GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Acta van het Zending-Congres - pagina 131

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Acta van het Zending-Congres - pagina 131

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

H3 wilden laten leeren; ik een groot huis wilde laten maken omtrent het mijne, om daar met hunne kinderen te komen wonen, maar ik heb in hen geene begeerte gevonden." En lager: „Hunne taal is zeer duister, zwaar, kort, doch rijk; zij hebben behalve, de geraeene taal, eene, die alleen hunnen aanzienlijken bekend is, zijn gansch ongenegen, om eene andere taal dan hunne eigene te leeren, omdat zij die voor de beste houden; hunne taal kan niet in den grond verstaan of geleerd worden, tenzij door eenen gedurigen omgang of eene verkeering, waartoe zij vrij schuw zijn. Ik heb ook gemerkt, dat zij, die al eenige jaren onder hen verkeerd hebben, geen woord in die tale kunnen uitvinden, om hun eenige stukken van den Godsdienst voor te stellen; ook niets van de ziele. Waaruit dan krachtiglijk af te leiden is, hoe vruchteloos tot nog toe de verwachting geweest van de verkondiging des Evangeliums, ik is laat staan, van de bekeering onder hen in 't bijzonder, als men daarbij doet, dat wij al eenige malen in vreeze zijn geweest, van hen overvallen te worden. Ik zeg vruchteloos, en zoo zal het blijven, zoolang het (onder verbetering) niet aangevat wordt door scholen, waarin het hunner jeugd, of van die onder ons slaven zijn, van kinds af ingescherpt wordt en alzoo bekwaam gemaakt, om onder den landaard dat talent te gebruiken in hun taal of God hun te eeniger tijd bekeering gave." Hieruit blijkt, dat er ja wel pogingen aangewend werden om onder de Heidenen liet Woord te brengen, maar zeer zwakke, welke nog meer verzwakt werden door gemis van de kennis der volkstaal. Hiermee is niet gezegd, dat er niet uit de Heidenen werden onderwezen in de Christelijke religie en gedoopt. Zoo meldde Ds. Specht, in zijn schrijven d.d. 8 Sept. 1669, dat „God zijnen arbeid zoodanig gezegend had, dat 37 personen door den Christelijken doop in de gemeente waren ingelijfd, maar dezen waren eenlingen, die bij de Christenen

bracht". Eindelijk vraagt hij, „dat zijn verzoek om eene collecte, ondersteund mag worden." Uit N. Albaniën werd den len Nov. 1693 door Ds. Dellius gemeld, dat ondanks den tegenspoed en het verzwakken zijner gemeente ,,Godde Heere nog al zijn zegen gaf tot bekeering der Heidenen, uit welke 16 lidmaten aangenomen. Verscheidene gebeden, de 10 geboden en 8 a 10 psalmen waren overgebracht in de wildsche taal, benevens de belijdenis voor den H. Doop en het

H. Avondmaal."

Wat

door onze vaderen verzuimd is, hebben bekende Hernhutters, die in dezen arbeid zijn ingegaan, gedaan en dat met rijken zegen. Het ligt niet op mijnen weg, om van deze werkzaamheden te gewagen. Slechts wil ik vermelden, dat hun arbeid enkele Gereformeerden in de Nederlanden hebben beschaamd, zoodat zij den wenscli hebben geuit, dat de Geref. Kerken nog dit arbeidsveld zouden betreden. de

eigen

moet ondernomen worden; I.

O.MTRENT

TWEE SOORTEN

V.\N

MENSCHEN.

Indianen of inboorlingen van 't land. Van deze volien, zijnde vrij van nature, maar oorlogend somtijds tegen elkander, worden de overwonnenen tot slaven aan de Europeesche ingezetenen verkocht door middel van reulers, die met hen weten om te gaan; en dus gebruiken wij ze tot visschers en jagers, en de vrouwlieden tot allerlei huiswerk, waartoe zij zeer bekwaam zijn. Overigens zijn deze menschen bruinrood van vel, met lange zwarte haren, wonende in de bosschen, zich geneerende met visschen en jagen. Een volk, bijzonder gering, klein en sober van eten, doch zeer genegen tot den drank. Van welke men bespeurt en ondervonden heeft, dat zij eenige dingen van Adam, Abraham enz., doch zeer verward en duister, weten te zeggen. Zij weten ook te zeggen, dat er een man boven ons is (de duivel), waarvan alles kwaads komt. Een volk, zooveel te gemakkelijker tot den waren godsdient te brengen, omdat het zeer gauw van begrip en ook trouw van aard is voor diegenen, die hen wel en vriendelijk behandelen. Doch (zij zijn) zeer vrij, stout en gemeen(zaam) bij diegenen, met welken zij eens kennis gemaakt hebben. Een klaar bewijs, dat de natuur, die om geen meerder of minder onder schepselen van éénen aard weet, aanstonds ook de vreeze wegwerpt, zoodra zij gelijkheid \.

inwoonden." En wat van

Suriname geldt, geldt van al de bezittingen der W. I. Compagnie. Ook van onze nederzettingen in N. Amerika, waaromtrent wij o. a. in een bericht d. d. 1653 aan de Synode van N. Holland lezen ,,De Kerk in Nieuw-Nederland maakt bekend den goeden loop van het Evangelie onder de blinde Heidenen." De Gouverneur in de stad Oranje, aan de rivier Wiopora, schreef aan de Synode van N. Holland, dat hij boven verwachting eene schoone rivier en ongemeen vruchtbaar land gevonden had en met de overigen door de Indianen zeer beleefd en vriendelijk ontvangen waren. ,,Deze Indianen erkennen," zegt hij verder, „een God in den hemel", maar hij heeft niet kunnen bemerken, dat zij een gezetten Godsdienst hebben. Als de Indianen bij hem ten eten zijn, ontblooten zij op zijn voorbeeld ook het hoofd, in den Godsdienst komende, gedragen zij zich modest en stil. Hij vertrouwt, dat zij ,,bij aanwending van behoorlijke middelen tot het Christendom zullen kunnen worden ge:

8

Ds. H. Velse deelt, in zijne reeds meermalen aangehaalde voorrede op de nauwkeurige berichten nopens de grondvesting des Christendoms ouder de Heidenen, in het jaar 1739 uitgegeven, een voorslag mede, bevattende ,,Middelen tot voortplanting van het Christendom in West-Indië," van eenen onbekende, die in W. I. getoefd en eenige ervaring opgedaan had. De bekeering der heidenen in West-Indiën

bespeurt. 2. Negers of vreemdelingen, die van de kust van Guinea of andere plaatsen voor slaven in de West-Indiën gebracht en aan de meestbiedenden verkocht worden, om den arbeid zoo in 't veld, als in en om 't huis te

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1890

Abraham Kuyper Collection | 142 Pagina's

Acta van het Zending-Congres - pagina 131

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1890

Abraham Kuyper Collection | 142 Pagina's