GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

‘EEN OUDE, WELKOME VRIENDIN’

Het jaarboekje Magdalena

54 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Magdalena zij menigeen een oude, welkome vriendin, die wel is waar een treurige, ernstige taak heeft te vervullen, maar daarom ook een zinnebeeld is van die ontfermende liefde, die, zelve rein en zuiver, niet vreest met de besmetting in aanraking te komen, en in plaats van de besmetting over te nemen, veeleer van haar eigen gezondheid mededeelt aan de melaatschen.

Deze wat duister geformuleerde wens is ontleend aan het voorwoord bij de jaargang 1881 van Magdalena. Evangelisch jaarboekje; uitgegeeven ten behoeve van het Asyl SteenbeekHet jaarboekje verscheen bijna veertig achtereenvolgende jaren, van 1853 tot 1890. 2 Het telde zo'n 200 bladzijden. Wat was dit voor een publicatie?

De eerste jaargangen melden op de titelpagina: 'onder hoofdredactie van Ds. O.G. Heldring'. 3 De combinatie van zijn naam met de woorden 'evangelisch' en 'Asyl Steenbeek', gaf duidelijk aan waar het om ging. Het betrof hier een nieuw initiatief van de altijd actieve Réveilman. Een publicatie waarvan de baten ten goede zouden komen aan het Asyl Steenbeek. Dat Asyl was een inrichting voor de opvang en resocialisatie van 'gevallen vrouwen'. Het instituut was vijf jaar eerder door Heldring zelf opgericht. Dit vormde het begin van wat al snel zou uitgroeien tot een conglomeraat van instellingen voor sociale zorg: de latere Heldringstichtingen.

De besmetting waarvan in bovenstaand citaat sprake is, was dus

Dr. G.J. Johannes (Spuistraat 123, 1012 VB Amsterdam) is literatuurhistoricus aan de Universiteit van Amserdam.

eerder geestelijk dan lichamelijk. Met de 'melaatschen' werd gedoeld op prostituees. 4 Die moesten wel 'boetvaardig' zijn om voor opname in aanmerking te komen. Vandaar ook de titel van het jaarboekje; in aansluiting hierbij bevatte de titelpagina steeds de gravure naar Ary Scheffers afbeelding van Maria Magdalena, de boetvaardige zondares aan de voet van het kruis. Het onderschrift bij deze afbeelding luidde: 'Zij heeft veel liefgehad'. 5

Het Asyl Steenbeek had een uitstekende naam. Wie zou dit goede werk niet willen steunen? Toch ligt hier een complicatie. Aanschaf van het jaarboekje was iets essentieel anders dan een simpele gift voor het goede doel. Het ging hier om een publicatie die ook gewoon 'bij de Uitgeefster en bij alle Boekhandelaren des Rijks' te verkrijgen was. 6 De koper mocht ervan uitgaan dat hij met zijn aanschaf wel het goede doel steunde, maar dat hij toch ook waar voor zijn geld kreeg. De Magdalena was geen lege collectezak maar moest een inhoud hebben die tot kopen en lezen uitnodigde. Het moest een boekje zijn dat 'én om doel én om inhoud de algemeene belangstelling ten volle verdient'. 7

Dit schiep verplichtingen voor redactie en medewerkers. Zoals Heldring het uitdrukt in zijn voorwoord bij de tweede jaargang:

... het is ons een groot genoegen dat wij, - hoewel wij allereerst den aankoop wenschen te beschouwen als een gave ten behoeve van het Asyl Steenbeek afgezonderd, - tevens een werk kunnen aanbieden, dat zijne waarde heeft en behouden moet. 8

Het vinden en handhaven van de balans tussen twee werelden - de wereld van liefdadigheid en vrijwilligerswerk aan de ene kant, en de wereld van de commerciële, professionele boekenmarkt aan de andere kant - was niet eenvoudig. In dit artikel wil ik laten zien welke problemen hier zoal uit voortvloeiden. Die problemen lijken mij typerend voor de verhouding tussen het Réveil en de drukpers in het algemeen. De echo van Da Costa's Bezwaren klonk in het Réveil nog lang na. Het publicatie-offensief van deze beweging vertoont nog tot diep in de negentiende eeuw de sporen van het wantrouwen tegen de moderne drukpers. In opzet en uitvoering

van de Magdalena zien we veel van deze 'bezwaren' terug. Bovendien vormt het jaarboekje een fraaie weerspiegeling van fundamentele onzekerheden over aard en richting van het Réveil zelf. Moest het een familiekring of een 'volksbeweging' zijn? Wat was de juiste verhouding tussen evangelisch getuigenis en sociaal activisme? En wat was de rol die de kunst binnen het protestantisme moest (of liever mocht) spelen? Magdalena, de oude, welkome vriendin, vertegenwoordigt in haar karakter op treffende wijze de kracht én de zwakheden van de beweging waar ze uit voortkwam.

De kalender

Wat kon een koper van deze publicatie verwachten? Afgaande op de titel ging het hier om een 'evangelisch jaarboekje'. Dikwijls gebruikte men voor jaarboekjes ook de term 'almanak' nog.

