GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

BOEKBESPREKINGEN

44 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Saskia Bottinga), De kerkdeur open. Geschiedenis van de Hervormde Kerk te Oostzaan. Tekeningen: C.J. Dral, 1984 (32 niet genummerde bldz.) (Uitg. Herv. Gemeente Oostzaan, postbus 30, 1510 AA Oostzaan) (Baten voor de verbouwing van een toegang in het kerkgebouw t.b.v. gehandicapten), f 10, —

Het keurig uitgegeven en mooi geïllustreerde boekje bevat een korte beschrijving van de bouw en de inrichting van Oostzaans hervormde kerk, in zijn huidige vorm daterend uit 1760 met een orgel uit 1858 (bouwer: H. Knipscheer). De volledige predikantenlijst van Oostzaan is overgenomen. Er is een literatuurlijst achterin, maar de gebruikte archivalia zijn niet vermeld. Ik miste een afbeelding van de kerk in zijn totaliteit, exterieur alswel interieur.

A. de Groot

100 jaar Christelijk Onderwijs in Baambrugge, 1884-1984. Samenstellers: Elly Bakker-Waagmeester, Marco Blokhuis, Theo Kapteyn, Lydia van Staalduinen. 80 bldz. (Amsterdam, Buyten en Schipperheijn). f 13, 50. (bestellen door overmaking van f 17, 50 op giro 2679090 t.n.v. S. Fluit-Coers te Baambrugge).

De oprichting van een christelijke lagere school te Baambrugge in 1884 was vooral te danken aan het onvermoeid ijveren van de hervormde predikant ter plaatse, M.J. Bouman. Het verhaal van de ontstaansperiode wordt ons beknopt meegedeeld, zoals ook de verdere historie van de school kroniekmatig aan de orde wordt gesteld. Het betrof hier een inrichting van Chr. Nationaal Schoolonderwijs. Ook de moeilijkheden die ontstonden door de oprichting van een Hervormde School in 1931 worden sober en zakelijk beschreven. In 1969 kwam een vereniging tussen beide scholen tot stand. Aan het eind zijn lijsten met de namen van de bestuursleden en het onderwijzend personeel opgenomen. Ook door de opgenomen illustraties maakt het geheel een verzorgde indruk.

A. de Groot

Gedenkschrift Hofrustkerk. 30 december 1984. 12 bldz. [Samenstellers: J. Spruyt, J.R. Jonk] [Uitg. Geref. Kerk Rijswijk]. [Verkrijgbaar bij het Kerkelijk Bureau, Steenvoordelaan 364, 2284 EH Rijswijk], f 3, 50.

In enkele bladzijden wilde men de herinnering aan het kerkgebouw waar men jaar in jaar uit bijeen was gekomen en dat nu door de geheel veranderde omstandigheden afgestoten moest worden, vasthouden. Behalve korte herinneringen van vroegere predikanten en anderen, vindt men in deze brochure op p. 2-5 een beknopt verhaal van de geschiedenis van dit uit 1894 daterende kerkgebouw aan de Rijswijkse Laan Hofrust door A. Geertsma.

A. de Groot

Nicolaas Hendrik Beversluis, Klacht en jubel. Verzamelde geschriften, samengesteld door C. de Jongste. Uitg. Van den Berg B.V. Zwijndrecht. 1984. Geb. 337 bldz. f 37, 90.

Spoedig na het verschijnen van zijn biografie van N.H. Beversluis (o.d.t. Klacht en jubel, Zwijndrecht 1983; zie mijn recensie in DNK, nr. 19) heeft C.

de Jongste zijn belofte ingelost om de schriftelijke nalatenschap van Beversluis uit te geven. Dit boek draagt eveneens de titel Klacht en jubel (ontleend aan een gedichtenbundel van Beversluis) en wordt door 'samensteller' en uitgever als deel II aangemerkt, wat m.i. alleen geoorloofd zou zijn als men De Jongste als auteurervan zou kunnen beschouwen, wat nu eenmaal niet zo is.

De Jongste heeft zich ertoe beperkt in deze uitgave een kort 'Woord vooraf' van zijn hand af te drukken (5-8), verder bevat het boek teksten van Beversluis. Opgenomen zijn: I. Preken, in totaal 19, waarvan tien niet eerder gepubliceerd, II. Gedichten, op vier na reeds alle afgedrukt in de bundel Klachten jubel, III. Brieven, in totaal 13, gericht aan ds. D. Janse, ouderlingen A. Benders en H. Bouwman, en ds. G.H. Kersten, IV. Referaten (een feestrede bij de troonsbestijging van Wilhelmina, een schoolrede en een lezing). Ik herhaal, wat ik bij het verschijnen van de genoemde biografie opmerkte: we kunnen het niet genoeg waarderen, dat De Jongste leven en werk van iemand als N.H.

Beversluis voor ons toegankelijk maakt. Ook in DNK mag daarop de aandacht gevestigd worden. Men zou zich kunnen afvragen of met Beversluis de grens die aan ons werkterrein is gesteld, niet wordt overschreden. Uit deze verzamelde geschriften blijkt echter wel, hoe weinig twintigste-eeuws Beversluis was. Zijn stijl is — typisch voor de kringen waarin hij leefde — zo archaisch dat men hem nog gemakkelijk een negentiende-eeuwer kan noemen. Eigenlijk was hij een man van het achttiende-eeuwse piëtisme. Daarom vind ik het jammer dat Beversluis' teksten met uitzondering van de gedichten in de spelling en zelfs hier en daar ook in taalgebruik (men vergelijke de teksten met de enkele in dit boek afgebeelde pagina's van het origineel) zijn gemoderniseerd.

Voor lezers die toch ook wel vertrouwd zullen zijn met in gothische letter gedrukte stichtelijke werken uit vroeger eeuw, was die aanpassing zeker niet nodig geweest. In wetenschappelijk opzicht is dit procédé in ieder geval te betreuren. Ook verdient het aanbeveling om bij een heruitgave of een eerste uitgave van handschriften de noodzakelijke gegevens over het origineel op te nemen.

A. de Groot

(E.J. Panman), Anloo, de kerk. Uitg. Archiefbeheer Hervormde Gemeente Anloo. 1984. 53 bldz. Dl. en 3 bijgevoegde tekeningen f 15, — (verkrijgbaar bij de boekhandels Iwema, Assen en Wolters, Zuidlaren, en de Herv. Kerk te Anloo. De baten komen ten goede aan het Anloër orgelfonds).

De archiefbeheerder van Anloos hervormde gemeente biedt in dit boekje in de vorm van beknopte aantekeningen aan wat hem over de geschiedenis van zijn kerk bekend is, als een poging 'de tot nu toe ontdekte, min of meer betrouwbare feiten vast te leggen' zoals hij schrijft, enthousiast, maar ook wel voorbarig. 'Sinds maart 1982 (start archiefbeheer Anloo) is een grote hoeveelheid feitenmateriaal aan het licht gekomen', heet het waar hij bedoelde te zeggen dat hij nu 2V2jaar bezig is met onderzoek en studie. Al dat feitenmateriaal wordt samengeperst in een vijftig bladzijden (tweekolomsdruk) , onbenullige en belangwekkende zaken achter elkaar. En waarom? 'Uitstel van publicatie kan tot afstel leiden' en 'het is voor mij als schrijver,

prettig te weten dat een groot gedeelte van de doorgewerkte stof aan de kant kan worden gelegd'. Betekent zo'n uitspraak dat wij de hoop op een overzichtelijk en evenwichtig gecomponeerde publikatie, die ook leesbaar is en duidelijk de historie van de kerkelijke gemeente onderscheidt van die van het kerkgebouw en andere kerkelijke bezittingen, maar meteen moeten opgeven?

Nu komt ook de negentiende eeuw er maar bekaaid van af. Maar, zo deelt de auteur ons in de inleiding mee, 'Er zijn nog veel gegevens, die op ontdekking en beschrijving wachten'. En dat houdt de moed erin, te Anloo en elders.

