur weer binnen. Driemaal trokken zij al biddend rond en besloten hun oefening met de litanie van Onze Lieve Vrouw. Ik vroeg, waarom ze zoo baden. “Wel, mijnheer pastoor, wij doen ommegang voor de zieke kinderkes.”
De kleinen hadden ’t voorbeeld gegeven en een paar dagen later was het een lange stoet van kinderen, mannen en vrouwen, die allen den ommegang deden. Treffende uiting van het eenvoudig volksgeloof! 41
Deze ‘terugkeer naar het altaar’ is wel geduid in termen van het protestantse opwekking of revival. In hoeverre dit juist is staat te bezien, maar de oorlog zelf zou in dit geval gezien kunnen worden als de boeteprediking waarmee dergelijke opwekkingen gepaard gaan. De oorlog was de conditie voor de opleving. 42
Buiten de vluchtoorden waren parochies ook vaak met riten actief voor de vluchtelingen. Anders dan de protestanten, waren de religieuze praktijken van de rooms-katholieken concreet aanwezig in de hulpverlening. Net zoals katholieke geestelijken, anders dan de protestantse, vanwege religieuze praktijken bij de fronttroepen moesten zijn voor de bediening van het laatste oliesel en het viaticum (een laatste communie) – en dus relatief vaker sneuvelden dan hun protestantse evenknieën die zich achter de linies ophielden – , zo waren ook in het vluchtelingenwerk de katholieke geestelijken werkzaam aan het hulpfront. 43 Te denken valt aan de parochiekerk als gewijde plek, waar frequent de mis werd bediend, een kaarsje kon worden gebrand, en ter biecht kon worden gegaan. In het najaar van 1914 werden in Amsterdam, Enschede, Rotterdam en diverse plaatsen speciale missen opgedragen voor de Belgische vluchtelingen. In Tilburg had er in 1915 wekelijks een lof plaats voor de Belgische vluchtelingen. 44 En op Allerzielen werden missen opgedragen voor gesneuvelde Belgische militairen, waarbij de vluchtelingen nadrukkelijk werden uitgenodigd en massaal aanwezig waren. 45 Tegenover deze gevarieerde rooms-katholieke religieuze praktijken stonden de in dit opzicht eenvoudiger religieuze praktijken van de protestantse kerken die zich tot prediking en gebed in de zondagse kerkdiensten beperkten, en soms een lezing door een predikant door de week.
Vreemdelingen
In 1914 en 1915 was er in de Nederlandse pers veel aandacht voor de Belgische vluchtelingen, maar vanaf 1916 ebde de aandacht snel weg. Een belangrijke reden was de watersnoodramp die Nederland in 1916 trof, met name rond de Zuiderzee en in Noord-Holland. Sindsdien waren er Nederlandse vluchtelingen, voor het water ditmaal, en verdwenen de Belgische vluchtelingen uit de publieke aandacht, om er geheel de oorlog niet meer terug te keren. Soms werd de ervaring met Belgische vluchtelingen in deze noodsituatie benut. Op het stationsemplacement te Purmerend werd een barak neergezet, die in 1914 te Vlissingen had gediend voor de opvang van Belgische vluchtelingen. 46 En ook nu boden kerken hulp. De doopsgezinde kerk te Zaandam diende als hospitaal, de hervormde kerk te Oost-Zaandam diende als logement en de hervormden kerkten zolang in het gebouw van de Evangelisch-Luthersche Gemeente. 47 Toen de koster van de christelijke gereformeerde kerk te Nieuwendam vanwege het wassende water in een optocht met vele anderen moest uitwijken naar Amsterdam werden zij in De Wekker van 4 februari 1916 vergeleken met Belgische vluchtelingen.