Almanakken bestonden in Nederland al sinds de vijftiende eeuw, met de aloude Enkhuizer almanak als bekendste vroege voorbeeld. Het waren aanvankelijk informatieve gebruiksboekjes. De 'almanak', de kalender in eigenlijke zin, vormde de basis. 9 Naast die kalender zelf gingen almanakken al snel allerlei informatie bevatten die daarmee samenhing: astrologische voorspellingen voor het volgende jaar, de data van feestdagen en veemarkten, de vertrektijden van postkoetsen en trekschuiten. In de loop der tijd ging de almanak ook steeds meer niet-jaargebonden informatie en wijsheden bevatten. Vooral in de achttiende eeuw werden de boekjes 'algemener' van inhoud, in die zin dat naast de informatie ook steeds meer opinie en amusement in de almanakken doordrong. Tegelijk was er een zekere 'specialisering' waarneembaar: er ontstonden steeds meer almanakken voor specifieke publieksgroepen en speciale belangstellingsgebieden. In de negentiende eeuw kreeg elke beroepsgroep, elke sociale laag ('gemeene man', 'beschaafde stand'), elke religieuze of politieke groepering, en elke vorm van vrijetijdsbesteding wel zijn eigen almanak.

Ook het jaarboekje Magdalena is ten dele een 'almanak' in de oorspronkelijke betekenis. De eigenlijke inhoud wordt weliswaar gevormd door het 'Mengelwerk': beschouwingen, verhalen, gedichten. Maar aan dit Mengelwerk gaat (na het voorwoord en de inhoudsopgave) een ongepagineerde rubriek 'Kalender' vooraf. 10

Daarin bevindt zich eerst een bladzij met de 'Tijdperken': zoveel jaar na de geboorte van Christus, zoveel jaar na de schepping, de Juliaansche periode, de data van Pasen, Pinksteren en Hemelvaartsdag, etc. Hierop volgt dan een volledige jaarkalender. Voor elke maand is er een bijbelspreuk aangegeven; daarnaast is er voor elke dag een bijbelpassage als 'dagelijksche bijbellezing', en één als 'dagtekst'. In deze kalender vindt men ook de maanstanden, en het geheel sluit af met een bladzij 'Verjaardagen van het Koninklijke Huis'.

Het kalendergedeelte, waarmee de almanak opent, wordt dus voornamelijk gebruikt als middel om voor elke dag enkele bijbelteksten aan te wijzen ter lezing en overdenking. Dit is geheel in overeenstemming met de typering in de ondertitel van Magdalena: 'Evangelisch jaarboekje'.

Het verslag

Wanneer we nu echter het Mengelwerk even overslaan, zien we dat elke jaargang wordt afgesloten met een apart gepagineerde rubriek 'Verslag van den staat en de verrigtingen van het Asyl Steenbeek', geschreven door de voorzitter van de Heldringstichtingen. Het verslag beschrijft de dagelijkse gang van zaken op Steenbeek en de resultaten. Die resultaten lieten wel wat te wensen over. Op elke honderd 'verpleegden' vormen degenen die goed dienen, bekend gehuwd of bij familie of elders zijn, een duidelijke minderheid. De overgrote meerderheid is uit het oog verloren, bekend teruggevallen dan wel op verkeerde wegen. Er is nog veel te doen, moet de conclusie maar al te vaak luiden. 11 Steenbeek was 'het steenachtige stuk van Gods akker'. 12

Het verslag bevat geen financieel jaaroverzicht. Wel staat aan het einde steeds de oproep het Asyl 'bij Testamentaire Dispositie te bedenken'. Gemakshalve wordt de correcte notariële formulering erbij gegeven. Wie zijn testament er even bijpakt, hoeft deze formulering slechts over te schrijven en in plaats van de stippeltjes een bedrag in te vullen. Wanneer het landelijke netwerk van de prostitutiebstrijding zich uitbreidt, wordt jaarlijks ook de 'Lijst der correspondenten van het Asyl Steenbeek' geplaatst, evenals die van de lokale 'Vereenigingen tot opbeuring van boetvaardige gevallen vrouwen'.

Het eerste en het laatste gedeelte van het jaarboekje vertegenwoordigen dus in feite twee verschillende polen. In overeenstemming met de ondertitel is het kalendergedeelte 'evangelisch', in zoverre het krachtig uitnodigt tot lezing en overdenking van de bijbel. Maar uit de opname van het verslagkatern blijkt dat niet slechts de opbrengst ten goede komt van Steenbeek. Het jaarboekje zelf is mede bedoeld als bulletin voor mensen die specifiek in de prostitutiebestrijding geïnteresseerd zijn.

Getuigen en redden

De aanwezigheid van de kalender en het jaarlijkse verslag in de Magdalena wijst dus op een tweetal compromissen. Ten eerste een compromis tussen verschillende doelstellingen: evangelisatie enerzijds en prostitutiebestrijding anderzijds. Maar het gaat hier tevens om een compromis tussen twee doelgroepen: aan de ene kant 'het publiek', en aan de andere een kern van actief geïnteresseerden. Naar mijn idee is de Magdalena met dit dubbele compromis vrij typerend voor het Réveil in zijn algemeenheid.

Wat het eerste punt betreft: Getuigen en redden was steeds de strijdkreet van Heldring en de zijnen. Maar waar lag de grens tussen beide activiteiten? En wat het tweede punt betreft: het is nog steeds frappant om te zien hoe het negentiende-eeuwse Réveil, gericht als het was op 'de wereld' en op maatschappelijke zorg, toch altijd ook iets van een 'familie' vertegenwoordigde. Zo was men er eigenlijk wel blij mee dat de Heldringstichtingen ver van de randstad lagen. Die tekende zich toen al duidelijk af als de boze wereld. 13 En het 'Vluchtheuvelkerkje' was een gekoesterd symbool. Natuurlijk, het lag inderdaad op een vlucht-heuvel, als toevluchtsoord voor het wassende water. Maar het werd toch ook graag in overdrachtelijke zin gezien als een vluchtheuvel, een toevluchtsoord voor het wassende water van de zonde in de boze wereld.

Het jaarboekje was een openbare publicatie. Ook wat dit betreft was Magdalena, zouden we haast zeggen, een 'publieke' vrouw. De almanak was een middel in de openbare strijd tegen de zonde in de wereld, een middel tot getuigen en redden. Maar door de jaren heen bleef het toch steeds ook 'ons boeksken', 'onze Magdalena', een 'oude, welkome vriendin'.

De dubbele doelstelling van getuigen en redden vormt een bron van verwarring over de identiteit of de formule van Magdalena. Nu eens spreekt de redactie over het boekje als 'de tolk van Steenbeek'. 14 Dan weer staat het protestants-christelijke, evangeliserende aspect voorop. En weer een andere keer zoekt men het compromis, bijvoorbeeld met 'de hartelijke bede dat het onder Gods zegen wat goeds moge doen - niet voor Steenbeek alleen'. 15 Maar voor de enigszins ingewijde lezer viel het met die verwarring natuurlijk wel mee. Een groter probleem was er voor de auteurs. Dit brengt mij op de samenstelling van de eigenlijke inhoud, het Mengelwerk.

Het mengelwerk Zoals gezegd bracht de almanak jaar in, jaar uit een aantal beschouwingen, verhalen en gedichten. Onder de medewerkers bevonden zich heel wat auteurs die destijds algemeen bekend en geacht waren. Meer dan eens werden bijvoorbeeld bijdragen geleverd door Nicolaas Beets, A.L.G. Bosboom-Toussaint, Isaac da Costa, J.P. Hasebroek, J.J.L. ten Kate, C.E. van Koetsveld, E. Laurillard, en C.S. Adama van Scheltema. Sommige van deze auteurs behoren niet tot de meest direct betrokkenen bij het Réveil, al heeft hun werk natuurlijk wel een duidelijk protestants stempel. Hun bijdragen verschenen in een jaarboekje dat in een fraai versierd bandje was gestoken en dat verschillende (indertijd nog tamelijk dure) illustraties bevatte. Wie het jaarboekje zag liggen en de inhoud vluchtig doorbladerde, zou waarschijnlijk niet allereerst denken dat het hier ging om een evangelisch jaarboekje of een jaarboekje voor de prostitutiebestrijding. Magdalena sloot eerst en vooral aan bij het beeld van een literaire almanak.

Vooral sinds de verschijning van de Nederlandsche muzen-almanak in 1819 waren de aantrekkelijk uitgevoerde letterkundige jaarboekjes erg in trek geraakt. 16 Volgens de gangbare mening vormden ze een ideaal cadeau in de decembermaand, vooral om aan dames 'in handen te geven'. Alles wijst erop dat Magdalena mede bedoeld was als zo'n muzenalmanak. Een jaarboekje ter bevordering van de (protestantse) letterkunde. De remonstrantse predikant M. Cohen Stuart, die vanaf jaargang 1859 de redactie van Heldring overneemt, legt dit letterkundig karakter nadrukkelijk

vast, waar hij in het voorwoord de hoop uitspreekt: '... dat dit Jaarboekje meer en meer niet alleen de Christelijke literatuur op waardige wijze helpe vertegenwoordigen, maar ook in betrekking tot het uitgebreid en hoogstbelangrijk gebied der Christelijke philanthropie zijne waarde moge hebben.' 17

Niet alleen ... maar ook. Waar Heldring zich in het voorwoord bij de eerste jaargang nog richtte tot 'allen die belang stellen in den Christelijk fïlantropischen arbeid, vooral in hetgene tot de geschiedenis en de ontwikkeling van het Asyl Steenbeek behoort', staat de letterkunde hier nu voorop. In 1861 constateert Cohen Stuart dat het jaarboekje zich een plaats heeft verworven onder 'de voortbrengselen onzer periodieke literatuur' en dat dit allereerst te danken is 'aan de getrouwe en ijverige medewerking van letterkundigen en dichters, wier welwillende ondersteuning op den hoogsten prijs wordt gesteld'. 18 En een jaar later merkt hij tevreden op dat '... de Magdalena kan geacht worden, vooral in de laatstverlopen jaren, de christelijke letterkunde in ons vaderland op niet onwaardige wijs te hebben vertegenwoordigd'. 19

Wat was nu eigenlijk de formule van Magdalena? Was het een jaarboekje voor protestants-christelijke letterkunde? Een jaarboekje voor de verspreiding van de blijde boodschap? Of een jaarboekje van, voor en door de prostitutiebestrijding? Moesten de bijdragen nu 'letterkundig', 'evangelisch' of 'filantropisch' zijn? In de praktijk wisselde het accent sterk. Natuurlijk, de toenmalige protestantse auteurs (onder wie veel predikanten) hadden er weinig moeite mee om ook hun meer literaire werk in dienst te stellen van de boodschap van zonde en verlossing. In die zin is er geen conflict tussen letterkunde, evangelie en prostitutiebestrijding. Maar het is roerend om te zien hoe sommigen zich kennelijk verplicht voelden om, bij wijze van spreken, nu en dan eens een prostituee uit de hoed te toveren in verhalen en gedichten die eigenlijk weinig met het onderwerp te maken hadden.

De illustraties op de vaste plek tegenover de titelpagina geven de onzekerheid over de formule goed weer. Vaak gaat het om een afbeelding die het 'filantropische' aspect illustreert: het Asyl Steenbeek en zijn omgeving, portretten van Heldring, van de directrice mej. Voüte, dan wel van buitenlandse voorvechters der

inwendige zending. Vaak ook opent de Magdalena met bijbeltaferelen die het 'evangelische' karakter van het jaarboekje kunnen ondersteunen. Maar zeer dikwijls gaat het toch om afbeeldingen die eigenlijk alleen maar gekozen lijken om hun 'kunstzinnige' uitstraling, en die als zodanig nauwelijks méér lijken te beogen dan het literaire karakter van de almanak glans te verlenen.

‘Enfin, 't is af’

De auteurs begrepen natuurlijk wel zo ongeveer wat er van hen verwacht werd. Dat moest ook wel, want de redactie had niet zoveel mogelijkheden om bewust sturend op te treden. Het ging hier immers om 'welwillende ondersteuning'. De auteurs vroegen, gezien het goede doel, waarschijnlijk geen financiële vergoeding voor hun bijdragen, of hoogstens een onkostenvergoeding. Hier gold de regel dat men een gegeven paard niet in de bek mocht kijken. Bovendien hadden ook de meer commercieel opgezette almanakken al de grootst mogelijke moeite om binnen het kleinschalige Nederlandse taalgebied jaarlijks een voldoende voorraad kopij te verwerven. Of liever gezegd: aan kopij was op zichzelf nooit gebrek, want welke negentiende-eeuwse Nederlander had niet ergens nog een map met versjes liggen? Maar bijdragen van niveau waren moeilijk los te peuteren. De meest bekende literatoren waren zelf vaak al redacteur van een almanak. Zij moesten op basis van 'wederkerig dienstbetoon' elk jaar al bijdragen leveren voor diverse almanakken, geredigeerd door collega's die zij om een bijdrage voor hun eigen almanak hadden gevraagd. 20

In de literatuur over dit onderwerp, zoals H. Reesers fraaie biografie van Geertruida Bosboom-Toussaint, zijn vele hilarische bladzijden over deze 'almanakkenplaag' te vinden. 21 Telkens weer die circulaires met verzoeken om medewerking, die eind mei de brievenbus verstopten. Het eindeloos uitstellen van de bijdragen aan andermans almanakken, en het steeds herhaald aanmanen van andere auteurs voor de eigen almanak. Het zoeken naar een geëigend onderwerp - de ene keer kan een plaatje als inspiratie dienen, maar de andere keer werkt de verplichting om een bijschrift bij een bestaand plaatje te maken juist remmend. De spijt over een verhaal dat had kunnen uitgroeien tot een fraaie novelle, maar dat nu binnen het vereiste aantal bladzijden moet blijven en op tijd de deur

uitmoet. 'Enfin, 't is af, dat is er het mooiste van', zijn de woorden waarmee Bosboom-Toussaint ooit haar bijdrage aan een almanak samenvatte. 22

De redactie was dus sterk afhankelijk van 'vriendelijke en bereidwillige inzenders', ook wel 'medearbeiders' genoemd. 23 De relatie tussen redactie en auteurs was geen zuiver zakelijke betrekking. Het was er allereerst één van wederkerige welwillendheid en afhankelijkheid. Iets dergelijks geldt trouwens, zij het misschien in wat mindere mate, ook voor de relatie tussen redactie en uitgever. 24 In 1868 betuigt de redactie bijvoorbeeld haar dank aan de uitgever W.H. Kirberger voor zijn 'welwillende zorg', die eruit bestaat dat hij ditmaal het jaarboekje 'zelfs met een vierde plaatje heeft willen versieren'. Een jaar later dankt men hem voor zijn 'moeite en ijver', alsmede voor 'zijne hulpvaardigheid en tegemoetkoming aan de Redactie'. Uit dergelijke dankwoorden blijkt dat ook de uitgevers zich voor het goede doel niet altijd even commercieel en professioneel opstelden. Een keerzijde is wel, en dat is typerend voor de situatie, dat de Magdalena een flink aantal poëtisch bedoelde bijdragen van een zekere W.H. Kirberger bevat. Een dichter wiens werk men, gezien het bovenstaande, moeilijk kon weigeren.

De felle salamander van de tijd

Hoe veel of weinig bijdragen er ook waren, en hoe verheugend of bedroevend de kwaliteit ervan ook was, de kopij voor almanakken kwam in elk geval steevast laat of te laat binnen. Vandaar een oproep als die in het voorwoord bij jaargang 1864:

Is het der Redactie vergund nevens dien welverdienden dank, ook een vriendelijk verzoek tot haar medearbeiders te brengen, 't zou de bede zijn om een tijdige inzending hunner bijdragen. "Wie spoedig geeft, geeft dubbel.' De waarheid dier woorden ondervindt ook een Redacteur. 25

Maar de tijd zelf maalde niet om vriendelijke verzoekjes. Redactie, auteurs en uitgevers konden elkaar nog zo onzakelijk en toegevend bejegenen, in een moderniserende samenleving liet de tijd zich steeds minder vermurwen. In 1876 klaagt redacteur Beynen

dat de tijd niet langer, zoals bij Tollens een halve eeuw eerder, lijkt op de voerman van een wagen. Men kan de tijd niet toeroepen: '... hou eens even op!'. 26 De tijd is nu meer de 'felle salamander' van Da Costa geworden, de spoortrein die voortraast langs zijn 'tweelingslijn’.27

Almanakken waren altijd al sterk tijdgebonden geweest. Lagen ze niet eind november in de winkel, dan miste men de verkoop tijdens de feestdagen. En na 1 januari had het kalendergedeelte al snel minder waarde. Bovendien verloor ook het jaarverslag van Steenbeek natuurlijk aan actualiteit. In jaargang 1859 biedt men overgebleven exemplaren van de eerste vijf jaargangen nog voor ƒ 1, 00 per deeltje aan. Een jaar later is de prijs al gezakt tot ƒ 0, 75.