Laat niemand die geïnteresseerd is of het orgelfonds wil steunen, overigens door mij ervan weerhouden worden het boekje aan te schaffen. Het is keurig uitgegeven en bevat een aantal goede afbeeldingen (de drie los bijgevoegde tekeningen geven de toestand van het kerkgebouw in 1891 weer).

A. de Groot

H. de Buck, Groninger jongensleven omstreeks het midden van de negentiende eeuw. Grepen uit de gedenkschriften van de 'Latijnsche jongen'Rinse (Koopmans) van Boekeren. Met inleiding en verbindende tekst, Uitg. Stabo/ All-Round B.V. Groningen (z.j.) 125 p. (Populair wetenschappelijke geschriften, nr. XVI). Pb f 37, 85; geb. f 42, 90.

De Leidse hervormde predikant Rinse Koopmans van Boekeren (1833-1896) maakte destijds naam als schrijver van schetsen, novellen, romans en gedichtjes — veel meer dan als godgeleerde. Ook al zijn Knutselwerk, Kappipo, of Herinneringen van den ouden tolbaas thans geheel vergeten, Van Boekeren was een rasschrijver. Dat het schrijven hem in het bloed zat, bewijst deze publikatie, verzorgd door de vroegere bibliothecaris van de Groningse universiteit. Uit Van Boekerens nalatenschap door diens zoon aan de Groningse U.B. gelegateerd, kwamen drie dagboekjes tevoorschijn, uit de jaren 1848 en '49, waarin de 16-, 17-jarige gymnasiast bijna dagelijks zijn wederwaardigheden, dromen, verliefdheden en verlangens heeft beschreven. In ongekuiste vorm noteerde hij scheldpartijen van ruziënde straatjongens, hooglopende discussies tussen docenten en leerlingen, spaarzame woordjes opgevangen uit de mond van zijn op afstand aangebedene. De twee causerieën die De Buck aan dit materiaal heeft gewijd en die in dit boekje letterlijk afgedrukt zijn, laten zich niet alleen lezen als ontspanning, maar mogen zeker ook gezien worden als een bijdrage aan de sociale en pedagogische geschiedenis. Voor de kerkhistoricus is het jammer dat de 'gedenkschriften'ophouden bij de aanvang van Van Boekerens theologische studie en over het waarom van zijn keuze voor het predikantsambt, die in deze jaren al vaststond, de lezer in deze bladzijden niets wordt gezegd. In aanmerking genomen het gemengde gehoor waarvoor deze teksten zijn uitgesproken, lijken mij de (niet karige) selectie der fragmenten en de onderhoudend geschreven toelichtingen 'to the point' en verantwoord.

A. de Groot

Om het algemeen volksgeluk. Gedenkboek ter gelegenheid van het tweehonderdjarig bestaan van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, onder redactie van Drs. W.W. Mijnhardt en Prof. dr.A.J. Wichers. Edam 1984. Gebonden. 429 bldz. f 57, 50 (rekening 845451693, Nutsspaarbank te Haarlem).

Het onvolprezen Prins Bernhard Fonds maakte de uitgave mogelijk. De redactie heeft veel werk verzet. Dit leverde een voornaam boek op, sierlijk gebonden. Voor het tiental historische artikelen wist men goed schrijvende deskundigen aan te trekken; de vijftig bladzijden aan het slot met gegevens over leden, departementen, archieven en gepubliceerde werken, benevens een personenregister getuigen van nauwkeurigheid. Met de gedenkboeken uit 1934 en 1959 beschikt de Maatschappij over een fraaie trilogie. Een enkele aanmerking moet worden gemaakt op de druktechnische ontsieringen van bladzijde XVIII en 142.

De landelijke geschiedenis wordt in 180 bladzijden beschreven door P.N.

Helsloot. Hij geeft een imponerend beeld van het genootschap dat zich door alle sociale veranderingen heen heeft weten te handhaven. Ontstaan met de bedoeling 'het volk' te ontwikkelen toonde het de kracht van de opkomende burgerij en de betekenis van dissenters. Herhaaldelijk is het zijn tijd vooruitgeweest. Erkende maatschappelijke verworvenheden (bibliotheken, spaarbanken, woningbouw, bovenal: onderwijsmogelijkheden voor iedereen) zijn mede onder invloed van het Nut tot stand gekomen. Het had oog voor sociale nood. In mijn woonplaats zorgde het Nut voor de eerste, dringend nodige, dorpspomp.

Het Nut heeft een plaats in de Nederlandse kerkgeschiedenis. Opmerkelijk is dat de Maatschappij een 'christelijke' grondslag handhaafde (tot 1969 volgens blz. XIV en tot 1970 volgens blz.13). Ofschoon deze geenszins de vertrouwde dogmatische was en ruimte bood aan een grote schakering verschillend denkende leden heeft de betreffende basisverklaring blijkbaar samenbindend gewerkt.

'Deugd', een centraal begrip, moet in de achttiende eeuw een diepere inhoud hebben gehad dan de later zo afgesleten moralistische. Het was de tijd waarin men sprak over Gods deugden en het pad der deugd bezong in de berijmde psalm één. In een fraai artikel over de Amsterdamse en Utrechtse afdelingen citeert W.W. Mijnhardt de uitspraak uit 1785: '... eene onverbrekelijke verplichting tusschen den eene en den andere mensch, om als kinderen van eenen Vader elkanders heil te bevorderen' (blz. 193). Predikanten hebben leiding gegeven. De bibliografie (blz. 387-408) vermeldt vele stichtelijke publicaties.

In een met kennis van zaken geschreven bijdrage van A. de Groot wordt (blz. 241) de vraag gesteld welke plaats de kerk in dit geheel heeft bekleed n het antwoord daarop eigenlijk opengelaten. De auteur had zeker positief mogen attenderen op een kerk die van zichzelf afwijst en als zuurdesem werkte, op de achtergrond van de Nutsbeweging. Op eigensoortige wijze sloot deze aan bij de eeuwenoude christelijk-humanitaire liberale geestesstroming in de Nederlandse samenleving. In dit verband is het goed een mededeling door te geven die de auteur mij mondeling deed. Op bladzijde 244 is

een illustratief citaat weggevallen. De daar geplaatste noot 9 moet luiden:

'In zijn beoordeling van de antwoorden op de eerste prijsvraag stelt J.J. le Sage ten Broek ergens voor om "de noodzaaklijke invloed van 't geloof in Jezus Christus op de waare deugdsbetragting tot zaligheid" in te voegen, ten einde de "woeste hoop van regtzinnigheidskraajers" geen grond tot kritiek te geven. Zie G.A. Amsterdam. P.A. 211, nr 1258.'

P.L. Schram

Hendrik de Cock, Verzamelde geschriften, deel 2. Uitgegeven door D. Deddens, W. van 't Spijker, M.Drayer, J.C.L.Starreveld, H. van Veen en M. te Velde, met medewerking van H.Bouma en H.Natzijl. Uitg. Den Hertog B.V., Houten 1986, 695 blz. F.74, 50.

Het is verrassend hoe de figuur van Hendrik de Cock geleerden van onderscheiden gereformeerde groeperingen tot voorbeeldige coöperatie heeft weten te brengen. Een en twintig geschriften, deskundig geannoteerd, liggen voor ons, als een kostbaar nageschenk, waarmee de herdenkingsactiviteiten van 1984 worden bekroond. Registers van personen en plaatsen verhogen de bruikbaarheid. De uitvoering van dit tweede deel is even voornaam als die van het eerste.

De Cocks leven is nu tot in details bestudeerd. Hij boeit nog steeds, deze "dweeper" die zichzelf typeerde als "leeraar onder 't kruis" en als "wachter", die de strijd aanbond waar hij meer "Remonstrantismus" meende te onderkennen. Ongetwijfeld is hij te stug overtuigd geweest van eigen gelijk, maar daarover nu niet. Wij laten het bij de waardering, die deze publicatie verdient.

