GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

BOEKBESPREKINGEN

28 minuten leestijd Arcering uitzetten

De hieronder genoemde boeken worden besproken:

J. van Gelderen, Nacht in 'De Bonte Os'.

J. van Gelderen en F. Rozemond, Gegevens betreffende de Theologische Universiteit Kampen 1854-1994.

J. van Genderen en W. van 't Spijker (red.), Luisteren en leren. Jubileumboek van de Theologische Universiteit van de Christelijk Gereformeerde Kerken in Nederland 1894-1994.

B. de Groot, T. Talsma, Kerk te kijk. 150 jaar Gereformeerde Kerk van Drachten 1844-1994.

G. Harinck, C. van der Kooi, J. Vree (red.), 'Als Bavinck nu maar eens kleur bekende'. Aantekeningen van H. Bavinck over de zaak-Netelenbos, het Schriftgezag en de situatie van de Gereformeerde Kerken (november 1919).

Roelof Janssens, Chris Sol, De vrijmaking te Leiden. Een episode uit de geschiedenis van de Gereformeerde Kerk in de Sleutelstad (1940-1946).

H.G. Leih, Geschiedenis van de Gereformeerde Kerk te Kampen 1895-1994.

K.H. Miskotte, Een keuze uit zijn dagboeken en andere teksten.

Herman Noordegraaf, Niet met de wapenen der barbaren. Het christen-socialisme van Bart de Ligt.

Michel van der Plas, Vader Thijm. Biografie van een koopman-schrijver.

11 J. van Gelderen, Nacht in 'De Bonte Os', Kok, Kampen 1994, 116 bldz. 111. ISBN 90 242 848 64. ƒ 25, 00; J. van Gelderen en F. Rozemond, Gegevens betreffende de Theologische Universiteit Kampen 1854-1994, Kok, Kampen 1994, 253 bldz. ISBN 90 242 848 56. ƒ 32, 50.

Ter gelegenheid van het 140-jarige bestaan van de Theologische Universiteit (voorheen: Theologische (Hoge)school) van de Gereformeerde Kerken in Nederland verschenen deze twee aangekondigde publicaties. In Nacht in 'de Bonte Os' heeft de Kamper kerkhistoricus Van Gelderen een aantal korte artikelen gebundeld, die eerder gepubliceerd zijn in het officiele orgaan van de universiteit of in kerkbladen. Vrijwel alle bijdragen hebben betrekking op de Afscheiding of de geschiedenis van de Kamper universiteit. De titel is ontleend aan het Kamper logement 'De Bonte Os', waarin Hendrik de Cock

in 1835 'gevangen' werd gehouden nadat hij in Kampen een afgescheiden gemeente had gesticht. Over deze gebeurtenis handelt het titelverhaal. Voorts komen in de daarop volgende veertien bijdragen de meest uiteenlopende gebeurtenissen aan de orde: de afscheiding in Rotterdam, 'een marginaal gebeuren', waar de predikant J. van Rhee in november 1835 de eerste afgescheiden gemeente had gesticht. Van Rhee werd echter al in december van dat jaar geschorst wegens sodomie en in 1836 werd hij door de synode afgezet (een aardig detail is dat het de auteur in 1969, toen hij over deze figuur wilde publiceren in het blad van de Hogeschool, afgeraden werd). De afscheiding in Rotterdam heeft zich, ondanks deze gebeurtenis, wel doorgezet. Na een bijdrage, waarin ingegaan wordt op een poging tot afscheiding op Ameland, die niet kon stand houden, komen gebeurtenissen die direct verband houden met de geschiedenis van de Hogeschool aan de orde. Het studentenleven passeert de revue; duidelijk wordt dat Kamper studenten niet veel verschilden van hun commilitones elders. Met name wordt in deze bijdrage licht geworpen op de kritische student Simon Evenhuis. In een bijdrage over Groen van Prinsterer en de Theologische School schetst de auteur de verhouding tussen beiden. Enerzijds achtte Groen de Afscheiding 'ontijdig en onverwijld' - kritiek op leidende figuren schuwde hij niet, tegelijkertijd ergerde hij zich aan de behandeling van de afgescheidenen door de regering aan de andere kant bestond er geesteüjke verbondenheid. De School genoot Groen's steun, ook op financieel gebied; onder de afgescheidenen groeide de belangstelling voor zijn politieke ideeën. Naar aanleiding van de uitnodiging aan de School om in 1875 het driehonderdjarig bestaan van de Leidse Academie mee te vieren - niet zonder trots werd daarop ingegaan - schetst de auteur niet alleen de feestelijkheden en de reminicenties van de Leidse alumni Van Velzen en Brummclkamp, maar maakt hij ook melding van de plannen om de School naar Leiden te verplaatsen, waarachter met name de Leidse afgescheiden predikant J.H. Donner de drijvende kracht was. Het is, zoals wij weten, niet doorgegaan en honderd jaar later werd de Hogeschool ook niet meer uitgenodigd.

Er is meer, waaronder artikelen over Kuyper en Kampen, Schilder als Kampenaar en Simon van Velzen jr. Daarnaast zijn in deze bundel een bijdrage van J. Plomp over de rijkssubsidie voor de Hogeschool en één van H. Hidding over de eerste poging tot zending opgenomen. Tot slot wordt een overzicht van grotere publicaties van de auteur over de in deze bundel behandelde onderwerpen gegeven.

Hoewel de titel op z'n minst onvolledig is, is het een bundeling van goed leesbare verhalen, waarin veel - vaak zeer leuke - wetenswaardigheden gegeven worden.

Samen met F. Rozemond verzorgde Van Gelderen - beiden zijn tevens als archivaris aan de Theologische Universiteit verbonden - de tweede aangekondigde publicatie. Na een korte inleiding over het ontstaan van de universiteit en de Johannes Calvijn Stichting, geeft dit boek niet alleen een overzicht van curatoren, hoogleraren, docenten en overig personeel, maar ook - en dit vormt het grootste gedeelte - van allen die zich in de periode 1854-1994 als student hebben laten inschrijven. Daarnaast bevat dit werk een lijst van openbare redevoeringen en officiële publicaties (de series 'Kamper Cahiers' en 'Kamper Oraties'). Tevens worden bestuurders van de Johannes Calvijn Stichting, curatoren van en gepromoveerden aan de Johannes Calvijn Academie vermeld; de aan de Academie afgelegde doctorale examens ontbreken niet in dit overzicht. Uitvoerige registers maken dit zeer nuttige naslagwerk goed toegankelijk.

AJ. van den Berg

II J. van Genderen en W. van 't Spijker (red.), Luisteren en leren. Jubileumboek van de Theologische Universiteit van de Christelijk Gereformeerde Kerken in Nederland 1894-1994, Buijten & Schipperheijn, Amsterdam 1994, 278 bldz. ISBN 90 6064 842 0. ƒ 37, 50.

Met een stijlvol uitgegeven gedenkboek herdacht de christelijk gereformeerde Theologische Universiteit in Apeldoorn vorig jaar haar honderdjarig bestaan. De redactie heeft niet gestreefd naar een geïntegreerde geschiedschrijving, maar laat een eeuw geschiedenis artikelgewijs de revue passeren: W. van 't Spijker opent met een algemene geschiedenis, H. van der Schaaf beziet in 'In en rondom de Universiteit' een reeks losse aspecten: de activiteiten van curatorium, de geschiedenis van het admissie-examen, studietoelagen, financiën, de hoogleraarsfunctie, studenten, examens, bidstond, preekconsent, beroepbaarstelling, Vrouwenactie Bibliotheek en de schooldagen. Te overwegen ware geweest deze varia op te nemen in het eerste artikel, waar zij in hun context beter tot hun recht zouden zijn gekomen. Een volgend deel, terecht het grootste, is gewijd aan het onderwijs. De verschillende vakgebieden en hun docenten passeren de revue: de bijbelse vakken (H. Peels), de ecclesiologische vakken (W. van 't Spijker, H. Selderhuis), de systematische vakken (J. van Genderen,

J. Maris, D. Steensma) en de ambtelijke vakken (W. Velema, J. van Pelt, W. van Heest). B. Witzier overziet vervolgens de geschiedenis van het studentenleven aan de school - hogeschool - universiteit.

Van Genderen sluit de bundel af met een typering van 'het eigen karakter van onze Universiteit'. Hij legt daarbij de nadruk op de continuïteit van honderd jaar theologisch onderwijs. Veranderingen, aldus de auteur, zijn niet van principiële aard. Continuïteit is aanwijsbaar in (uiteraard) de centrale plaats van de Schrift in de theologiebeoefening en de nadruk op de reformatorische theologie, en in de nauwe binding van de theologiebeoefening aan de kerken enerzijds en aan een persoonlijk doorleefd geloofsleven van studenten en docenten anderzijds. Maar tegelijk is juist dit afsluitende artikel zo boeiend omdat het meer dan de andere artikelen getuigt van een bewustzijn van discontinuïteiten en ontwikkelingen. Terwijl de andere artikelen een wat harmoniserende en tijdloze indruk achterlaten, blijkt in dit slotartikel dat continuïteit in de theologiebeoefening niet aan komt waaien. Het meest opvallend: de meeste artikelen benadrukken dat het wetenschappelijke karakter van de school vanaf de oprichting aanwezig is geweest. Al lezend riep dat bij mij de aanvankelijk onbeantwoorde vraag op, hoe zoiets gerealiseerd kon worden met twee of drie docenten, en hoe de ontwikkelingen in het wetenschappelijk karakter van de theologie daarin in de loop der tijd werden verdisconteerd. Pas Van Genderen stelt omonwonden dat het onderwijs tot in de jaren vijftig een schools karakter droeg. 'De studenten moesten opgeleid worden tot goede dominees en omdat het preken het meest sprekende element in het ambtelijk werk van de predikanten is, viel de nadruk vooral op de preek' (p. 245). Tegen de achtergrond van deze constatering wordt in de voorgaande hoofdstukken de vroegere docenten hier en daar wel eens te veel wetenschappelijke lof toegezwaaid.

Tenslotte: een latere geschiedvorser zal dankbaar zijn voor de bijlagen met overzichten van hoogleraren en medewerkers (al dan niet wetenschappelijk) en lijsten van oraties en publicaties in de eigen reeks Apeldoomse studies. Het schema met het curriculum (bijlage 7) geeft geen jaartal; waarschijnlijk wordt dat van 1994 gegeven. Indachtig de titel van Witziers bijdrage ('Zonder school geen studenten - zonder studenten geen school') mis ik een overzicht van studentenaantallen.

Luisteren en leren is, ondanks deze kritiekpunten, in zijn genre ruimschoots geslaagd te noemen. De lezer krijgt over het algemeen een uitstekend beeld van het wel en wee van een theologische opleiding, waarvoor het zo kleine

ledental van de Christelijke Gereformeerde Kerken zich grote offers moet hebben getroost.

1 B. de Groot, T. Talsma, Kerk te kijk. 150 jaar Gereformeerde Kerk van Drachten 1844-1994, Meppel 1994, 259 bldz. 111. ISBN 90 5117 202 8.

Hoe het boek tot stand is gekomen, is enigszins onduidelijk: op het titelblad fungeren de namen van B. de Groot en T. Talsma als auteurs, terwijl bij de gegevens van de colofon achter hun namen nog 'e.a.' wordt toegevoegd en LJ. Wolthuis de redacteur wordt genoemd. Volgens het Voorwoord (ondertekend door de beide auteurs als gold het reclamedrukwerk met hun pasfoto's) is Wolthuis echter eindredacteur. Hoe dit zij, dit royaal uitgegeven boek maakt indruk. Van het acht hoofdstukken omvattende historisch overzicht zijn er zes afkomstig van De Groot en twee van Talsma. In een paar bijdragen worden vervolgens op een persoonlijke en soms anekdotische manier herinneringen aan het gereformeerde leven in Drachten opgehaald door H.M. Kuitert, K. de Jong Ozn. en Tiny Mulder (dat zijn dus de 'anderen' van de colofon). Wolthuis stelde een lijst van de predikanten samen met biografische gegevens en portretten. Uitvoerig worden ook door Wolthuis tot slot de kerkgebouwen beschreven. Van zijn hand zijn de uitvoerige registers op plaats-en eigennamen, bijbelteksten en zaken (25 bldz.). Men mag in Drachten tevreden zijn. Wie buiten de plaats wonen, zullen minder geïnteresseerd zijn in de keurig geannoteerde foto's van al die voltallig te pronk zittende kerkeraden en verenigingen, maar zullen zich over het reilen en zeilen van deze florerende gereformeerde kerk uitstekend kunnen oriënteren. Gereformeerd Drachten heeft zich gewillig 'te kijk' durven zetten, ook de wat minder gelukkige momenten en episodes betreft die er trouwens overal wel zijn, maar toch al te dikwijls worden verzwegen of vergoelijkt. In Drachten is het vooral de 'kwestie-Staal' die een schaduw werpt op het kerkelijke verleden. Een plaatselijk conflict heeft jarenlang de gemeente verdeeld gehouden en allerlei meerdere vergaderingen aan het werk gezet. De Groot, die er 12 bladzijden aan heeft gewijd, heeft in het Jaarboek voor de geschiedenis van de Gereformeerde Kerken in Nederland, (1, 1987) al eerder uitvoerig deze trieste affaire uit de doeken gedaan. Maar blijkbaar moest ook in dit gedenkboek nog eens breed de zaak worden opgehaald. Enigszins bevreemdt het dan te lezen dat de auteurs over de vrijmaking maar kort

hebben willen schrijven, slechts 2 pagina's, terwijl toch ongeveer 20% met de vrijmaking is meegegaan, in 1990 tot meer dan 1500 leden uitgegroeid (Drachten-N. en Z. samen genomen). Er bestaat echter, zo zegt De Groot, een zee van literatuur over de vrijmaking en het zou niet gemakkelijk zijn ook voor iemand die de strijd meegestreden heeft, de tegenstellingen helder onder woorden te brengen. En als dit al lukte, dan zou pas goed blijken hoe gepasseerd al deze problemen zijn (p. 72). Zo kan een historicus zich toch niet van zijn opdracht afmaken! En dit temeer niet, omdat het de moeite waard zou zijn toch eens precies na te gaan welk verband er heeft bestaan tussen de kwestie-Staal en de vrijmaking te Drachten. De Groot schrijft in zijn opstel in 1987, dat de meeste bezwaarden aanhangers van Staal waren geweest. 'Voor Drachten heeft de Vrijmaking stellig zuiverend gewerkt', heet het daar (p. 107), een gedurfde uitspraak die ik niet terug heb kunnen vinden in het gedenkboek. Maar de herinneringen aan De Jong wijzen in dezelfde richting (p. 153). Het gezin Kuitert vertrok naar Den Haag toen de kwestie escaleerde; de beroemde zoon kan er dus geen verslag van geven: 'We waren net op tijd weg, want vechten in Drachten gaat hard toe' (p. 147).

Aart de Groot

t G. Harinck, C. van der Kooi, J. Vree (red.), 'Als Bavinck nu maar eens kleur bekende'. Aantekeningen van H. Bavinck over de zaak-Netelenbos, het Schriftgezag en de situatie van de Gereformeerde Kerken (november 1919), VU-Uitgeverij Amsterdam 1994, 84 bldz. ISBN 90 5383 361 7. ƒ 19, 50.

De eerste bewust-theologische aankoop die ik mij ooit permitteerde betrof G.C. Berkouwer: Het probleem der Schriftkritiek. Het was 1942 en ik heb het boek verslonden. Het bleef enkele jaren mijn leidsman, totdat mijn Leidse studie mij te sterk van de zwakheden ervan overtuigde. Toch staat het nog steeds naast de Dogmatische Studiën van de auteur in mijn kast en zo komt het dat de naam Netelenbos voor mij niet verbonden is met een kleurloos-paarse staatssecretaris, maar met ds. J.B. Netelenbos (1879-1934). Dit was een kleurrijk predikant te Middelburg die eind 1919 door de gereformeerde classis Middelburg werd afgezet 'op grond van zijn afwijkende gevoelens inzake Artt. 4 en 5 van de Nederlandsche Geloofsbelijdenis'. Zijn beschouwing van de Bijbel zou daarvan te ver af staan. Het pikante van het geval is echter dat Netelenbos zich voor zijn visie had beroepen op niemand minder dan de dogmaticus van de V.U.,

Herman Bavinck (1854-1921). Een van N.'s vrienden schreef hem zelfs: 'Als Bavinck nu maar eens kleur bekende'. Dit citaat, gegeven op blz. 19 van de onderhavige publicatie, is door de uitgevers ervan tot titel verheven en daarmee tot program gemaakt. De implicatie hiervan is dat de in de nagelaten papieren van Bavinck ontdekte opzet voor een brochure over de kwestie in feite aantoont dat hij van plan was, kleur te bekennen maar dat de snelle verslechtering van zijn gezondheid hem geen uitwerking van de notities meer heeft toegelaten. Maar dan rijst de vraag of zo'n brochure, indien toen gedrukt, veel uitgehaald zou hebben? De evenwichtige inleiding van het driemanschap geeft (gelukkig) stof tot twijfel. Bavincks gezag was in zijn kring - behalve bij (verdachte) 'jongeren' - tanende en Netelenbos had minstens de schijn tegen van eerder naar 'ethische' dan naar neo-calvinistische theologen te luisteren. Hij had m.a.w. zijn tegenstanders veel materiaal verschaft om tegen hem te gebruiken. Die tegenstanders hadden daarbij één geweldig, door het driemanschap te weinig onderstreept prae, t.w. dat Kuyper precies op het punt van de Schriftbeschouwing de grens tussen zich en de ethische richting getrokken had. Juist in hun beschouwing van de Bijbel waren ethischen slechts 'halven' te noemen tegenover de gereformeerden als 'helen'. Gunning voelde zich door deze kwalificatie diep gegriefd, maar ook Hendrik Pierson heeft - zoals uit het elders gesignaleerde artikel van J. Vree in Jaarboek voor de geschiedenis van het Ned. protestantisme na 1800 2 blijkt - op dit punt het voornaamste verschil tussen zichzelf en Kuyper gezien, die hij trouwens aanviel met een: 'uw wetenschap is geen wetenschap ...' De neo-calvinisten konden dus geen kant uit, 'geen duimbreed' zelfs; daaraan had ook Bavinck niets meer kunnen verhelpen. Heeft dus de publicatie van diens notities slechts archivalische waarde? Geenszins; wie de grote vraag ziet die in voorheen neo-calvinistische kringen bestaat naar het typisch ethische voorlichtingswerk van de Groningse oudtestamenticus C.J. Labuschagne (met zulke sprekende titels als: Wat zegt de Bijbel in Gods Naam? ) die beseft dat dit fraai verzorgde boekje met de laatste gedachten van de grote gereformeerde voorman Herman Bavinck in een dringende behoefte voorziet: aan te tonen dat de Schriftbeschouwing der 'helen' veel problematischer was dan de generatie der nieuw-calvinisten uit het interbellum tot op Berkouwer waar wilde hebben.

Kortom, de mooie omslag dekt een waardevolle lading waarvan gehoopt mag worden dat velen zich die eigen zullen maken. Het zal hen verrijken.

F.R.J. Knetsch

I Roelof Janssens, Chris Sol, De vrijmaking te Leiden. Een episode uit de geschiedenis van de Gereformeerde Kerk in de Sleutelstad (1940-1946), Leiden 1994 (uitgave Geref. Kerk (vrijgemaakt) Leiden). 125 bldz. 111. ƒ 25, 00.

In allerlei opzicht is dit een voorbeeldige publikatie geworden, zowel wat de verantwoording van bronnen, afbeeldingen en literatuur, als ook wat de opbouw van het geschiedverhaal betreft. Deze bewogen episode uit de recente historie van een van onze grote gereformeerde kerken in den lande (in 1940 met meer dan 4300 leden en vier gebouwen) wordt beschreven met gevoel voor nuances en met aandacht voor details. Waardevol is de beknopte inleiding over de in de vrijmaking aan de orde zijnde problematiek in het algemeen. Verdienstelijk is bovendien de poging om ook de oorlogstomstandigheden in het verhaal te betrekken. Opvallend is in dit geheel - naast de breedvoerig geschetste handelingen van de predikanten - het optreden van P. Jasperse, huisarts, vaste medewerker van De Reformatie sinds 1935, in wiens huis K. Schilder enkele maanden ondergedoken zat, juist in de periode dat de Acte van Vrijmaking of Wederkeer werd opgesteld. Een aardige foto laat ons dit tweetal zien in de tuin van de dokter (zonder dat wordt meegedeeld wanneer de foto is genomen; was het tijdens Schilders onderduiken? ). Weldadig is dat de commentariërende of moraliserende opmerkingen achterwege zijn gebleven. Dat neemt niet weg, dat na lezing eens te meer de vraag opkomt naar de persoonlijke motieven van de hoofdrolspelers. Waarom ging nu een van de vier predikanten, nl. A. Veldman, wel met de vrijmaking mee en de andere drie niet? Als van beide partijen gezegd wordt, dat ze beslist gereformeerd wensten te zijn (p. 24), zou je als lezer toch wensen dat er een poging werd gedaan om de verschillen niet alleen historisch en theologisch, maar ook praktisch en psychologisch te typeren.

Aart de Groot

11 H.G. Leih, Geschiedenis van de Gereformeerde Kerk te Kampen 1895-1994, Kok, Kampen 1994, 286 bldz. 111. ISBN 90 242 8492 9. ƒ 37, 50.

Op zeer verantwoorde en gedetailleerde wijze geeft dit aantrekkelijk uitgegeven boek een onderhoudend geschreven geschiedenis van de Gereformeerde Kerk van Kampen. Niet alleen zij die nu eenmaal historische belangstelling hebben of er een studie van maken, zullen het graag ter hand nemen. De auteur zal

bij het schrijven ook de meelevende gemeenteleden op het oog hebben gehad; in zijn verhaal probeert hij trouwens die gemeenteleden te tekenen. Tevens worden de ontwikkelingen op landelijk niveau zowel in de kerk als daarbuiten, waar het nodig is voor het verhaal van de Kamper gereformeerden, gereleveerd. Telkens stelt hij de dan de vraag aan de orde, in hoeverre de kerk een zegen voor de mensen was en in hoeverre niet. Het leidt er toe, dat de beschrijving dikwijls onderbroken wordt met 'zelfonderzoek' alsof de lezer het zo nodig heeft op die manier bij het verhaal te worden betrokken. Mocht het gebruik van het praesens bij de weergave van de gebeurtenissen daar ook aan meewerken? Het is mijn stellige overtuiging dat een goed geschreven verhaal - en als zodanig mag deze lokale kerkhistorie wel worden betiteld - zijn werking niet mist ook zonder het opzettelijk te actualiseren. Het gebruik van kadertjes om bepaalde teksten vaak van anekdotisch karakter te voorzien zal ook wel gedaan zijn om de leeslust gaande te houden, maar maakt een rommelige indruk. Over dit alles kan men van mening verschillen. De kwaliteiten van het boek zijn echter onmiskenbaar. Ruimschoots komt in de eerste drie hoofdstukken de voorgeschiedenis aan de orde. Ook de vrijmaking ter plaatse krijgt veel aandacht (30 bldz.) en terecht. Kampen liep met de vrijmaking voorop, het grootste deel van de gemeente is met de vrijmaking meegegaan, 3281 van de 5331 leden. De auteur heeft zich veel moeite getroost om de standpunten van beide partijen eerlijk weer te geven. Zo wordt de rol van dr. R.J. Dam, rector van het Geref. Gymnasium en lector aan de Theol. Hoogeschool, goed belicht; uitvoerig citeert Leih uit de in febr. 1944 uit zijn onderduikplaats geschreven brief van Dam aan de kerkeraad: een bewogen oproep tot schuldbelijden en een waarschuwing voor de dreigende kerkscheuring. In een bijlage geeft J. van Gelderen een beschouwing over de plaats van de 'School' (de huidige Theol. Universiteit der Geref. Kerken in Nederland aan de Koornmarkt), de professoren en studenten in de kerkelijk gemeente; de Broederweg blijft buiten beeld. Een zeer verzorgde lijst van bronnen en geraadpleegde literatuur alsmede een register sluiten het boek af.

Aart de Groot

H K.H. Miskotte, Een keuze uit zijn dagboeken en andere teksten, De Prom, Baarn 1994. 259 bldz. 111. ISBN 90 6801 394 7. ƒ 39, 50.

Tot de eer van de beheerders en onderzoekers van de nalatenschap van

prof.dr. K.H. Miskotte (1894-1976) moet gezegd worden, dat zij zich uitstekend van hun taak kwijten. Vorig jaar is zijn honderdste geboortdag herdacht op diverse bijeenkomsten, onder andere op een boeiend symposium aan de Leidse universiteit, en met diverse publikaties. En dan was daar reeds de uitgave van Miskotte's verzamelde werken, waaronder de verrassing van zijn dagboeken, deze aanhoudende, soms bijkans buiten zijn oevers tredende 'stream of consciousness'. Waar men ook het water in stapt, overal bruist en kolkt het.