De eerste jaargang van Magdalena was te laat verschenen. De meeste exemplaren waren pas na 1 januari verkocht, zodat het kalendergedeelte ten dele onbruikbaar was. Om te voorkomen dat dit opnieuw zou gebeuren - zegt Heldring in het voorwoord bij de tweede jaargang - werden voor de zekerheid alle bijdragen dat jaar onmiddellijk na ontvangst gedrukt. Maar daardoor was er geen gelegenheid een weloverwogen volgorde aan te brengen. Iets dergelijks zal wel eens vaker zijn voorgekomen. Wilde men zulke problemen vermijden, dan moest de redactie meteen na oud en nieuw alweer aan de volgende aflevering gaan denken:

Intusschen zinnen de Redacteurs dan al weder op de nieuwe uitgaaf van 't volgende [jaar], en zoo wordt er in 't rusteloos voorbij stroomen der jaren, als bij voorbaat op dien tocht nog een tweeden versnelden tocht als 't ware, door de bezorgers van een Jaarboekje afgelegd, zoodat deze wel met nadruk [...] de woorden van Mozes mogen herhalen: wij brengen onze jaren door als een gedachte. 28

De moderne tijd vroeg om verzakelijking en planning. Heldring, zo vertelt zijn biograaf, had dit al vroeg scherp ingezien:

Toen Heldring in Hemmen [zijn eerste standplaats als predikant] kwam, bestond zijn gemeente voor een groot deel uit daghuurders. Bij zijn vertrek uit handwerkslieden, fruithandelaren en tabaksbouwers. Maar wat een geduld en liefde

heeft het hem gekost om het zoover te brengen! Om te beginnen bracht hij in meer dan één gezin een klok en zorgde hij er voor, dat de arbeid en huishouding naar de klok werden geregeld. 29

Maar het grote probleem voor de redactie van Magdalena was natuurlijk, dat de relatief onzakelijke relatie tussen uitgever, redactie en auteurs een werkelijk adequate planning uitsloot. In die relatie pasten geen dreigementen of dwangbevelen, maar 'welverdiende dank' en 'vriendelijke verzoeken'. Het was uiterst lastig de vrijwillige bijdragen geheel naar de klok te regelen. Daar staat tegenover dat ook de kopers, in zoverre ze bereid waren de aanschaf van de Magdalena eerder te beschouwen als een gift ten behoeve van het Asyl Steenbeek dan als een zuiver commercieel product, ongetwijfeld wel bereid waren een wat late levering of een wat mindere kwaliteit door de vingers te zien. Maar er waren grenzen.

Enkele speculaties over opbrengst en oplage

Waar lagen die grenzen precies? Stélden de kopers eigenlijk wel eisen aan inhoud en kwaliteit van de Magdalena? Of zagen ze de aanschaf veeleer als een donatie voor Steenbeek, waarbij het er niet of nauwelijks toe deed wat ze ervoor terugkregen? Een eenduidig antwoord is, bij gebrek aan concrete gegevens over oplage en bereik, niet te geven. Wel beschikken we over enkele aanwijzingen.

Ten eerste de prijs. Die was ƒ 2, 50 in 1853 en liep in de jaren zestig op tot ƒ 2, 90. Deze prijs maakt het jaarboekje tot een 'elitaire' publicatie. Een onderzoeker van jaarboekjes in de tweede helft van de negentiende eeuw beschouwt alle almanakken van meer dan ƒ 1, 00 reeds als 'duur' . 30 Die almanakken vielen in elk geval buiten het bereik van 'de gewone man uit de arbeidersklasse'. Rond 1850 was het gemiddelde loon van meer dan de helft van de bevolking niet meer dan zes gulden per week. 31 De prijs van de Magdalena lag één a twee gulden boven de genoemde grens van ƒ 1, 00.

We stuiten hier opnieuw op de onduidelijkheden in de doelstelling van de Magdalena. Als 'evangelisch jaarboekje' stelde het zich ten doel het evangelie te verkondigen en te verbreiden. 'Het

Réveil had een boodschap te brengen, maar wilde die boodschap vooral richten tot 'het volk", zegt een onderzoeker van de protestantse leescultuur. 32 Maar, zoals gezegd, de opgenomen verslagen van Steenbeek richten zich meer specifiek op degenen die belangstelling hebben voor Steenbeek. Bovendien zijn vele van de letterkundige bijdragen onmiskenbaar bedoeld voor de meer geletterde lagen van de bevolking. En de prijs sluit een enigszins massale verspreiding volstrekt uit. 'Het volk' had bepaald niet ƒ 2, 50 te besteden voor een almanak.

Dan is er het gegeven dat de opbrengst van Magdalena in de jaarrekeningen van Steenbeek gesteld wordt op ƒ 400. Daar moest gewoonlijk nog wel een gulden of vijftig aan onverkochte exemplaren worden afgetrokken. 33 Toch vormt dit een aardig bedrag, op een jaarbalans van minder dan 12.000 gulden in 1863 en minder dan 14.000 gulden in 1870-^Toen het Asyl in 1877 afbrandde, kon al voor ruim 40.000 gulden een nieuwe inrichting gebouwd worden. 35

Uit de notulen van het bestuur van Steenbeek blijkt dat die vierhonderd gulden niet de reële opbrengst vertegenwoordigde. Het ging hier om een vaste, contractueel vastgelegde som. Het contract bevatte kennelijk een wirwar van wederzijdse verplichtingen. Zolang we die verplichtingen niet precies kennen, is het onmogelijk de feitelijke opbrengst te berekenen.

Zo beschouwde men het drukken van het jaarverslag, ook voorzover dat in de Magdalena werd opgenomen, kennelijk als een aparte drukorder. In de jaren tachtig, wanneer het steeds slechter gaat met de verkoop, klinkt dan het verwijt dat de uitgevers de rekening voor het drukken van het verslag zover opschroeven dat de winst van het jaarboekje geheel teniet gedaan wordt. Kirberger rekent op een gegeven moment ƒ 400 voor het drukken van het jaarverslag, precies evenveel dus als de contractuele opbrengst van de Magdalena. Ook wordt er herhaaldelijk gegoocheld met de onkostenvergoeding voor de redacteuren. Nu eens honderd gulden, dan weer tweehonderd, dan weer niets. En tenslotte komen we de verplichting tegen dat het bestuur van Steenbeek 100 exemplaren van de almanak voor eigen rekening diende af te nemen. Daar bleven er soms meer, soms minder van over.