P.L. Schram

Drs. J. Schipper, Eben-Haezer. Geschiedenis van de Gereformeerde Gemeenten van Den Haag en Scheveningen. B.V. Uitgeverij 'De Banier' - Utrecht 1982, 301 blz., f32, 50.

In 1923 kwam het in Den Haag tot de instituering van een Gereformeerde Gemeente. Ter gelegenheid van de herdenking van dit feit verscheen dit keurig uitgegeven boek. Het blijkt dat de wortels van de Gereformeerde Gemeente voor wat de spiritualiteit aangaat gezocht moeten worden in de kringen van de Kruisgezinden en Afgescheidenen, die in de negentiende eeuw ruimschoots en rijkgeschakeerd in Den Haag present waren. Aan hun geschiedenis is een aantal bladzijden gewijd. Terwijl uit de voorafgaande eeuwen slechts enkele predikanten op een vrij willekeurige manier voor het voetlicht gebracht worden, vormen de figuren uit de dagen van Afscheiding en Réveil het onderwerp van een meer samenhangende beschrijving. Het boek heeft waarde voor de regionale kerkgeschiedenis van de vorige eeuw. Het biedt daarnaast - in overeenstemming met de eigenlijke bedoeling - een veelheid van informatie over de geschiedenis van de Gereformeerde Gemeenten in het Den Haag van deze eeuw.

W.van't Spijker

P.Hoekstra-F.Postma-J.Veenhof, Het nachtelijk ontslag. Waarom de Kamper Docent A. Steketee in 1882 moest gaan. Een gedocumenteerd verslag. Uitgeverij Meinema-Delft 1983, 53 blz.

A. Steketee werd door de synode van de Christelijke Gereformeerde Kerk in 1872 benoemd tot docent in de klassieke talen aan de Theologische School te Kampen. Tien jaar later werd hij door de synode geprest om ontslag te nemen. Het besluit daartoe werd in een geheime zitting genomen, waaruit niets bekend is geworden, omdat de aanwezigen de belofte gaven er nimmer met iemand over te spreken. Zo is het ontslag vanaf het begin omgeven geweest met grote geheimzinnigheid. De geruchten en roddels vonden gretig aftrek, terwijl de man om wie het ging zich niet kon verweren: 'het moeielijkste is dat ik niet schrijven kan zonder anderen te kwetsen'.

De auteurs van het nu uitgegeven geschrift vormden een werkgroep die de publicatie voorbereidt van het Steketee-archief dat in het Documentatiecentrum Nederlands Protestantisme aan de Vrije Universiteit te Amsterdam is ondergebracht. Het geschrift zelf bestaat uit de publicatie van het manuscript, waarin Steketee zich verantwoordt tegenover de kerkeraad van zijn geboorteplaats. Het stuk is zorgvuldig getranscribeerd en van aantekeningen voorzien. Aan het geheel gaat een inleiding vooraf, waarin het verloop van het tragische gebeuren wordt geschetst, dat aan de Theologische School een rijkbegaafde docent ontnam omdat hij geen paedagogische kwaliteiten zou bezitten. De werkelijkheid was echter dat de leerlingen in de vooropleiding niet in staat waren zijn specifieke kwaliteiten op de juiste waarde te schatten. En nog erger, dat zij die verantwoordelijkheid droegen voor het onderwijs daartoe blijkbaar evenmin bij machte waren.

De 'beknopte publicatie', zoals de auteurs deze uitgave noemen, heeft ons overtuigd van de waarde van een bredere studie, die recht kan doen aan persoon en werk van Steketee.

Wan't Spijker

K. Runia, Evangelisch - reformatorisch - gereformeerd, Apeldoorn 1984. 56 bldz. f 8, 50.

W. van 't Spijker, Anthony Brummelkamp. Een terugblik op de Afscheiding, Apeldoorn 1984. 56 bldz. f 8, 50.

Graag kondig ik deze twee brochures aan, uitgegeven door de Willem de Zwijgerstichting (postbus 642, 7300 AP Apeldoorn). Runia tracht enige helderheid te brengen in het gebruik van de termen 'evangelisch', 'reformatorisch' en 'gereformeerd', die elkaar gedeeltelijk overlappen, door het ontstaan en de geschiedenis ervan na te gaan, uiteraard in kort bestek. Ik was nieuwsgierig naar het ontstaan en het gebruik van de eerste term m.n. in de negentiende eeuw; Runia releveert hier alleen de Evangelische Alliantie. Bijzondere aandacht krijgt de verhouding gereformeerd-'evangelical'.

Van 't Spijker heeft een sympathiek gestelde biografie over een sympathiek mens geschreven, zonder daarbij de pretentie te hebben gehad iets nieuws te

brengen. In dit boekje schetst hij ons Brummelkamp tijdens de afscheidingsbeweging, zijn positie op de eerste afgescheiden synoden als woordvoerder van de z.g. Gelderse richting, zijn verhouding tot het reveil en Kohlbrügge, zijn werk voor de landverhuizing en zijn betekenis voor de predikantsopleiding.

Aart de Groot

Theologie in de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam. Bijdragen over de collecties en verwante verzamelingen alsmede Doopsgezinde Adversaria verschenen bij het afscheid van dr. Simon L. Verheus als conservator van de kerkelijke collectie, Amsterdam 1985. 200 bldz. Uitgave van de U.B. Amsterdam, Singel 425, 1012 WP Amsterdam. ISBN 90 6125 381.

Deze bundel is zeker geheel in de geest van hem wie men ermee bij zijn afscheid heeft willen eren. Ontelbaren heeft Verheus aan zich verplicht door zijn rustige en vriendelijke adviezen, die steeds gepaard gaan met minstens één mooi (en meestal sterk) verhaal. Dat de grootste bibliotheek van ons land ook voor theologen en kerkhistorici talloze schatten herbergt, is natuurlijk wel bekend, maar ook zij die al dikwijls de weg daarheen insloegen, kunnen met de verschillende bijdragen in dit boek hun voordeel doen. Over de negentiende eeuw zie men in het bijzonder de opstellen die in mijn literatuuroverzicht genummerd zijn als 921, 966 en 974 betreffende het Réveil-Archief, S. Muller en A. de Vries.

Aart de Groot

"Van scheurmakers, onruststokers en geheime opruijers ... "De Afscheiding in Overijssel. Freek Pereboom, H. Hille en H. Reenders (red.), Kampen 1984.

(Uitgave van de IJsselakademie) (Publikaties van de IJsselakademie, nr. 25). 1400 bldz. ISBN 90 6697 012 X.

De IJsselakademie heeft eer ingelegd met deze publikatie, resultaat van ingespannen en uitgebreid onderzoek van een van haar werkgroepen in voornamelijk Overijsselse archieven met belangeloze medewerking van een aantal deskundigen. Zonder een oordeel te willen uitspreken over het werk van dr. Wesseling, die in zijn seriewerk over de afscheiding nu ook met Overijssel een begin heeft gemaakt, moet worden erkend, dat een enigszins adequaat onderzoek in de grote hoeveelheden archiefmateriaal die ook zelfs één provincie in dit opzicht te bieden heeft, binnen afzienbare tijd niet door één persoon gerealiseerd kan worden. Dit boek geeft behalve schetsen over maatschappij en kerk in het begin der vorige eeuw (J.A. Paasman, resp. R.A. Bosch en Freek Pereboom), een historie van de afscheidingsbeweging in Overijssel in het algemeen (H. Hille), van de belangrijkste voortrekkers ervan, Van Raalte (H. Reenders), van de vervolgingen (J. Weitkamp) en van de verdeeldheden in de afgescheiden kerken (H. Hille). Het zijn stuk voor stuk gedegen en zeer goed gedocumenteerde bijdragen, waarvan sommige gerekend mogen worden tot het beste wat er bij de herdenking van de afscheiding in 1984 is versche-

nen. Jammergenoeg ontbreekt een register. De titel is ontleend aan het adres van Overijsselse afgescheidenen aan de Koning uit 1835.

Aart de Groot

H. Imminkhuizen, De nadere reformatie. Primaire bibliografie van 19deeeuwse uitgaven, 's-Gravenhage 1985. 128 bldz. Uitgave en distributie in opdracht van de Stichting Studie der nadere reformatie: Lindenberg's boekhandel, Slaak 4-14, Rotterdam. ISBN 9070355116.

Hoe men zich de verhouding van afscheiding, doleantie, negentiende-eeuwse gereformeerde vroomheid en theologie tot de nadere reformatie moet denken, is voor onze Nederlandse kerkgeschiedenis, maar ook voor de hedendaagse kerkelijke verhoudingen geen onbelangrijke kwestie. Bibliografisch onderzoek is daarbij onmisbaar. Imminkhuizen heeft in deze uitgave 787 titels van werken van auteurs uit de nadere reformatie opgesomd, die in de negentiende eeuw zijn herdrukt. Hiermee is de grondslag gelegd voor het verdere onderzoek.

Althans, zo zou men denken en wensen. Helaas, 't boek laboreert aan onhelderheid van definitie en kan geen aanspraak maken op bibliografische betrouwbaarheid. De "nadere reformatie" blijkt voor Imminkhuizen een vrij rekbaar begrip, waartoe b.v. ook G. de Bres, H. Bullinger, P. Dathenus, Marnix en een reeks Britse auteurs behoren, zodat men zich afvraagt wat het verschil tussen de reformatie en de nadere reformatie is. Als Joh. Polyander, Andr. Rivet en Joh. Bogerman worden opgenomen, waar ligt dan de grens met de gereformeerde orthodoxie? Waarom wel P. Broes' Peinzende christen (uit 1783, herdrukt in 1805 en later) opgenomen, maar niet F.A. Lampes Eerste waarheidsmelk (uitgave van 1841)? Zo kan men doorgaan. Ik vraag me af, wat hierbij nu wel de verantwoordelijkheid van de "Werkgroep primaire bibliografie" van de boven vermelde stichting is geweest, want met de door het Documentatieblad Nadere Reformatie voorgestelde definitie (jg-VII, nr. 4, bldz. 109) zou men toch op een zinnige manier het terrein hebben kunnen afbakenen. Erger vind ik het dat Imminkhuizen als bibliograaf volledig tekort is geschoten door niet uit te gaan van de boeken zelf. Nu worden als "bronnen" opgegeven de diverse lijsten van Brinkman, (veiling) catalogi van Bolland, Burgersdijk & Niermans, Lindenberg, diverse tijdschriften e.d., terwijl voor de samensteller maar één bron had mogen bestaan: de boeken zelf. Consciëntieus worden nu wel verschillen in titelbeschrijving tussen de ene en de andere "bron" vermeld, maar op het idee het desbetreffende geschrift zelf even in te zien, schijnt Imminkhuizen niet gekomen te zijn. Dan zouden ook allerlei fouten voorkomen hebben kunnen worden. Dat het onder nr. 398 genoemde werk Aanteekeningen en alleenspraken, meest betreffende het verborgen leven van den Heere niet van Johannes Hofstede is, zoals hier wordt vermeld, maar van Sicco Tjaden, en vertaald en uitgegeven door Hofstede, mag misschien een toevallige fout zijn, want Brinkman vermeldt wel degelijk Tjaden als auteur bij de uitgave van 1871 en volgende jaren. Maar één blik in De christianorum vexatione deciana (1838) kan de lezer overtuigen, dat dit boek een Leidse dissertatie uit genoemd jaar is en al was de auteur Tako Hajo van den Honert met een kennelijk godzalig klinkende naam gezegend, met nadere reformatie heeft de man niets van doen gehad, zodat wij voorstellen

nr. 404 van de lijst te schrappen. Zo is er nog veel meer te schrappen en te kuisen. Hoeveel meer, weet ik niet, want ik heb maar een steekproef genomen, een zo verdrietig stemmende bezigheid, dat ik er spoedig mee opgehouden ben.

Aart de Groot

J. Vree, De Groninger Godgeleerden. De oorsprongen en de eerste periode van hun optreden (1820 - 1843). Uitgeversmaatschappij J.H. Kok-Kampen, 367 blz., f 65, -

In deze theologische dissertatie biedt de schrijver ons een duidelijk en nauwkeurig beeld van het ontstaan en de ideeënwereld van de Groninger Godgeleerden. Deze laatste benaming werd door de Groningers zelf gebruikt. De schrijver sluit zich daarbij aan. Hij doet daarmee recht aan wat de theologen Hofstede de Groot, Pareau en Van Oordt en hun vrienden bedoelden. Niet alleen in de naamgeving geschiedt dit, maar heel de studie door treft ons de opzet om de Groningers, hun doen en denken, te beschrijven met behulp van het materiaal waarin zij zichzelf presenteerden. In zekere zin is dit niet een boek slechts over de Groninger theologen geworden, het is ook een boek van hen geworden, geschreven door iemand die gaandeweg meer en meer zich in hun wereld heeft kunnen en willen inleven.

De studie put uit allerlei bronnen, die uitgaan bóven de geschriften, die meestentijds in dit verband werden geraadpleegd. Ik denk aan de werken van Heerspink en Sepp, ook aan de studie van J. Huizinga en vooral aan het veel geciteerde werk van Hofstede de Groot zelf: De Groninger Godgeleerden in hunne eigenaardigheid (1855). Vree streefde naar een systematisch bronnenonderzoek, dat hem in staat zou stellen om een historisch overzicht te bieden van het optreden der Groninger theologen. Inderdaad is de systematiek van zijn bronnenonderzoek prijzenswaardig. Dit geldt de breedheid waarop hij zich heeft ingesteld. Hij betrekt in zijn studie niet eerder gepubliceerde correspondentie. Hij maakt gebruik van zo veel geschriften van de Groningers als hem maar mogelijk was en hij speurt in de literatuur van de jaren dertig en veertig van de vorige eeuw naar reacties, die hun gedachten opriepen zowel ter rechter als ter linker zijde. Hij blijkt thuis te zijn in de theologische tijdschriften van die dagen en vermeldt de inhoud van de recensies die naar aanleiding van de publicaties der Groningers verschenen. Op deze wijze valt er een tot nu toe ongekend licht op sommige aspecten van hun theologie, die daardoor toch wel anders overkomt dan wij tot nu toe gedacht hadden. Dat hun theologie teamwork was, was niet onbekend. Maar dat, ondanks de practische doelstelling ervan, zoals bij Hofstede de Groot blijkt, de eigenlijke consistente systematiek bepaald werd door Pareau, trad nog niet eerder zo duidelijk in het licht.

Wie het boek leest kan aanvankelijk menen dat hem het verhaal wordt verteld van een aantal theologen, die geen helderheid en vastheid meer konden vinden in de overgeleverde theologie. Zij gaan zelf op zoek en doen de

ontdekking van wat voor hen het wezen van het Christendom was en zij brengen vervolgens dit nieuwe tot leven op heel het gebied van de theologie.

Zó lijkt het een eenvoudig verhaal. Maar de auteur vertelt het niet alleen met overtuiging en uit de bronnen overtuigende, hij weet in zijn weergave telkens ook die theologische diepte te bereiken, die het ons duidelijk maakt, dat achter de practische zin der Groninger theologen een boeiende en een zeer eigen theologie schuil gaat. Op het eerste oog mist men de systematische theologie in dit boek. Soms denkt men: vertel mij nu eens wat er dogmatisch aan de hand is. Maar wanneer men doorleest blijkt de systematische lijn voortdurend aanwezig te zijn. Zij is er in de uiteenzetting die men vindt van de voornaamste geschriften der Groningers. Zij is er ook in de reacties die hun denkbeelden opriepen bij tijdgenoten. Wat Vree schrijft van Pareau, nl. dat zijn dogmatiek een samenstel van vloeiende lijnen is, geldt van zijn eigen studie evenzeer: het is een zorgvuldig samengesteld geheel, waarin de lijnen vloeiend doorlopen, van het begin tot het einde: de problematiek, die in het eerste hoofdstuk getekend wordt, waarin sprake is van een teleurstellende kennismaking met de theologie van het rationalistisch supranaturalisme, tot en met de rijpe beantwoording van deze problematiek in hun eigen theologie.