De Nederlandse vluchtelingen waren echter geen vreemdelingen en dat dit een belangrijk verschil was met de Belgische vluchtelingen bleek uit het feit dat koningin Wilhelmina in de eerste maanden van 1916 tweemaal rampgebieden bezocht, inclusief de doopsgezinde kerk te Purmerend die vluchtelingen herbergde, maar gedurende de oorlog geen Belgisch vluchtoord heeft aangedaan. De Belgische vluchtelingen bleven vreemdelingen. Dit bleek ook uit de schriftelijke kerkvisitatie die de hervormde synode elk jaar uitvoerde. In de rapporten van hervormde gemeenten werd niet vaak melding gemaakt van de Belgische vluchtelingen, maar als het gebeurde, stond dat soms in een negatieve context. Onder de rubrieken ‘berichten omtrent de openbare zedelijkheid’ meldde Middelburg over 1915 dat deze ‘in verband met de mobilisatie en de aanwezigheid van Belgische vluchtelingen, meer dan anders te wenschen overlaat. Ook Vlissingen bevond dat zij veel lijdt onder de tegenwoordige omstandigheden’. 48 Te Harderwijk was in 1915 de toestand van de openbare zedelijkheid ‘veel slechter dan vroeger, en dit onder den invloed der interneering en mobilisatie’. 49 In Friesland en Overijssel werd geklaagd over de vluchtelingen die in 1918 ‘geen gunstigen invloed [hadden] gehad op de moraliteit. 50
Slot
In het licht van deze kritische beoordelingen uit kerkelijke kring van de Belgische vluchtelingen mag wat de doopsgezinde kerk van Middelburg en andere kerken voor hen deden in met name de eerste oorlogsmaanden inderdaad bijzonder heten. Duidelijk is dat de nood de eerste maanden drong tot actieve hulpverlening. De Nederlandse streek ten noorden van Antwerpen werd aan het begin van de Eerste Wereldoorlog overspoeld door vluchtelingen. Een stadje als Aardenburg werd eenvoudigweg geconfronteerd met het vraagstuk van de vluchtelingenhulp. Alle inwoners moesten wel bij de leniging van de eerste nood betrokken worden en verschaften bed, bad en brood. Er was geen ontkomen aan. Zo ging het ook elders in Zeeland, Noord-Brabant en Zuid-Limburg.
Er was sympathie en financiële steun voor de getroffen Belgen en bij een tekort aan slaap- of verblijfsruimte kwam de ruimte die kerkgebouwen – naast scholen en zalen – nu eenmaal bezaten al spoedig in het vizier. Diverse kerken stelden hun kerkgebouwen ter beschikking, en de gemeenten kerkten soms maanden elders. Dit betrof vooral protestantse kerken die geen religieuze bezwaren hadden om hun kerken als logement te laten gebruiken. Naast slaapplaatsen boden de kerken ook geregeld voedsel.
Na verloop van tijd nam de overheid taken over en nam door de distributie van de vluchtelingen over het land en door hun terugkeer de druk op de dorpen en steden in het zuiden af. Nadien bleef er vanuit de kerken zorg voor vluchtelingen bestaan, maar die betrof minder het materiële en meer het geestelijke welzijn. Omdat de vluchtelingen in de meeste gevallen rooms-katholiek waren, waren vooral de kerk en de geestelijken van die confessie actief in de vluchtelingenzorg.
Zoveel is duidelijk dat achter de spaarzame opmerkingen in de historiografie over de rol van de kerk in de vluchtelingenhulp een wereld schuil ging die nader onderzoek verdient. Daarbij valt wel op, dat de hulpverlening een lokale aangelegenheid was en een puur plaatselijk initiatief – ook de steun aan het zuiden uit andere delen van het land was lokaal. Op landelijk bestuurlijk niveau was er in de Nederlandse kerken geen aandacht voor de problematiek van de miljoen Belgische vluchtelingen. In hoeverre dit met de toenmalige taakopvatting van de kerk jegens de samenleving te maken had, met de bestuurlijke onmogelijkheid acuut op een noodsituatie te reageren, of met andere redenen is op basis van dit onderzoek niet uit te maken.
1 Zie bijvoorbeeld De Tijd, 17 juli 1914.
2 Rupert Brooke, geciteerd in Paul Moeyes, Buiten schot. Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog 1914-1918 (Amsterdam/Antwerpen: De Arbeiderspers, 2001) 90.
3 De Wekker, 26 februari 1915.
4 Evelyn de Roodt, Oorlogsgasten. Vluchtelingen en krijgsgevangenen in Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog (Grave [2001]) 147; Moeyes, Buiten schot, 93.
5 Arthur Marwick, The Deluge. British Society and the First World War (Basingstoke: MacMillan, 1991 2 ) 83-84.
6 De Zondagsbode. Doopsgezind weekblad, 8 november 1914.
7 De Zondagsbode, 13 december 1914.
8 Idem, 22 november, 6 december 1914.
9 Idem, 27 december 1914.
10 In Moeyes, Buiten schot en De Roodt, Oorlogsgasten, is de rol van de kerk geen thema en ze wordt alleen terloops genoemd.