Mijn voorlopige indruk is, dat de almanak in de begintijd moge-

lijk enkele honderden guldens reële opbrengst voor Steenbeek zal hebben opgeleverd, waarna in de jaren zeventig en tachtig een proces van verval optreedt. Via de zojuist aangeduide kunstgrepen proberen de uitgevers en het bestuur van Steenbeek nog uit de kosten te komen. Maar voor beide partijen wordt het steeds meer een kwestie van liefdewerk oud papier, waarna dan in 1891 het definitieve einde komt:

De heer Breyer [de toenmalige uitgever] verklaarde het niet meer te kunnen doen, zonder een Subsidie van minstens f 200, - . Het Voorstel van Ds. Pierson was derhalve aangezien het finant. voordeel van de Magdalena voor het Asyl Steenbeek gelijk nul was, de uitgave te staken, alleen aarzelt hij nog dit voorstel te doen [...]. De permanente Commissie was eenparig van gevoelen dat de staking van de Magdalena alleszints gegrond was, de vergadering keurt het besluit der permanente Commissie goed. 36

Uitdrukkingen als 'het niet meer te kunnen doen' wijzen erop dat de uitgevers niet de gebruikelijke commerciële normen stelden. Ze opereerden met het jaarboekje in een vaag schemergebied tussen winst en verlies. Dit relativeert opnieuw de suggestie dat men er 'het volk' mee bereikte. De contractueel vastgelegde som van ƒ 400 voor Steenbeek kon al bereikt worden wanneer bij een oplage van 600 exemplaren een derde van de netto-verkoopprijs bestemd was voor het goede doel. Het is dan ook bepaald niet onwaarschijnlijk dat de verkochte oplage op zijn hoogst vijfhonderd a duizend exemplaren bedroeg, ongeveer evenveel als het aantal donateurs van Steenbeek 37

Het lijkt er sterk op dat het jaarboekje als het ware voor eigen parochie preekte. Inderdaad: meer een 'oude, welkome vriendin' dan een volksbazuin. Maar dit roept wel de vraag op wat nu eigenlijk de bedoeling is van de vele bijdragen waarin het evangelie gepredikt wordt, en vooral ook van de stukken waarin ernstig wordt gewaarschuwd tegen de gevaren van prostitutie, drankmisbruik of kermisbezoek. Zaten de algemeen geachte en gewaardeerde Réveilfamilies en hun geestverwanten werkelijk verlegen om zulke waarschuwingen?

Mevrouw Bosboom als theoloog zonder baard Vele van de zojuist gesignaleerde kwesties zijn terug te vinden in de gebeurtenissen die volgden op de publicatie van een bijdrage van A.L.G. Bosboom-Toussaint in Magdalena 1862. In De terugkeer van Golgotha geeft de gewaardeerde romancière - een goede vriendin van de toenmalige redacteur M. Cohen Stuart - haar observaties en associaties naar aanleiding van E. Laville's afbeelding van de terugkeer van Golgotha. Een en ander mondt uit in een aanval op de 'Moderne theologie' van die dagen. Deze richting in de theologie neigde tot twijfel aan de letterlijke interpretatie van de bijbel. Bosboom verzet zich in tamelijk scherpe bewoordingen tegen de symbolische bijbelinterpretatie, die 'den Bijbel op de ontleedtafel aan flarden snijdt, het Evangelie tot de proportie brengt van een fautief opstel, en den Christus met opstanding en hemelvaart en al, tot een onnoozel sprookje maakt'. 38 De motieven van de moderne theologen reduceert ze tot een modieuze zucht naar nieuwigheden:

'... de Gemeente heeft al zoo lang iederen nieuwen paaschmorgen het zegevierende 'de Heer is opgestaan, Hij is waarlijk opgestaan, ' elkander toegezongen, dat het wel moeijelijk wordt diezelfde oude boodschap telken jare verfrischt en verjongd tot haar te brengen. 'Laten wij het eens anders doen, ' laten wij zeggen: 'waarlijk de Heer is niet opgestaan, ' dat is eene nieuwe waarheid, die wij hebben ontdekt, en die treffen zal. Nous avons changé tout cela, ' en wij verzekeren u, dat wij het weten. 39

Hoewel mevrouw Bosboom dit stellig ontkende, meende de moderne, waalse predikant en criticus Conrad Busken Huet, dat deze aanval speciaal op hem gericht was. Hij publiceerde een antwoord in brochurevorm: Aan Mevr. Bosboom Toussaint. De toon was nogal fel. Dit werd ongetwijfeld mede veroorzaakt door het feit dat Bosbooms bijdrage hem op een ongelukkig moment onder ogen kwam. Juist in deze tijd overwoog Huet zijn aftreden als predikant. Hij was voortdurend in conflict met zijn kerkeraad en hij vroeg zich af of hij, gezien zijn theologische opvattingen, het ambt nog wel kon blijven bekleden. In januari 1862 trad hij inderdaad af.

