Voetius' catechisatie over den Heidelbergschen Catechismus - pagina 286

Van

282

het eenigh Goddelick Wesen.

A. Een: Deut. 6. 4. Hoort Israël, de Heere onse Godt is een eenigh Heere. 1. Corinth. 8. 6. Nochtans hebben wy maer eenen Godt, &c. 1. Tim. 2. 5. Want

daer is een Godt. V. Hoe veel Goddelicke wesens zijnder? A. Een. V. Hoe veel Godtheden zijnder? b A. Een Godtheyt. V. Hoe veel Goddelicke naturen zijnder? b A. Een. b V. Wie is dien eenen Godt? A. Vader, Soon, H. Geest. b V. Maer ghy noemt 'er drie? A. Dat zijn drie persoenen maer eenen Godt. b V. Is de Vader de Soon ? A. Neen. b V. Is de H. Geest de Vader ofte de Soon? A. Neen. b V. Zijnse dan onderscheyden? A. Ja. b V. Hoe, als Godt? A. Neen. V. Hoe dan? c A. Als een persoon, d V. Wat is een persoon ? A. Een sake ofte dinck, dat van selfs bestaet dat eenigh, levendigh ende verstandigh is, ende dat een ander niet medegedeelt en is noch van een ander onderhouden wert, noch een deel daer van is. V. Wat is een Goddelick persoon? d A. Een onderscheyden selfstandighey t hebbende de geheele Godtheyt in sich. d V. Het woort selfstandighey t, staet dat wel in Godts

b

,

,

,

,

,

woort? A. Ja:

Hebr.

3,

1.

Ende het uytgedruckte

beelt

sijner selfstandigheyt.

c

V. Zijn

de Vader

,

Soon

,

soenen ofte selfstandigheden

H. Geest ?

,

alle drie per-

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen