GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

REVEIL-ONDERZOEK

Bekijk het origineel

REVEIL-ONDERZOEK

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het is niet moeilijk, van de studie van het negentiende-eeuwse Nederlandse Reveil, de opwekkingsbeweging waaraan de namen van Is. da Costa, G. Groen van Prinsterer, 0. G. Heldring c.s. verbonden zijn, een uitgebreide literatuurlijst samen te stellen. Reeds J. C. Rullmann in Een nagel in de heilige plaats, Amsterdam 1912, deed hiertoe een poging. Nu beschikken wij over een bibliografie van de hand van M. Elisabeth Kluit in Het Protestantse Reveil in Nederland en daarbuiten 1815 - 1865, Amsterdam 1970 (hierna te citeren als PRN), 519 - 523. Nodig is slechts een aanvulling.

De literatuur is voornamelijk van Nederlandse origine. Buiten onze grenzen was de aandacht voor het Nederlandse Reveil gering. Noch de Realenzyklopadie (3) (Herzog-Hauck) noch Religion in Geschichte und Gegenwart (3) vermelden het, wel worden daar enkele afzonderlijke Reveilfiguren besproken. "Het" Reveil is blijkbaar niet gemakkelijk te begrenzen en te beschrijven. Er zijn inderdaad open vragen.

Wanneer is het Reveil begonnen? Reeds in de achttiende eeuw, met de kringen waaraan John Wesley participeerde of met de Amsterdamse afdeling van de Christentumsgesellschaft (1784)? Of in de negentiende eeuw, met de "Ware Vrienden van het Christendom" van C. van Zuylen van Nijevelt (1817) of met de Bezwaren tegen de geest der eeuw (1823) van Is. da Costa?

Wanneer is het geëindigd? Met de laatste vergadering van de "Christelijke Vrienden" (1854)? Met het conflict tussen G. Groen van Prinsterer en J. J. L. van der Brugghen (1857)? Met de bijeenkomst van de Evangelische Alliantie in Nederland (1867)?

Het lijkt niet nodig in te gaan op de redenen waarom, ondanks zijn ondefinieerbare karakter, in Nederland het Reveil velen heeft geboeid. Er zijn tientallen detail-studies van verschillende auteurs. Enkelen wijdden er meer dan één artikel of boek aan. B. de Gaay Fortman schreef een reeks, die waard is eens gebundeld te worden. Niet slechts de kerkhistoricus, ook de letterkundige (M. H. Schenkeveld, C. E. te Lintum, W. J. C. Buitendijk, J. Meijer), de classicus (J. Zwaan), de politicus (J. J. R. Schmal), vonden in of om het Reveil-Archief hun materiaal. Aan een dissertatie over de paedagogische idealen van het Reveil wordt gewerkt.

Bestudering van het gehéél heeft van meet af aan plaatsgevonden.

Reeds in de negentiende eeuw schreven L. Wagenaar, A. Pierson en W. van Oosterwijk Bruyn boeken die getuigen van een persoonlijke betrokkenheid en daardoor niet snel zullen verouderen. In de twintigste eeuw publiceerden o.a. A. M. Brouwer, E. E. Gewin, J. C. Rullmann en C. Gerretson interessante, soms critische artikelen.

Green heeft zoveel verdiensten als wijlen Dr. M. Elisabeth Kluit, oud-secretaresse van het Reveil-Archief. Zij combineerde organisatorisch talent aan wetenschappelijke vaardigheid. Aldus ontvingen wij haar PRN, voorafgegaan door Het Reveil in Nederland 1817 - 1854, Amsterdam 1936. Wie nu het Nederlands Reveil als geheel of naar onderdelen wil bestuderen kan niet om haar werk heen.

De oprechte waardering voor dit magnum opus blijft, als wij constateren dat aan PRN bezwaren kleven.

Ten eerste zou het boek aan waarde hebben gewonnen als de historica het samen met een theoloog geschreven had. De theologie komt in het boek tekort. A. C. Honders heeft dit aangetoond. Reeds vroeger hadden J. R. Callenbach en G. C. van Niftrik (vanuit de "Inwendige Zending") de vraag naar de theologie aan de orde gesteld. Wie de achtergronden van het Reveil wil leren kennen moet weten van de visie die bestond op de theologische vragen die in die tijd aan de orde waren.

Ten tweede is het boek te vol. Het werk uit 1936 was overzichtelijker; hij die beide edities bezit zal de eerste niet wegdoen. Allerlei gegevens hadden in plaats van in de tekst in noten verwerkt kunnen worden. Voor diverse onderwerpen die elders reeds goed waren beschreven, had volstaan kunnen worden met een verwijzing naar bestaande literatuur.

Dit artikel bedoelt richtlijnen en suggesties te geven voor voortzetting van het onderzoek. Wij knopen graag aan bij hetgeen Dr. Kluit heeft losgemaakt. Een grote verdienste van de schrijfster is dat zij nieuwsgierigheid wekt, dat zij prikkelt en stimuleert.

Desiderata

PRN verscheen dertien jaar nadat de schrijfster haar "wenselijkheden" voor voortgezette Reveil-studie had gepubliceerd. Het zal mede de bedoeling hebben gehad, daarop in te spelen. Hier volgt haar verlanglijstje, met bij de diverse punten mijn commentaar.

1. C. van Zuylen van Nijevelt en zijn jaren in het buitenland.

In PRN is hieraan aandacht geschonken 188 - 192. Maar in de nagelaten papieren, die zich in het Algemeen Rijksarchief, het

Reveil-Archief en familiebezit bevinden, moet nog allerlei te vinden zijn.

Het onderwerp is van belang voor de relatie van het Reveil tot de Afscheiding van 1834. "Zwarte Cees" had invloed op H. de Cock.

2. De vroegere betrekkingen tussen het Nederlands en het Zwitsers Reveil.

De hoofdstukken IV en IX van PRN verschaffen waardevolle gegevens over het Zwitsers Reveil, maar de relaties met Nederland komen slechts weinig uit de verf.

Heeft Dr. Kluit gelijk als zij, Nederlands Theologisch Tijdschrift 21 (1967) 363, een tegenstelling ziet, omdat het Geneefse Reveil "op kerkelijke bodem" stond?

3. De bijeenkomsten en oefeningen van kleine kringen, conventikels, in de achttiende en negentiende eeuw.

Men vindt hierover allerlei in hoofdstuk II van PRN en in de dissertatie van P. N. Holtrop.

Het onderwerp is belangrijk voor de relatie tussen Reveil en Nadere Reformatie en mede voor de betekenis van de "kleine man", die zeker een inbreng had en gewaardeerd werd: PRN noemt enkele namen 197.

Heeft Allard Pierson gelijk in zijn Levensbeschouwing 18:

"Het onderscheid van stand achtte het Reveil goed genoeg voor 'de wereld'"?

Behoort het Reveil tot de emancipatiebewegingen?

4. Het Archief van de Broedergemeente te Zeist.

Dit is enkele jaren geleden overgebracht naar het Rijksarchief te Utrecht en daar geordend. Hier ligt waarschijnlijk belangrijk materiaal betreffende Réveilkringen buiten Amsterdam en 's-Gravenhage.

5. De invloed van het Waadlands Reveil op de Bijbelavonden van Is. da Costa.

Zie bij 2. Nodig is een onderzoek in de archieven van Genève, Lausanne en Neuchatel, dat bedoelt voort te zetten het daar door mevrouw Kluit en anderen, zoals W. P. Keyzer, verrichte werk. In aanmerking komen de archieven vaih A. Vinet, C. Malan, A. F. Pétavel en J. C. Blumhardt, de Société Evangélique, de Ecole de Théologie, de Eglise evangélique libre en het Seminaire in Lausanne; niet vergeten moet worden de collection-Claparède en de archivalia van het Darbisme in Neuchatel.

6. De verkondiging van Da Costa en zijn theologie.

Een dissertatie is in voorbereiding. Het is overigens merkwaardig dat het daartoe tot dusverre nog niet kwam, terwijl er toch wel waardevolle detailstudies betreffende Da Costa verschenen zijn. Het onderwerp is echter veelomvattend. Da Costa was de spil van het Nederlands Reveil; een bestudering van zijn theologie impliceert een plaatsbepaling temidden van vrijwel alle Nederlandse negentiende-eeuwse stromingen.

Interessant is de vraag of Da Costa inderdaad een "nationale theologie" heeft gegeven zoals hij, kennelijk tegenover de pretenties van de Groninger School, wilde - G. J. Vos, Groen van Prinsterer en zijn tijd I, Dordrecht 1886, 312.

7. Het archief van de boekhandelaar H. Höveker.

Waar bevindt zich dit?

Het zou interessant zijn, hiervan kennis te nemen. Het gaat om de vraag, wat de Réveilkringen lazen (Zie M. E. Kluit, Nader over het Reveil, Kampen z.j. 46 - 83, speciaal noot 14). Van W. de Clercq is dit onderzocht, bij anderen is hieraan nog veel te doen. Welke boeken bevonden zich in hun particuliere bibliotheken? Veilingcatalogi van de "Vereniging tot bevordering van de belangen des boekhandels" kunnen misschien licht verschaffen. Wat was hun literatuurbeschouwing?

8. De geschiedenis van de strijd tegen de maatschappelijke misstanden in de negentiende eeuw.

Ik betwijfel of het nodig is dit aan te vatten. Er is en er wordt reeds van velerlei kant op gestudeerd.

9. Was het Reveil een plant van vreemde bodem of niet?

Het probleem van de voorgeschiedenis is een onderwerp met veel aspecten.

Zoals zoveel in de historie van Nederland heeft ook het Reveil zijn internationale wortels gehad. Welke zijn dit?

Het zou onjuist zijn, de Joodse invloed (Da Costa, Capadose, Schwartz) apart te vermelden. Israël heeft in de Nederlandse culturele geschiedenis zijn autochtone plaats. Maar wel moet aandacht worden geschonken aan:

1. De rol van de Duits-Lutherse theologie (o.a. H. P. Scholte, H. F. Kohlbrugge).

Een handleiding is de dissertatie van G. Fafié.

2. De inbreng van de Waalse, Engelse en Schotse predikanten (A. S. Thellwall, J. C. I. Secretan e.a.) in Nederland.

3. Het regelmatige bezoek van buitenlandse Reveilfiguren (b.v. C. Malan, zie W. P. Keyzer in Gereformeerd Theologisch Tijdschrift 1950 - 1952) aan ons land.

4. De relatie tot het Wesleyaanse Methodisme.

Niet slechts M. E. Kluit (PRN 36), ook andere schrijvers geven aan dat dit de voornaamste wortel van het Reveil zou zijn. Zie bijvoorbeeld D. Chantepie de la Saussaye in Groen van Prinsterers brievenuitgave: Hoe de onderwijswet van 1857 tot stand kwam, Amsterdam 1876, 126. De vraag blijft echter open, door wie dit Methodisme in de negentiende eeuw hier is gei'ntroduceerd. PRN 99 noemt L. G. James als intermediair, maar adstrueert dit niet.

In de achttiende eeuw liggen er duidelijke contacten tussen het Engelse Methodisme en Nederlandse kringen (J. v.d. Berg, in Ned. Archief voor Kerkgeschiedenis NS 52, 1971, 36 - 96). Maar waar liggen deze in de negentiende? De vraag wordt te meer intrigrerend als wij de misvattingen lezen betreffende het Methodisme bij vele Nederlandse theologen.

Nader onderzoek is noodzakelijk in de archieven van de Methodist Missionary Society in Londen, waar wij de Engelse zendelingen ontmoeten die in de na-Napoleontische tijd naar het vasteland van Europa kwamen. Welke invloeden lopen er naar Brussel waar o.a. Ph. Boucher predikant is geweest die later Waals predikant werd in 's-Gravenhage? Lopen hier lijnen via Merle d'Aubigné naar G. Groen van Prinsterer?

In 1977 heb ik de inhoud van het Methodisten-archief in de John Rylands Library te Manchester doorgenomen, maar daar niets gevonden betreffende een directe relatie tot Nederlandse Réveilkringen.

Andere gewenste detailstudies

De meeste Reveilfiguren hebben in de twintigste eeuw hun biograaf, soms biografen, gevonden. Goede studies ontbreken over H. J. Koenen en C. A. F. Schwartz. In het Reveil-Archief zijn de archivalia-Singendonck nog ongeordend en dus onbewerkt.

In dit Reveil-Archief bevindt zich de uitgebreidé briefwisseling tussen W. de Clercq en Is. da Costa, met een register van de hand van Dr. Kluit.

Wanneer worden er een onderzoeker en geld gevonden om deze gehele briefwisseling (aangevuld en toegelicht met correspondentie

van tijdgenoten en personen uit het dagboek van De Clercq) uit te geven? Reeds in de jaren '30 publiceerde Dr. Kluit er een bloemlezing uit, daarbij hopend (6) "dat binnen niet al te langen tijd een grootere uitgave het gegeven beeld zal verdiepen en uitbreiden". Allereerst zal nodig zijn een betoog over de betekenis van deze correspondentie. Wie neemt dat op zich? Is dat betoog overtuigend en bij voorkeur afkomstig van degene die het zelf wil en kan uitwerken, dan kan naar subsidies worden uitgezien.

Evenals er ruimte bleek te zijn voor een proefschrift over de "Ernst en Vrede "-broederkring zou ook de intensieve activiteit van de "Christelijke Vrienden" eens beschreven moeten worden. Een student-assistent van de V.U. is bezig een index samen te stellen op het orgaan De Vereeniging: Christelijke Stemmen (D. Chantepie de la Saussaye, La crise religieuse en Hollande, Leyde 1860, 61 zegt: "Pour connaitre le mouvement intérieur du Réveil, c'est surtout au Vereeniging qu'il faut s'adresser"). Daarbij kan dan tevens de relatie vereniging-kerk nog uitgebreider aan de orde komen dan reeds gebeurde in de dissertatie van J. van der Werf.

In het algemeen is de betekenis van "de vrouw" binnen het Reveil nog niet goed aan de orde geweest. Alle mannen achtten hun echtgenotes hoog, maar de dames mochten alleen in de huiskamer meepraten; wel zijn ze in het practische werk ingeschakeld. Gelukkig hebben ze ook geschreven en veel is daarvan bewaard. Er ligt interessant materiaal in de archieven-Groen van Prinsterer, - Van Hogendorp, - De Clercq, - Da Costa, - Pierson. Hoe dachten deze vrouwen over hun mannen en over bijvoorbeeld O. G. Heldring?

Wat betreft de plaatselijke en regionale situaties: er is veel geschreven over 's-Gravenhage, Amsterdam en Friesland en daarover is nog meer op komst. Maar er waren ook Réveilkringen in Rotterdam (zie PRN, hoofdstuk VII) en Utrecht (F. C. v.d. Ham, G. Barger; later komt daar J. W. Felix met zijn werk voor Vrije Universiteit en Confessionele Vereniging), waarover wij nog niet voldoende weten.

Ook de philantropisch-maatschappelijke kant verdient verdere studie. Wij komen dan op een aangrenzend terrein, dat wat door J. H. Wichern "Inwendige Zending" is genoemd. Dit werk verdient t.z.t. een apart artikel. Maar hier kan toch reeds worden vermeld dat een dankbaar studieobject te vinden is in bijvoorbeeld het zondagsschoolwerk en de diakonessenhuizen die meer dan een eeuw geleden met behulp van Reveil-steun in het leven geroepen werden. In het archief van Bronovo bevindt zich materiaal dat ter beschikking

is, al zal het pas na verkregen toestemming gepubliceerd mogen worden.

Dan is er het politieke aspect (G. Groen van Prinsterer, J. J. L. van der Brugghen, Ae. Mackay, P. J. Elout van Soeterwoude c.s.). Diverse Protestantse politieke partijen voeren hun bestaan terug op het Reveil. Daarbij valt nog al eens het verwijt van on-evangelisch sociaal conservatisme. Is dat terecht? Vgl. H. Berkhof (Christelijk geloof, Nijkerk 1973, 521): "De kerk heeft er anderhalve eeuw over gedaan om de les van de Franse Revolutie te leren".

Tenslotte is er de kerkelijke kant van het Reveil. Ik denk aan de volgende vragen:

1. Is er invloed van Reveil uitgegaan op het ontstaan van de Vrije Evangelische Gemeenten (J. de Liefde)? Is aan het Reveil de "église libre" inhaerent, zoals deze ontstond in Frankrijk en Zwitserland? Hoe is te verklaren dat de meeste Reveilfiguren in Nederland in de volkskerk gebleven zijn, ondanks alle protestbrieven en adressen aan de synode waar zij graag hun naam onder plaatsten?

2. Daarmee hangt samen het moeilijke probleem van een mogelijke relatie tussen Reveil en Doleantie. Is A. Kuyper in de lijn van Groen van Prinsterer voortgegaan? W. Volger heeft uit archivalisch materiaal geput, maar zich beperkt tot het archief van de Hervormde gemeente te Amsterdam. H. Algra en J. C. Rullmann geven aanwijzingen. Zijn deze terzake en afdoende? Ons dunkt van niet.

3. Is het waar dat het Reveil eindigde toen de kring der Christelijke Vrienden tenslotte het kerkelijk vraagstuk ging aansnijden? Zitten achter de breuk geen andere factoren? Overschatten wij de kerkelijke aspecten niet teveel door ze van zo centraal belang te achten?

4. Hoe lagen de relaties tot Rooms-katholieken, Remonstranten en Doopsgezinden? Hoe werd gedacht over Des Amorie van der Hoeven Sr. en Jr., M. Cohen Stuart, S. Muller? Hoe hebben de Reveil-figuren de Evangelische Alliantie en hun verdere buitenlandse contacten beleefd?

De hier gestelde vragen bedoelen niet te suggereren dat op deze onderwerpen niet reeds gestudeerd is. Integendeel, er is literatuur beschikbaar waarvan kan worden uitgegaan. Maar er is nog veel niet volledig uitgezocht.

Literatuur

De bibliografie in PRN is niet geheel bevredigend. Terecht werd een keuze gedaan, volledigheid is onmogelijk. Maar niet duidelijk is: a. waarom bepaalde boeken wel en andere niet werden opgenomen, b. waarom geschriften van en óver Reveil-figuren door elkaar staan.

Daarbij zal echter in aanmerking moeten worden genomen dat Dr. Kluit nog het plan had, haar lijst aan te vullen. Zij is daaraan niet meer toegekomen.

De volgende literatuurlijst omvat:

1. de titels die in PRN ontbreken;

2. de in aanmerking komende publicaties van na 1970.

Wij beperken ons tot datgene wat van belang is voor het Nederlands Reveil.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 maart 1978

DNK | 68 Pagina's

REVEIL-ONDERZOEK

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 maart 1978

DNK | 68 Pagina's