11 Afgezien van het specifieke onderwerp van de vluchtelingen, is in de recente historiografie meer aandacht voor de rol van de religie in de Eerste Wereldoorlog dan voorheen. Zie bijvoorbeeld: Enne Koops en Henk van der Linden (red.), De kogel door de kerk? Het Nederlandse Christendom en de Eerste Wereldoorlog (Soesterberg: Aspekt, 2014); Jan de Maeyer, Enne Koops & Tine van Osselaar (eds.), Religion and the ‘Great War’ in the Low Countries, themanummer van Trajecta. Religion, Culture and Society in the Low Countries 23, nr. 2 (2014); Jan Bank, ‘Culturele confrontaties. Godsdienst, kerken en oorlog’, in Jan Bank en Vefie Poels, Culturele confrontaties (Nijmegen: Valkhof Pers, 2014) 11-44. en Hans- George Ulrichs (Hg.), Der Erste Weltkrieg und die Reformierte Welt (Neukirchen: Neukirchener Verlag, 2014).
12 Eigen Haard, 27 februari 1915.
13 Verslag in Nieuwe Tilburgsche Courant, 19 augustus 1914.
14 Tilburgsche Courant, 14 maart 1915.
15 Moeyes, Buiten schot, 96.
16 Nieuwe Tilburgsche Courant, 18 september 1914.
17 Er waren uitzonderingen: de pastoor van de parochie der H.H. Elisabeth en Barbara in het Schoterkwartier te Haarlem stelde op verzoek van het Groot Comité voor de Vluchtelingen, de oude kerk op het Pretoriaplein ter beschikking voor de onderbrenging van vluchtelingen, De Tijd, 7 oktober 1914.
18 De Maasbode, 13 oktober 1914.
19 Algemeen Handelsblad, 11 september 1914.
20 De Tijd, 29 oktober 1914.
21 Algemeen Handelsblad, 13 oktober 1914.
22 Middelburgsche Courant, 17 oktober 1914.
23 Algemeen Handelsblad, 15 december 1914.
24 Stéphane Audoin-Rouzeau en Annette Becker, ’14-’18. De Grote Oorlog opnieuw bezien (Amsterdam 2000) 166-168.
25 Dit voorbeeld werd aangehaald in Java-Post. Weekblad van Nederlandsch-Indië, 25 december 1914.
26 De Tijd, 6 januari 1915.
27 L. Mokveld, De toekomst (Leiden [1917]) 33.
28 De Tijd, 19 september 1914
29 Moeyes, Buiten schot, 101.
30 De Roodt, Oorlogsgasten, 184.
31 Nieuwsblad van het Noorden, 27 november 1914.
32 De Roodt, Oorlogsgasten, 159.
33 Idem, 197.
34 Nieuwsblad van het Noorden, 24 april 1915; Provinciale Drentsche en Asser courant, 24 april 1915.
35 De Roodt, Oorlogsgasten, 189 (over Uden).
36 Handelingen van de Buitengewone Vergadering en van de 101ste Gewone Vergadering der Algemeene Synode der Nederlandsche Hervormde Kerk, ten jare 1916 (‘s-Gravenhage: A. van Hoogstraten en zoon, 1917) 264.
37 Provinciale Noordbrabantsche en ‘s Hertogenbossche courant, 10 mei 1915.
38 Zie: Tine van Osselaer, ‘Missing in Action? Religion in the Great War. A Historiographical Survey of Belgium and the Netherlands’, Trajecta 23 (2014) 245-246, 248 en de daar genoemde literatuur.
39 Vgl. Ron E. Hassner, Religion on the Battlefield (Ithaca: Cornell University Press, 2016) 128-132.
40 De Maasbode, 22 maart 1915.
41 Pastoor P.B. Mets in Het Centrum, 11 mei 1915.
42 Audoin-Rouzeau en Annette Becker, ’14-’18, 164.
43 Vgl. Hassner, Religion on the Battlefield, 12-14.
44 Tilburgsche Courant, 9 september 2015.
45 De Telegraaf, 9 november 1915.
46 Nieuwsblad van het Noorden, 21 februari 1916.
47 Handelingen synode Nederlandsche Hervormde Kerk Jare 1916, 160.
48 Idem, 297.
49 Idem, 298.
50 Handelingen synode Nederlandsche Hervormde Kerk Jare 1919, 149.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juni 2018
DNK | 72 Pagina's