Wat waren de problemen, die aan het begin lagen? De dogmatiek was vervallen. De oude gereformeerde opvattingen deden het niet meer. De nieuwere rationalistische spraken evenmin aan. Een nieuwe richting werd gezocht in de 'bijbelse theologie', een modern woord, waarin de kwestie van Schrift en openbaring, rede en openbaring tot een oplossing moest komen. Een nieuw begin werd er gevonden in de ideeënwereld van Van Heusde. Maar zijn visie werd niet zonder meer overgenomen. Zij werd vruchtbaar gemaakt voor de theologie. Openbaring werd opvoeding. Christus werd pedagoog. De mens werd op z'n minst tot navolging in staat geacht. De ontdekking die tegen het einde van 1833 door de vrienden gedaan werd was voor hen zelf een openbaring: God in Jezus Christus. Christus zélf, het hart van hun theologie. Niet een leer over Christus, niet een leer van Christus, maar Christus zelf. En dan Christus, zoals God in Hem met ons de geschiedenis ingaat. Het klinkt alles puur modern. En het doet ons in veel opzichten ook denken aan moderne theologische zienswijzen: openbaring als geschiedenis, verzoening met een schok-effect, voldoening in óns gemoed. Déze ontdekking staat centraal in het tweede hoofdstuk. En zij valt samen met het naderend conflict dat tot de Afscheiding zou voeren. De correspondentie tussen De Cock en De Groot komt in dit verband goed uit de verf. De oude Gereformeerde opvatting omtrent openbaring en genade komt in de briefwisseling te staan tegenover een nieuwe, die nog een definitieve vorm zou vinden. Ook in dit opzicht is de studie verhelderend. Zij werpt een nieuw licht op de verhouding tussen Afscheiding en Groninger theologie.

Het derde hoofdstuk brengt onder andere ook dit ter sprake. De Groots Gedachten hadden een onthullende betekenis, niet alleen voor afgescheidenen, maar ook voor Donker Curtius, die er kwaad van duchtte. In dit hoofdstuk komen ook de relaties met het Réveil ter sprake. Na aanvankelijke voorzichtige toenadering toch een definitieve verwijdering. Maar dan heeft het eigene van de Groninger Godgeleerden al een uitdrukkingsmiddel gevonden in hun tijdschrift. Het ontstaan en de ontvangst ervan komen in het vier-

nr. 404 van de lijst te schrappen. Zo is er nog veel meer te schrappen en te kuisen. Hoeveel meer, weet ik niet, want ik heb maar een steekproef genomen, een zo verdrietig stemmende bezigheid, dat ik er spoedig mee opgehouden ben.

Aart de Groot

J. Vree, De Groninger Godgeleerden. De oorsprongen en de eerste periode van hun optreden (1820 - 1843). Uitgeversmaatschappij J.H. Kok-Kampen, 367 blz., f 65, —

In deze theologische dissertatie biedt de schrijver ons een duidelijk en nauwkeurig beeld van het ontstaan en de ideeënwereld van de Groninger Godgeleerden. Deze laatste benaming werd door de Groningers zelf gebruikt. De schrijver sluit zich daarbij aan. Hij doet daarmee recht aan wat de theologen Hofstede de Groot, Pareau en Van Oordt en hun vrienden bedoelden. Niet alleen in de naamgeving geschiedt dit, maar heel de studie door treft ons de opzet om de Groningers, hun doen en denken, te beschrijven met behulp van het materiaal waarin zij zichzelf presenteerden. In zekere zin is dit niet een boek slechts over de Groninger theologen geworden, het is ook een boek van hen geworden, geschreven door iemand die gaandeweg meer en meer zich in hun wereld heeft kunnen en willen inleven.

De studie put uit allerlei bronnen, die uitgaan bóven de geschriften, die meestentijds in dit verband werden geraadpleegd. Ik denk aan de werken van Heerspink en Sepp, ook aan de studie van J. Huizinga en vooral aan het veel geciteerde werk van Hofstede de Groot zelf: De Groninger Godgeleerden in hunne eigenaardigheid (1855). Vree streefde naar een systematisch bronnenonderzoek, dat hem in staat zou stellen om een historisch overzicht te bieden van het optreden der Groninger theologen. Inderdaad is de systematiek van zijn bronnenonderzoek prijzenswaardig. Dit geldt de breedheid waarop hij zich heeft ingesteld. Hij betrekt in zijn studie niet eerder gepubliceerde correspondentie. Hij maakt gebruik van zo veel geschriften van de Groningers als hem maar mogelijk was en hij speurt in de literatuur van de jaren dertig en veertig van de vorige eeuw naar reacties, die hun gedachten opriepen zowel ter rechter als ter linker zijde. Hij blijkt thuis te zijn in de theologische tijdschriften van die dagen en vermeldt de inhoud van de recensies die naar aanleiding van de publicaties der Groningers verschenen. Op deze wijze valt er een tot nu toe ongekend licht op sommige aspecten van hun theologie, die daardoor toch wel anders overkomt dan wij tot nu toe gedacht hadden. Dat hun theologie teamwork was, was niet onbekend. Maar dat, ondanks de practische doelstelling ervan, zoals bij Hofstede de Groot blijkt, de eigenlijke consistente systematiek bepaald werd door Pareau, trad nog niet eerder zo duidelijk in het licht.

Wie het boek leest kan aanvankelijk menen dat hem het verhaal wordt verteld van een aantal theologen, die geen helderheid en vastheid meer konden vinden in de overgeleverde theologie. Zij gaan zelf op zoek en doen de

ontdekking van wat voor hen het wezen van het Christendom was en zij brengen vervolgens dit nieuwe tot leven op heel het gebied van de theologie.

Zó lijkt het een eenvoudig verhaal. Maar de auteur vertelt het niet alleen met overtuiging en uit de bronnen overtuigende, hij weet in zijn weergave telkens ook die theologische diepte te bereiken, die het ons duidelijk maakt, dat achter de practische zin der Groninger theologen een boeiende en een zeer eigen theologie schuil gaat. Op het eerste oog mist men de systematische theologie in dit boek. Soms denkt men: vertel mij nu eens wat er dogmatisch aan de hand is. Maar wanneer men doorleest blijkt de systematische lijn voortdurend aanwezig te zijn. Zij is er in de uiteenzetting die men vindt van de voornaamste geschriften der Groningers. Zij is er ook in de reacties die hun denkbeelden opriepen bij tijdgenoten. Wat Vree schrijft van Pareau, nl. dat zijn dogmatiek een samenstel van vloeiende lijnen is, geldt van zijn eigen studie evenzeer: het is een zorgvuldig samengesteld geheel, waarin de lijnen vloeiend doorlopen, van het begin tot het einde: de problematiek, die in het eerste hoofdstuk getekend wordt, waarin sprake is van een teleurstellende kennismaking met de theologie van het rationalistisch supranaturalisme, tot en met de rijpe beantwoording van deze problematiek in hun eigen theologie.