Voor de lezer die vreest niet tegen al deze levensbewustheid ineens bestand te zijn, voor wie de stof mondjesmaat genieten wil, en natuurlijk voor de man met de kleine beurs, is er nu deze bloemlezing. De stof is gerangschikt in vijf hoofdstukken, die belangrijke thema's in de dagboeken vormen: zelfbezinning, kunst, politiek, bewogenheid met kerk en wereld en reisnotities, plus een fotokatern, een datumlijst en een beknopt naamregister. Wat ontbreekt is een apart hoofdstuk over zijn relatie met Barth (daaraan is een afzonderlijk deel van de verzamelde werken gewijd) en over universiteit en theologie. Dit laatste onderdeel bleek de samenstellers (Mans Miskotte, Dieuwke Parlevliet, Paul Pettinga en Adri Sevenster) niet wel doenlijk samenvattend te presenteren, helaas.

Ook voor wie de dagboeken reeds kent is hier nieuws te vinden. De fragmenten uit de dagboeken zijn aangevuld met nog niet eerder gepubliceerde egodocumenten, aantekeningen voor lezingen, reisimpressies en correspondentie. Van deze laatste categorie is, naast de brieven aan onder andere zijn vrouw, J.J. Buskes en O. Noordmans, met name de correspondentie met de dichter Hendrik Marsman (1899-1940) het vermelden waard. Marsman had een gereformeerde vader, een hervormde moeder, werd deels gevormd in kring van de Herrnhutter-gemeente te Zeist en toonde tijdelijk affiniteit met de Roomskatholieke Kerk. Hoewel hij niet kerkelijk bleef, is de religie hem blijven boeien, tot in zijn laatste dichtbundel toe. Bekend was, dat hij een periode lang wekelijks te Utrecht met Martinus Nijhoff sprak over het christendom, dat hem de 'calvinistische sage' van de vliegende Hollander levenslang boeide en dat hij een boek over Judas dacht te schrijven. Maar nieuw is dat hij ook Miskotte over theologische onderwerpen benaderd heeft. De correspondentie beslaat de jaren 1931-1940 en begon naar aanleiding van een artikel van Miskotte over Kafka in Eltheto. Marsman zette zich in 1936 welwillend aan de lezing van Miskotte's juist verschenen Antwoord uit het onweer, maar kon er toen niet mee overweg, 'doordat ik een sterke weerstand heb tegen de (stichtelijke) toon, en doordat, in verband daarmee, het doorlopend werken met accenten mij doorlopend blijft hinderen' (114); Edda en thora (1939) beviel hem beter. Miskotte

waardeerde Marsman als een criticus 'met een instinct voor menselijke, mannelijke waarden'; zijn laatste woorden aan de dichter waren op 6 april 1940: 'Vier een inkeer, kom tot ommekeer. Het Koninkrijk is nabij gekomen.' (116) Twee maanden later verdronk Marsman op zijn vlucht voor de Duitse legers naar Engeland.

Marsmans kritiek op Miskotte's stijl werd destijds door sommigen gedeeld, en velen is de gezwollen stijl en de buitengewone sensibiliteit (Miskotte op 4 februari 1917: die 'zou het éérst moeten ten onder gebracht worden - door de tucht, door de tuchtiging desnoods' (21); het is een levenslange strijd gebleven) vandaag een belemmering Miskotte te kunnen appreciëren. Menig Italië-ganger zal met bevreemding lezen hoe Miskotte het azuur van het zuiden heeft ervaren (220-228). Er is weieens een 'teveel', zoals de verontschuldigende brief aan zijn collega J. Koopmans. Hier mis ik een toelichting, die, al beoogde men geen wetenschappelijke uitgave te bieden, nu en dan voor het begrip werkelijk nodig is. Soms is de datering van de teksten niet volledig, soms is ze onjuist: Miskotte's reactie op het besluit tot tuchtoefening over NSB-en CDU-leden van de synode van de Gereformeerde Kerken, genomen op 2 oktober 1936 ('godslasterlijke moed'), wordt gedateerd ' ± 1935'. Maar dit zijn kleinigheden in de overvloed die wordt geboden aan muzische zin, lust om te bewonderen ('de Meester, Karl Barth'; Buskes; Kuyper, maar met veel ambivalentie), zijn gulzige hongi-tochten door de cultuur, zijn aanbidding van en huiver voor de natuur en zijn verontrusting over de toekomst van de cultuur (provo's: 'Bedenken wij dat zo'n leegte nergens werd aangetroffen in welke revolutie ook' (171)). Miskotte was een mens van melancholische stemmingen, maar ver daar boven uit ook een geweldig lofzanger op de schepping, en vol levensliefde. 'Am Sein erhalte dich beglückt', citeert hij Goethe meermalen; het had het motto voor dit boek kunnen zijn.

G. Harinck

11 Herman Noordegraaf, Niet met de wapenen der barbaren. Het christen-socialisme van Bart de Ligt, Ten Have, Baarn 1994. 431 bldz. ISBN 90 259 4584 8. ƒ 49, 50.