Wat waren de problemen, die aan het begin lagen? De dogmatiek was vervallen. De oude gereformeerde opvattingen deden het niet meer. De nieuwere rationalistische spraken evenmin aan. Een nieuwe richting werd gezocht in de 'bijbelse theologie', een modem woord, waarin de kwestie van Schrift en openbaring, rede en openbaring tot een oplossing moest komen. Een nieuw begin werd er gevonden in de ideeënwereld van Van Heusde. Maar zijn visie werd niet zonder meer overgenomen. Zij werd vruchtbaar gemaakt voor de theologie. Openbaring werd opvoeding. Christus werd pedagoog. De mens werd op z'n minst tot navolging in staat geacht. De ontdekking die tegen het einde van 1833 door de vrienden gedaan werd was voor hen zelf een openbaring: God in Jezus Christus. Christus zélf, het hart van hun theologie. Niet een leer over Christus, niet een leer van Christus, maar Christus zelf. En dan Christus, zoals God in Hem met ons de geschiedenis ingaat. Het klinkt alles puur modern. En het doet ons in veel opzichten ook denken aan moderne theologische zienswijzen: openbaring als geschiedenis, verzoening met een schok-effect, voldoening in óns gemoed. Déze ontdekking staat centraal in het tweede hoofdstuk. En zij valt samen met het naderend conflict dat tot de Afscheiding zou voeren. De correspondentie tussen De Cock en De Groot komt in dit verband goed uit de verf. De oude Gereformeerde opvatting omtrent openbaring en genade komt in de briefwisseling te staan tegenover een nieuwe, die nog een definitieve vorm zou vinden. Ook in dit opzicht is de studie verhelderend. Zij werpt een nieuw licht op de verhouding tussen Afscheiding en Groninger theologie.

Het derde hoofdstuk brengt onder andere ook dit ter sprake. De Groots Gedachten hadden een onthullende betekenis, niet alleen voor afgescheidenen, maar ook voor Donker Curtius, die er kwaad van duchtte. In dit hoofdstuk komen ook de relaties met het Réveil ter sprake. Na aanvankelijke voorzichtige toenadering toch een definitieve verwijdering. Maar dan heeft het eigene van de Groninger Godgeleerden al een uitdrukkingsmiddel gevonden in hun tijdschrift. Het ontstaan en de ontvangst ervan komen in het vier-

de hoofdstuk aan de orde. Vervolgens blijkt de eigen plaats van de Groninger richting uit de serie handboeken, die het licht zagen. In het oog van •velen vormden de Groningers een 'school', waarvan men het streven zorgvuldig in het oog diende te houden.

De confrontatie met het Réveil kwam tot stand in de adressenbeweging rond 1841/42. Dan hebben de Groningers zich in zoverre geprofileerd, dat zij als beweging bestrijding ontmoeten. Waarin hun 'eigenaardigheid' bestaat, wordt in het laatste hoofdstuk beschreven, een knappe samenvatting van hun theologie, die door Vree met waardering, maar niet zonder bezwaren beschouwd wordt. De waardering raakt voornamelijk het anti-rationalistische. Vree ziet daarin een trek van gemeenschappelijkheid, waardoor het optreden van de Groningers beschouwd mocht worden als een 'onderdeel van die bredere beweging binnen de Hervormde Kerk waarvan ook de Afscheiding en het Réveil deel uitmaken' (blz. 340). Deze visie heeft iets boeiends.

Dit laatste ligt in een totaalvisie, die echter de lijnen wellicht wat al te zeer doet vervloeien. Het is evenwel de vraag of deze beschouwing in overeenstemming is te brengen met de zienswijze van Hofstede de Groot op de 'bewegingen in de Hervormde Kerk'. Zij lijkt veeleer daarmee in strijd te zijn.

De zwakheden van de Groningers ziet Vree voornamelijk in hun te grote aandacht voor de subjectieve zijde van het christendom, in hun te snelle overgang van de letter van de Schrift naar de geest van het christendom en in verband daarmee in hun subjectieve verzoeningsleer (blz. 336v.). In zijn beoordeling houdt de schrijver rekening met het feit, dat iedere theologie haar tijd 'heeft. Zó heeft hij haar willen beschrijven, binnen de context van haar eigen tijd. Ik meen dat hij daarin is geslaagd. Wie de bewegingen binnen de Hervormde Kerk van de vorige eeuw wil leren kennen kan aan de denkwijze van de Groninger theologen niet voorbijgaan. Voor de beschreven periode vormt het boek van dr. Vree in de toekomst een bron van kennis. Zélf karakteriseert de auteur de bedoelde theologie als 'de theologie van de Restauratie'.

In 1843 stond deze in haar volle kracht. Daarna nam haar betekenis gaandeweg af. De beschrijving van dit proces zouden we graag uit de pen van dr.

Vree met dezelfde nauwkeurigheid ontvangen als waarmee hij dit werk heeft geleverd.

W. van 't Spijker

G.J.M. Wentholt, Een arbeidersbeweging en haar priesters. Het einde van een relatie. Theologische vooronderstellingen en pastorale bedoelingen met betrekking tot de katholieke arbeidersbeweging in Nederland (1889-1979).

Uitgeverij Dekker & Van de Vegt, Nijmegen 1984; 275 blz.

De rijkelijk omslachtige titel van dit proefschrift - dat in de Faculteit der Godgeleerdheid van de Katholieke Universiteit verdedigd werd met een protestantse promotor en co-referent - belooft heel wat meer dan het kan waarmaken. In wezen handelt het boek over een interessant aspect van de geschiedenis van het georganiseerde katholicisme in Nederland, namelijk over de rol

van de geestelijke adviseurs. Naarmate dit opmerkelijke 'instituut' verder in de geschiedenis verdwijnt, neemt zijn ideologische 'bewijskracht' des te meer toe.

Alleen daarom al is het goed dat hieraan een studie is gewijd, en nog wel voor het meest intrigerende onderdeel: de arbeidersbeweging. De gewekte verwachtingen worden echter met dit boek allerminst vervuld. Zoals de titel al doet vermoeden, wordt de inhoud gekenmerkt door een samenraapsel van - elk voor zich - interessante en belangwekkende onderwerpen; een samenhangend geheel wordt evenwel node gemist. Langs die weg voegt het boek weinig toe aan onze kennis van de (katholieke) arbeidersbeweging en de rol die de priesters daarin gespeeld hebben.

Toch heeft het de verdienste een heleboel wetenswaardige informatie vastgelegd te hebben. Daardoor krijgt het een documentaire betekenis, die het tot een bron maakt voor verdere studie. Dit geldt met name voor het tweede van de drie delen waaruit het boek bestaat: "de relatie in de praktijk".

Jan Roes

W. Balke, Gunning en Hoedemaker Samen op Weg. Boekencentrum, 's-Gravenhage 1985, ISBN 90 0101 0, 224 blz.

Zoals bekend is uit het curriculum vitae bij zijn dissertatie heeft de auteur zijn afstudeerscriptie gewijd aan J.H. Gunning jr. en de ethische theologie.

Dat hij een vrucht van deze arbeid twintig jaar later kon opdragen aan de Generale Synoden der "Samen-op-Weg" gegane kerken in de vorm van het voor ons liggende boek, is reden tot verheugenis. De "faire appreciatie" van de ethische theologie, waar zijn promotor S. van der Linde sterk voor gepleit heeft, krijgt zo een wel zeer concrete toepassing. Immers, veel meer dan op Hoedemaker valt het licht op de hoogleraar die zich zo graag "dominee" hoorde noemen, Gunning. Behalve in de expliciet over Hoedemaker handelende bladzijden, die veel geringer in aantal zijn dan die over Gunning, bestaat het boek uit zeer goed gekozen citaten van laatstgenoemde, met verbindende tekst van de auteur. Het is opgebouwd uit negen hoofdstukken die in paragrafen zijn onderverdeeld, die weer uiteenvallen in van opschriften voorziene, niet verder genummerde passages. "Uiteenvallen" wekt hier intussen een foute suggestie: het boek vormt, en dat is zijn kracht, een boeiende eenheid. Na enkele goedgekozen biografische notities, wordt de aandacht besteed aan de kerkopvatting van beiden, hun verhouding tot de gereformeerden, hun onderlinge toenadering en dan hun "Samen-op-Weg"-gaan naar een gereorganiseerde kerk. Dit is een zo boeiend geheel geworden, omdat de auteur zijn citaten zo zorgvuldig gesorteerd heeft. Gunning was een voortreffelijk stilist, en uit zijn werken zijn met veel theologische en op de achtergrond ook literaire smaak de meest geschikte passages gekozen, waardoor wij de strijd meebeleven. En Gunning was een groot, maar vooral nobel strijder. Hij wist zich daarbij in zijn geschriften vrij te houden van de archaïsmen waar Kuyper zich mee bedwelmde en steekt dan ook in de paragrafen waarin beiden aan het woord komen, gemakkelijk boven de ander uit. En dat Gunning het een en ander met Kuyper - het "partijhoofd" - uit te staan heeft gehad, is algemeen bekend, maar krijgt onder de "Samen-op-Weg"-belichting toch weer een nieuwe pointe.

Dit geldt trouwens ook voor de strijd die hij vervolgens samen met Hoedemaker is gaan voeren, waarin de oneerlijkheid van het synodale systeem genadeloos in het licht gesteld wordt, zonder dat de auteur daarvoor iets anders hoeft te doen dan de synodale acta te laten spreken. Met name de jongere ethischen, die de grote voorman weigerden te volgen, komen er als theologische lichtgewichten uit. Ook een A.W. Bronsveld heeft niet veel inhoud aan de discussies meegegeven.

Kortom, het boek is zeer instructief, zij het dat - helaas, helaas - de auteur te onzaliger ure besloot van verantwoording van zijn citaten en van een register af te zien. Dat kan niet in een kerkhistorisch werk, welke bedoelingen van stichtelijk aard men er verder ook mee hebbe. Het is trouwen ook niet overbodig, aan de opgevoerde personen voorletters mee te geven, hetgeen vrijwel nergens in het werk gebeurt. Maar, om met een opgewekte noot te eindigen, de door de echtgenote van de auteur ontworpen omslag is van een eenvoudige doch treffende suggestiviteit, en in een hoogst aangenaam blauw-en-wit uitgevoerd; een sieraad!

F.R.J. Knetsch

Anderhalve eeuw gereformeerden in stad en land, red. A.P. Crom e.a., deel 8: elderland, deel 9: oora-Brabant, Limburg, deel 10: riesland, deel 11: oord-Holland, dep'. 12: uitenlandse Kerken (en registers), J.H. Kok, Kampen 1985. 52 blz. per deel (deel 11:64 blz.), Dl., f 12, 60 per deel.

De voltooiing van de serie populair-voorlichtende tijdschriften in magazineopmaak over de geschiedenis van de uit Afscheiding en Doleantie voortgekomen kerkgemeenschap is verheugend. Redactie en uitgever hebben hun plannen met beleid weten te verwerkelijken. De delen 8 en 9 gaan daarbij over wel zeer contrasterende provinciale ressorten, het ene zeer heterogeen, het andere juist homogeen anders dan de rest van Nederland, omstandigheden die onze belangstelling opnieuw stimuleren. Bovendien stond Brummelkamp in Hattem, waren zowel Scholte als Gezelle Meerburg in Brabantse dorpen predikant toen zij zich afscheidden en kan men het begin der Doleantie met enig recht in Kootwijk situeren. Er kunnen dus weer spannende verhalen verteld worden, en die komen dan ook, hetzij in historische overzichten, hetzij in kleine kadertjes waar zelfs ons redaktielid Jan Roes zich met een schitterende anekdote uit het rijke roomse leven in confrontatie met het dito gereformeerde kan terugvinden (9, blz. 22). Entertainment genoeg dus! Toch komt ook de informatie goed aan haar trekken en wel in alle afleveringen. Met name Noord-Holland, waar de Doleantie immers haar centrum had en later het z.g. Hersteld Verband zijn oorsprong, waar de "vereniging van 1892" beklonken werd, maar ook de zetel van de V.U. te vinden is, levert zeer veel gegevens op. De V.U. biedt daarbij de kans een portrettengalerij uit te stallen; deze wordt vlijtig benut. De groepsfoto op blz. 36 zou men zelfs typerend voor heel de serie kunnen noemen - nog éénmaal gezellig onder elkaar. Niettemin, een stukje als op p. 18 van het Friese deel, een hoogst authentiek verslag van een kerkdienst in een orthodoxe gemeente onder een "moderne" voorganger die de papieren paus bestreed en Gods stem in het

geweten situeerde, waarover hij na afloop werd aangesproken door een der ouderlingen, geeft haarscherp aan waar de grondslag der Doleantie te vinden is: in het rechtmatig onbehagen der gemeente over de ongebreidelde leervrijheid, zoals de synode die tolereerde. Bij deze gemeenten vond Kuyper gehoor - en terecht.

Geheel gevuld met zeer belangwekkende informatie is intussen het laatste deel.

Over de kerken in Nedersaksen, België, Frankrijk en, in iets mindere mate, overzee wordt zeer minutieus door ter zake kundigen bericht. Ook de registers vinden wij hier: Personen, plaatsen, gereformeerde stichtingen van barmhartigheid anno 1927, auteurs, kunstenaars en fotografen, synoden, kaarten, corrigenda, alsmede inhoudsopgaven per deel wijzen de weg. Zij nemen veel weg van mijn bezwaren tegen de opzet, die ik zelfs voor de meest toegewijde redactie niet goed hanteerbaar achtte. Dat valt wellicht mee, al is het hanteren van dit hele apparaat voor de general reader nog niet eenvoudig. Op één concreet punt heb ik intussen via het register getracht de inhoud systematisch voor ogen te krijgen: de plaats Kampen. Welnu, hier bleek tot welke onevenwichtigheden de opzet toch geleid heeft. Over de Kerk te Kampen vernemen wij behalve in verband met de vrijmaking niets, wel iets over een er gehouden synode al ontbreekt 0 18 in het register. Maar over de Hogeschool, die toch, zeer bewust en principieel "een School der Kerken" is? Daarover horen wij, her en der verspreid, zeer veel zolang het synodale beraadslagingen betreft, maar vrijwel niets als men vraagt naar docenten, onderwijs, studenten, oudalumni. Zo wordt van het studentencorps F.Q.I. slechts een foto van het vaandel getoond.

Hierbij komt nog een principiële overweging die mij scherp bewust werd door het heldere recensieartikel van C. Augustijn, "De Afscheiding in 1984", Nederlands Archief voor Kerkgeschiedenis 65 (1985) 236-240. Augustijn vraagt zich onder enkele andere dingen af, waarom "nog steeds een geur van heiligheid... (of) op zijn minst een waas van plechtstatigheid (ligt)" over de Afscheiding, die echt bij-de-tijds onderzoek naar het fenomeen belemmert.

Ik denk met hem dat hier bij menigeen de wens achter zit "de Doleantie des te beter te blameren" - ook Gereformeerden hebben zo hun problemen gekregen met Kuypers aanpak - maar ik meen dat er nog iets anders aan de hand is, dat te maken heeft met de eveneens door Augustijn gesignaleerde samenhang van de Afscheidingstheologie met (sectoren uit) die van de Nadere Reformatie, waarnaar nog nooit echt dóóvragend wetenschappelijk onderzoek verricht is. Hier werpt een anekdote uit deel 9, blz. 16, licht op. Daar wordt in een kadertje verhaald hoe een pasbeginnend predikant op een nogal botte afwijzing door een gemeentelid reageerde, zonder dat de vraag, wat achter het harde oordeel zat, opkomt. Dit is eigenlijk ontoelaatbaar in een boek dat ons wil voorlichten over 150 jaar gereformeerden. Immers, voordat impliciet de oordelende zuster aan de schandpaal van de voorbarige benepenheid gezet wordt, dient serieus overwogen te worden of zij niet een geloofsheldin was, die op de wijze der afgescheidenen al haar moed bijeenraapte om een in haar ogen te weinig van God geleerde voorganger aan te zeggen dat hij stenen voor brood bood. Het gaat niet aan, de afgescheidenen als geloofshelden voor te stellen - terwijl evident is dat lang niet alle als wolven uitgekreten predikanten inderdaad valse leer brachten (men zie de correspondentie van Reveil-vrienden, met name van Groen van Prinsterer, er op na) - en tegelijkertijd latere protesten

tegen weinig diepgaande 'eigen' dominees wat schamper terzijde te leggen. Tenslotte zou het zelfs in deze bundel beter geweest zijn eerlijk te zeggen dat van de Afscheidingstheologie in de Gereformeerde kerken van heden geen spoor meer te vinden is, in plaats van dit met kadertjes over Betuwe en Veluwe in deel 8 impliciet aan te geven. Samen-op-weg met de Gereformeerde Bondsgemeenten wil juist om deze reden niet best lukken.