De schrijver heeft met de publikatie van zijn proefschrift een belofte ingelost. Gaf hij reeds eerder diverse artikelen die veel deden verwachten, nu ligt er dan een boek van fors formaat dat noodt tot lezen en aanzet tot reflectie. In de vijf

lijvige hoofdstukken waaruit het boek bestaat maken we kennis met de wordingsgeschiedenis van de Ligts christen-socialistische denkbeelden; daarvan vormen het derde en vierde hoofdstuk, die de periode van de Eerste Wereldoorlog beschrijven, de kern. In het eerste hoofdstuk krijgen de invloeden van Hegel (aan hem ontleende De Ligt zijn denkkader en zijn visie op de geschiedenis), diens Nederlandse adept Bolland en de theoloog A.M. de Hartog (1869-1938) - de vader van de auteur Jan de Hartog - terecht veel aandacht. De Ligt beschouwde bijvoorbeeld De Hartog als zijn geestelijke vader (45). Het tweede hoofdstuk loopt uit op een karakteristiek van De Ligts christensocialisme waarbij Noordegraaf beschrijft hoe De Ligt een op christelijke waarden gebaseerde ethiek trachtte te ontwikkelen voor deze overtuiging, waarop het ideaal van 'leven van allen voor allen' zou worden gefundeerd (115, 116, 112). De beide kernhoofdstukken beschrijven De Ligts ontwikkeling naar een keuze voor actieve geweldloosheid (230) en geestelijke weerbaarheid (322). Het vijfde hoofdstuk biedt vervolgens een evaluatie van De Ligts christensocialisme die - uiteraard - om het thema geweldloosheid cirkelt; het werk besluit met paragrafen over het anarchisme (373) en De Ligts historische betekenis en invloed (378).

Uit het bovenstaande wordt duidelijk dat de auteur uitvoerig weergeeft hoe de ontwikkeling van De Ligts denken verloopt tot aan het moment dat deze, in het jaar 1919, definitief kiest voor het anarchisme. De leidraad wordt gevormd door de schildering van een levensloop die wel naar het anti-militarisme moest voeren. In het boek worden De Ligts inspiratiebronnen duidelijk geschetst en van de ontwikkelingen van diens ideeënwereld krijgen we een goed beeld. Daar staat min of meer tegenover dat de hoofdfiguur zelf, zijn persoon, karakter en levensomstandigheden wat te veel op de achtergrond blijven. Aan De Ligts leven als predikant in het Brabantse Nuenen (1910-1915) bijvoorbeeld had wel iets meer aandacht besteed mogen worden, mede omdat die 'uitpost' een zeer veelkleurig protestantisme kende (89). Dat geldt eveneens voor de periode tussen zijn terugtreden als predikant en zijn huwelijk met de bemiddelde Catharina van Rossem (nov. 1918). In het verlengde van wat hiervoor werd geschetst blijven ook zijn aanvankelijke mede-en latere tegenspelers in de Bond van Christen-Socialisten, vooral ouderen als Enka (Anke van der Vlies) en Daan van der Zee, nogal in de schaduw. De consequenties voor de Bond van hun houding jegens bijvoorbeeld de S.D.A.P. en het anti-militarisme hadden zeker meer reliëf kunnen krijgen.

Er is een onderdeel dat nadere aandacht verdient. Ettelijke malen schrijft Noordegraaf over de betekenis van de mystiek in De Ligts werk en denken

(bijvoorbeeld 61, 97, 287). Hij wijst hierbij op de invloed van onder anderen De Hartog (47) en De Ligts jaargenoot te Utrecht, de latere Woodbrookevoorman G.H. van Senden (60). Die mystieke 'bronnen' had de auteur kunnen aanvullen door De Ligts zelf-kwalificatie panentheïst (296) uit te diepen en diens samenwerking met Louis Bahler, Felix Ortt en Lodewijk van Mierop sterker te belichten. Mogelijk had ook aandacht voor John Trevor's zo mystieke Labour-Church in Engeland - door Cornélie Huygens boeiend beschreven in haar sleutelroman Barthold Meryan (1897) - hier een bijdrage kunnen leveren. Dit had dan afgerond kunnen worden met een verwijzing naar de betekenis van de zogenaamde nieuwe mystiek die rondom de eeuwwisseling in brede lagen veel belangrijker was dan voorshands wordt aangenomen.

Dit boek noodt tot lezen stond in de aanhef van deze recensie: de zinnen staan stevig en lijken soms welhaast gebeiteld, tevens geeft het werk een tijdsbeeld dat de nieuwsgierigheid prikkelt. Voor degenen die de eerste decennia van de twintigste eeuw in Nederland uit een christen-socialistische invalshoek willen bestuderen is lezing van dit boek aan te bevelen. Voor hen die zich willen verdiepen in de positie van het christen-socialisme tussen kerk en socialisme èn De Ligts betekenis daarvoor, is dit werk verplichte literatuur. Zijn zij daarnaast gevoelig voor een levenshouding die bijvoorbeeld het primaat van het 'marktdenken' bestrijdt, dan biedt deze studie nog meer: het geeft De Ligts boodschap een stem voor onze eigen tijd. (287)

Twee opmerkingen tot besluit: Het doet deugd dat Noordegraaf wijst op de betekenis van dr. J.J. Kalma's bibliografieën in de Provinciale Bibliotheek te Leeuwarden. Daaruit kan in het bijzonder voor de beschrijving van de soms zo eigenaardige geschiedenis van het negentiende en twintigste eeuwse Friesland, rijkelijk worden geput.

Geestelijk Weerbaar was ook een mooie titel geweest voor Noordegraafs waardevolle werk.

D. Jansen

1 Michel van der Plas, Vader Thijm. Biografie van een koopman-schrijver, Lannoo/Anthos z.p. [1995], 711 bldz. ISBN 90 6074 842 5. ƒ 79, 50.

Over J.A. Alberdingk Thijm (1820-1889) is al heel wat geschreven, om te beginnen door zijn kinderen Catharina en Karei. Gerard Brom wijdde in 1956 een biografie aan hem, en nog maar enkele jaren geleden verscheen een bundel

opstellen (J.A. Alberdingk Thijm. Erflater van de negentiende eeuw). Thijm was een kleurrijk katholiek. Koopman in 'verduurzaamde levensmiddelen', uitgever - niet in de laatste plaats van zichzelf - dichter, estheticus, recensent, polemist. Van deze man heeft Michel van der Plas een schitterende biografie geschreven. Hij is daarbij helemaal uitgegaan van de persoon Thijm, hem (en zijn gezin) volgend van jaar tot jaar, soms van dag tot dag. Het lijkt er op dat Van der Plas voor dat doel geen snippertje van Thijms omvangrijke archief ongebruikt heeft gelaten - hetgeen een fors notenapparaat heeft opgeleverd.

Gedurende een goed-katholieke en zeer huiselijke jeugd werd Thijm zich langzaam maar zeker bewust van zijn talenten. Op vijfentwintig-jarige leeftijd raakte hij ernstig overspannen. Na een reis naar Italië trad hij in het huwelijk met Mina Kerst. Vanaf dat moment begon een regelmatig leven van hard en gedreven werken. Een man die in een voortdurende staat van stress verkeerde, die rust zocht in het door hem zo geïdealiseerde gelukkige gezin, maar het niet vond. Zijn vrouw werd na de geboorte van hun derde kind chronisch ziekelijk. Hele zomers verbleef zij voor haar gezondheid in Zandvoort en vervolgens in een eigen huis in Hilversum. Het nakomertje Karei (Lodewijk van Deyssel) noemde zijn moeder later 'een niet te harden zeurkous', maar hij had als kind de omstandigheden effectief uitgebuit en was grenzeloos verwend. Met zijn oudere kinderen trof Thijm het al evenmin. De oudste, Jozef, werd een (voor Thijm irritante) vrome Jezuiet, zijn dochter Catharina trad in en weer uit het klooster en verdween naar het buitenland, en Frank bracht zijn vader aan de rand van het faillissement en werd veiligheidshalve in Amerika ondergebracht. Geen wonder dat Thijm vele jaren vrijwel alleen gezelligheid vond onder vrienden, zoals in het door hem opgerichte gezelschap De Violier.

En verder leefde hij voor zijn werk, hij was zijn werk. Hij was een ongelofelijk gedreven man, een workaholic. Hij was betrokken in vrijwel elke discussie op cultureel gebied in Nederland, of beter: hij betrok zichzelf daarbij. Hij had zitting in de meest uiteenlopende herdenkingscommissies, en als dat al niet het geval was, dan bestreed hij ze. Rooms in hart en nieren, verzette hij zich niettemin tegen het isolement en de culturele bekrompenheid die katholiek Nederland in de loop van de negentiende eeuw in toenemende mate teisterde. Vrome (en niet te verteren) lofdichten op pausen gingen bij hem samen met (voor goede katholieken als ongepast beschouwd) enthousiast theaterbezoek. Hij knoopte relaties aan met katholieken, protestanten, liberalen, als die cultureel maar iets voorstelden. Onder hen had Thijm talrijke vrienden met wie hij correspondeerde, plannen uitbroedde, redetwistte, en die hij op den duur door zijn eigenwijsheid vrijwel allemaal weer van zich vervreemdde. Het

register laat zich haast lezen als een 'who is who in the Netherlands' van de tweede helft van de negentiende eeuw: Beets, Broere, Busken Huet, de architect Cuypers (die met zijn zus trouwde), Gezelle, Ten Kate, Jacob van Lennep, Nuyens, Potgieter, Schaepman. Toch stierf Thijm als een in de grond eenzaam man: teleurgesteld in zijn huwelijk, teleurgesteld in zijn gezin, teleurgesteld in zijn idealen.

Er zijn voldoende redenen om nog vele jaren studies aan hem te wijden in de trant van: de betekenis van Thijm voor .., of: Alberdingk Thijm als ... Maar Van der Plas schreef een biografie: de persoon - men zou bijna zeggen: de mens achter Thijm - blijft steeds centraal staan. Op de achterflap wordt het boek 'unputdownable' genoemd. Een beter woord is er niet voor.

Lodewijk Winkeler

II Rectificatie. Naar aanleiding van een bij de redactie binnen gekomen opmerking over mijn kwalificatie van prof.mr. D.P.D. Fabius als 'notoire nul' (DNK 42, pag. 73, r. 3 v.o.), erken ik een misslag te hebben begaan, en verzoek ik de lezer met nadruk deze woorden te veranderen in 'jurist'.

F.R.J. Knetsch

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 november 1995

DNK | 99 Pagina's

BOEKBESPREKINGEN

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 november 1995

DNK | 99 Pagina's