Kortom, een wat oppervlakkig triomfalisme had wat beter onder de redactionele duim gehouden moeten worden. Niettemin, het is fijn de bundel nu gereed op de boekenplank te hebben liggen.

F.R.J. Knetsch

Gedenkboek van de Vereniging tot christelijke verzorging van geestes-en zenuwzieken 1884-1984. Onder redactie van G.A. Lindeboom en M.J. van Lieburg. Uitg. J.H. Kok, Kampen 1984. Geb. 404 blz. 111.

Het boek bereikte ons pas in 1986. Helaas is de verdiende gelukwens dus erg vertraagd. Intussen is G.A. Lindeboom, de oudste der beide redacteuren ons ontvallen. Maar met respect aanvaarden wij deze erfenis die hij naliet.

Uit de 'gereformeerde gezindte' bereiken ons in deze jaren veel gedenkschriften, de geschiedenis van de emancipatie wordt met liefde bestudeerd. Er verandert momenteel veel in visie en aanpak, maar het verleden is niet achterhaald. Ook in dit excellerende boek worden aanwijzingen, hoe voorzichtig ook, met het oog op de toekomst gegeven. In een boeiende, stichtende slotbeschouwing schrijft J.T. Bakker over de blijvende noodzaak en mogelijkheid tot barmhartigheid.

De bewerkers moesten allerlei laten liggen. Bewust is gekozen voor détailgegevens: namen, feiten, biografische bijzonderheden. Er is een overvloed aan portretten. Daardoor is het een boek "voor iedereen" geworden, speciaal voor hen, die in de stichtingen werkzaam zijn. De wetenschappelijk geïnteresseerde zou graag meer gelezen hebben over principiële zaken, wijziging van inzicht. Hij verlangt dan echter iets dat waarschijnlijk beter in een dissertatie tot zijn recht komt. In ieder geval roept dit gedenkboek om voortgezette studie. Een persoonsregister aan het slot zou welkom zijn geweest. DNK, dat graag dienstverlenend functioneert, heeft daartoe aan redacteur Dr Van Lieburg bemiddelende medewerking aangeboden.

P.L. Schram

K. Runia, Het hoge woord in de lage landen, uitg. J.H. Kok, Kampen 1985, 143 blz., Dl. Paperback.

Nederlanders hebben eeuwenlang een deel van hun vorming via preken ontvangen. Getuigenis, Schriftuitleg en verhaal hadden een centrale plaats in het kerkelijk leven. Het geloof was uit het gehoor. De predikant werd ernaar beoordeeld. Als hij de "gave van het woord" had, vergaf men hem veel. In deze bundel tekent Prof. Runia portretten van verbi divini ministri, die

elk hun tijdgenoten wisten te boeien. Zij zijn door hem met zorg gekozen en geven inderdaad een beeld van verschillende stijlen. Het is een instructief, goed geschreven bundeltje geworden, met bovendien redelijk veel documentatie als toegift.

Had de auteur het maar bij de illustratieve verhalen gelaten. Hij wilde echter meer en roept zo vanzelf kritiek op. Titel en ondertitel ("Hoe er door de eeuwen heen in Nederland gepreekt is") wekken een te pretentieuze suggestie, die niet waargemaakt wordt. Bovendien schroomt de auteur niet, subjectief te interpreteren. Dat komt met name bij de negentiende eeuwers uit, aan wie vijf hoofdstukjes zijn gewijd. Afgescheiden dominees zet hij in het zonnetje tegenover een "Ned. Herv. kerk, die in allerlei opzicht in verval was" (blz. 69).

Van Oosterzee had "aan de velen, die in de tweede helft van de 19e eeuw om richting vroegen, eigenlijk niets te bieden" (blz. 94). Het betreffende chapiter heet: "J.J. van Oosterzee en de tragiek van het midden".

Toegegeven, zo'n manier van stellen bevordert de levendigheid van het betoog.

Maar in DNK moeten wij constateren dat aan de wetenschappelijkheid afbreuk is gedaan.

Als inleiding tot een belangrijk stuk vaderlandse kerkgeschiedenis is de bundel echter zeker dienstbaar.

P.L. Schram

(W. Bakker, O.J. de Jong, W. van 't Spijker, L.J. Wolthuis, red.): De Doleantie van 1886 en haar geschiedenis. Uitgeversmaatschappij J.H. Kok, Kampen 1986, ISBN 90 242 5227 X. Geb. 284 blz. 111. f 47, 50.

Opnieuw prachtig op tijd heeft J.H. Kok B.V. het Doleantiependant van het in DNK 21 besproken boek over de Afscheiding en haar geschiedenis op de markt gebracht, in dezelfde keurige uitvoering en met overzichtelijker registers. Verbeeld ik het mij of is deze verbetering typerend voor het hele boek?

In elk geval vind ik het stuk dat W.J. Wieringa bijdroeg over "Een samenleving in verandering", waarmee de bundel opent, sterker dan dat in de andere bundel. Hij behoefde ditmaal de kar ook niet alleen te trekken, want aan het slot is D. Th. Kuiper present met een voortreffelijke studie over "De doleantie en de Nederlandse samenleving". Daar tussenin treffen wij C. Augustijn aan met een breed opgezet historisch overzicht, "Kerk en godsdienst 1870-1890", waarvan ik met name de paragrafen over De volkskerk en De Afgescheidenen - die naar omvang en invloed even naast de remonstranten gehouden worden - het hoogtepunt vind (49-51), maar wat over Het modernisme gezegd wordt (56-62) vormt evenzeer een rake schets. Het artikel van W. Nijenhuis over "De Nederlandse Hervormde Kerk en de Doleantie", zou er zeer bij gewonnen hebben als de auteur Augustijns bijdrage in zich opgenomen had. Nu biedt het in wezen weinig nieuws, noch in visie, noch feitelijk. Dit is wel het geval met C.H.W. van den Berg, die een zeer levendig overzicht geeft van "De ontstaansgeschiedenis van de Doleantie te Amsterdam" (waarin terecht het sociale aspect grote aandacht krijgt) en met W. Bakker die uitvoerig en onpartijdig bericht over "De Doleantie in den Lande". Deze leverde aanvankelijk - in tegenstelling met wat men in Kootwijk hoopte - "geen kettingreactie" op;

die kwam pas na het Kerkelijk Congres, begin 1887, waar Hoedemaker, die tevoren met volle zeilen op doleantie aankoerste, de steven wendde. Dat de expert Bakker niet nalaat het debat tussen Lohman en Rutgers en aan de andere kant H.G. Kleyn nauwkeurig weer te geven, maakt in mijn ogen zijn artikel het meest waardevolle. Dit betekent niet dat het volgende, "Lezen en leven" van P.L. Schram, daar zover bij achterblijft. Het is eenvoudig een trouvaille, dat eens opzettelijk de aandacht gericht wordt op wat aan (christelijke) lectuur in het tijdvak van de doleantie van de persen kwam. Dit blijkt zeer veelvormig te zijn - "de vloek van het moderne leven", waaronder Kuyper "de eenvormigheid" verstond, was er duidelijk niet overheen gegaan. Dat O.J. de Jong zijn korte epiloog met een citaat uit Rijnsdorps Koningskinderen begint, toont dat hem ook hier zijn bijzondere charisma voor het vinden van sprekende aanhalingen niet in de steek heeft gelaten. Kortom, de negen "Samenop-weg "-gegane gereformeerden en hervormden hebben een zeer te loven prestatie geleverd door dit goede boek zo te rechter tijd als tweede "officiële" bundel te publiceren.

F.R.J. Knetsch

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 juli 1986

DNK | 117 Pagina's

BOEKBESPREKINGEN

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 juli 1986

DNK | 117 Pagina's