Huets kritiek op mevr. Bosboom was weinig zachtzinnig. Zo kon hij niet nalaten te refereren aan de dichtregels van zijn onlangs overleden vriend De Génestet: 'De slechtste christnen hier op aard / Zijn theologen zonder baard.' Maar hij legde wel degelijk een aantal zwakten in haar betoog bloot. Zo had Bosboom in haar opstel herhaaldelijk opgemerkt dat zij maar een gewone leek was, en een vrouw bovendien. Van de moderne theologie als wetenschap had zij in feite geen verstand. Welnu, wie geen verstand van zaken heeft, zo kon Huet gemakkelijk opmerken, doet er beter aan te zwijgen. En waar Bosboom allerlei bijbelse en externe gegevens aanhaalde om de waarheid te bewijzen van wat Huet de 'opstandingssage' noemde, kon Huet de aloude tegenwerping maken dat het geloof zich per definitie niet laat bewijzen.

Een theologisch-letterkundige rel was geboren. In de maanden die volgden, publiceerde Bosboom-Toussaint bij Kirberger, de uitgever van Magdalena, nog een afzonderlijke versie van De terugkeer van Golgotha, voorzien van een inleiding met een reactie op Huet. M. Cohen Stuart sprong, als redacteur van Magdalena, in de bres voor zijn auteur met een eigen brochure, Een woord aan Cd. Busken Huet. En ook anderen bemoeiden zich ermee. Daaronder natuurlijk de onvermijdelijke J. van Vloten, die het vuurtje opstookte met onder meer het spotdicht Aan de gevallen meisjens van St-k [Steenbeek]; kristelijke rijmen van jammer en bemoediging, namens een verbijsterde, maar terechtgebrachte romancière.

'Al mijn vreugd verstoof als kaf: / Kristus rees niet uit zijn graf', rijmde Van Vloten bijvoorbeeld. En: "k Schrijf dus, en dat geeft mij lucht, / 'k Schrijf, en 'k zend het naar 't gehucht, / Waar gij, achter kuische muren, / U onttrekt aan 't oog der buren, / Dat geen Busken u ontmoet, / En u 't hoofd verbijstren doet, / En van 't enge pad laat dwalen, / Dat u H-g [Heldring] af ging palen', enzovoort. 40

Temidden van dit gekrakeel kozen Bosboom en Huet overigens de verstandigste weg. Na een handreiking van Bosboom ('Zoo dan biede ik U den vrede') in haar voorwoord bij de afzonderlijke druk van haar artikel, 41 verzoenden de twee letterkundigen zich met elkaar en bleven ze goed bevriend.

Het 'eerbaar vrouwelijk Nederland in protestantschen kring' De discussie over de bijdrage van Bosboom-Toussaint is om verschillende redenen interessant. Het gaat hier om vragen van autoriteit en eigen geweten, kerk en individu, moderniteit en orthodoxie. Tegenover het gezag van een zich snel professioneel-wetenschappelijk ontwikkelende theologie plaatst Bosboom haar eigen intuïtie als leek, als vrouw en als kunstenaar. Het door haar levenservaringen verkregen geloof, zegt zij, 'moge een kinderlijk geloof zijn, een kinderachtig geloof is het niet.' 42 Maar dit anti-autoritaire beroep op de eigen eenvoudigheid van geest gaat gepaard met een autoritair-orthodox beroep op de letterlijk genomen bijbeltekst. Naar mijn idee laat de discussie hierover iets zien van de ergernis die sommige Réveil-standpunten konden oproepen. Een nadere beschouwing daarvan valt niet onder mijn bereik. Ik wil hier nagaan wat de discussie zegt over Magdalena.

Om te beginnen wijzen enkele reacties, met name natuurlijk Van Vlotens spotdicht aan de gevallen meisjens van St-k, erop dat sommige lezers de Magdalena een bijzonder ongeschikte omgeving vonden voor een tirade tegen de moderne theologie. Dit suggereert dat zij de almanak niet zozeer zagen als 'evangelisch jaarboekje', maar eerst en vooral als jaarboekje voor de prostitutiebestrijding. Huet stelt dan ook verwijtend:

Met niet één woord geeft gij in den loop van uw opstel te kennen dat de bevolking zelve des Asyls, de hoogere behoeften der aldaar verpleegde ontuchtigen, u onder het schrijven voor den geest stonden. 43

Ook sommige toenmalige lezers, zoals Huet, verwachtten dus kennelijk dat de almanak niet slechts werd uitgegeven 'ten behoeve' van Steenbeek, maar dat ook de bijdragen zelf in het teken van de prostitutiebestrijding zouden staan. Een tirade tegen de moderne theologie was ongepast als bijdrage aan Magdalena, omdat de inhoud van die almanak automatisch werd geassocieerd met prostitutie. Huet vraagt zich dan ook af:

Waar was uw gewone takt, mevrouw, toen gij den Magdalena-Almanak tot orgaan van uwe grieven koost, en dit jaar-

boekje bezigdet als koelvat voor uwe confessionele warmte? 44

Verder valt op dat Van Vlotens gedicht zich richt tot de 'gevallen meisjens' van Steenbeek zelf. Natuurlijk, dit is schertsend bedoeld. Maar het is interessant om te zien dat ook Huet zijdelings een moment ingaat op de mogelijkheid dat de almanak mede bedoeld zou kunnen zijn voor lezing door de bewoonsters van Steenbeek:

Kennelijk genoeg - en het is bovendien ook in zichzelf onwaarschijnlijk dat de 'Magdalena' immer in handen kome aan de bewoneressen van het verplegingsoord met het oog op wier tijdelijk onderhoud ook dit boekje wordt uitgegeven - kennelijk schrijft gij ten behoeve van het eerbaar vrouwelijk Nederland in protestantschen kring. 45

Huet verwerpt dus zelf al meteen de gedachte dat de almanak bedoeld zou zijn voor de prostituees. Daarom is het frappant dat Magdalena-redacteur M. Cohen Stuart zich kennelijk geroepen voelt volstrekt serieus op deze zijdelingse suggestie in te gaan:

'Teregt is reeds door u vermoed, dat de Magdalena, uitgegeven ten voordeele van het Asyl Steenbeek, niet juist bestemd is om in handen van de ongelukkige gevallenen te komen, maar geschreven wordt met het oog op ons beschaafd, godsdienstig publiek. Daarmede vervalt uw geheel denkbeeldig bezwaar. Bestaat hieromtrent bij u nog eenige twijfel, ik ben volkomen bereid u op dit punt gerust te stellen. De redactie beoogt niet anders dan in het geldelijk belang eener nuttige stichting, een jaarboekje te leveren, dat de christelijke litteratuur in ons vaderland op waardige wijze vertegenwoordigt. Bijdragen, gelijk die van Mevrouw BOSBOOM, zullen daarin nooit zijn misplaatst. 46

De redacteur omschrijft hier de doelgroep als 'ons beschaafd, godsdienstig publiek'. En de primaire doelstelling is het waardig vertegenwoordigen van de christelijke literatuur in ons vaderland.

Eerder merkte ik op dat literaire jaarboekjes vaak werden gezien als bij uitstek geschikt voor vrouwen. Busken Huet spreekt dan ook over 'het eerbaar vrouwelijk Nederland in protestantschen kring'. Cohen Stuart spreekt hem op dit punt niet tegen. Daarmee lijkt de doelgroep vrij nauwkeurig bepaald. Maar uit de hele discussie blijkt wel, hoe onduidelijk de identiteit van de Magdalena ook voor toenmalige lezers was.

Muziek en bloemen

Een belangrijke oorzaak van die onduidelijkheid ligt uiteraard ook hierin, dat de gedachte van 'de kunst om de kunst' destijds in Nederland nog uiterst ongebruikelijk was. Vrij algemeen ging men er vanuit dat de kunst altijd in dienst moest staan van een goed doel of van een godvruchtige boodschap. Dit gold zeker voor de voormannen van het Réveil. Voor hen was kunst die niet tevens ten doel had te getuigen of te redden, zo goed als ondenkbaar.

Daarnaast bestond binnen protestants Nederland van oudsher een zekere huiver voor kunst die de realiteit te boven ging. Er was een onmiskenbare afkeer of angst voor de wereld van verbeelding en gevoel, voor de mystieke hang naar vereenzelviging met het hogere, voor 'gesneden beelden' van het heilige en goddelijke. De cultureel-nationale ideologie, zoals die zich in de eerste decennia van de negentiende eeuw ontwikkelde, werd dan ook ten dele gevormd in reactie op de buitenlandse romantiek, die men zag als een typisch katholiek verschijnsel. Men beschouwde de niet-realistische, idealiserende, of 'mystieke' strevingen van de romantiek als verwerpelijke uitingen van een 'romantisch katholicismus' of 'katholiek romanticismus'. 47

Bij iemand als Heldring vinden we dan ook, temidden van uiterst tolerante opvattingen en ideeën, een samengaan van een flinke dosis antipapisme enerzijds, en een zeker wantrouwen tegen de wereld van de verbeelding, anderzijds. Tientallen malen benadrukt hij de verschillen tussen de opvang van prostituees op Steenbeek, en de manier waarop gevallen vrouwen van oudsher waren opgenomen in kloosters. Het protestantisme is een religie van vrijheid, vrijwilligheid en bewuste bekering. Het klooster daarentegen vertegenwoordigt de schijn-aanpassing, de huichelarij en de dwang. '... ik dacht altijd: wij zijn niet minder dan de Roomschen', merkt hij

ergens op. En met een zekere trots verhaalt hij in de Magdalena over zijn streven 'eene zuiver Protestantsche Inrigting daar te stellen, geheel vrij van allen Roomschen kloostergeest'. 49 In zijn Levenservaringen op de gestichten verzameld heet het:

Wat was de Heer met ons om een echt protestantsch beginsel tegenover het kloosterachtige der Roomsche Asylen vast te stellen. Het eerste betaamt ons; het laatste blijft ver van ons. 50

Heldrings opvattingen over kunst en literatuur sluiten bij deze denkwijze aan. Zo klaagt hij, sprekend over het bewaren van 'protestantse deugden':

Hoe veelzins wordt de gejaagde fantasie van onzen tijd nog hooger ontvlamd door allerlei ligtzinnige lectuur. Wat al getalen van ijdele droombeelden worden er in de verstandelooze breinen der jeugd door Romantiek aangekweekt. 51

Hij stelt hier het 'gezond verstand, met hooger licht bestraald' tegenover. En toch is dit niet alles. Heldrings biograaf Van der Hoeven vertelt:

Hoe genoot de jonge Heldring ook van kind af aan, als zijn fantasie vrij spel kreeg! Op hoogen leeftijd brengt hij nog warmen dank aan de oude kindermeid Hanna, die de aarmannetjes en waternimphen uit de sprookjeswereld van Grimm zoo heerlijk voor hem had doen leven. 52

Van der Hoeven zegt: 'Stellig is het opmerkelijk, dat de fantasie, de droomwereld, nimmer uit Heldrings leven verdwijnen, maar er een belangrijke rol in spelen zou. 53 En Allard Piersons hoofdstuk over Heldring, in Oudere tijdgenoten, staat zelfs geheel in het teken van wat hij 'mystieke' tendensen binnen het Réveil noemt.' 54 Natuurlijk haast Pierson zich, hierbij aan te tekenen dat de aanhangers van het Réveil geen 'krypto-katholieken' waren. Maar steeds weer valt, temidden van militant-protestantse nuchterheid en schriftgeleerde orthodoxie, binnen het Réveil een soort weemoedig, jaloers verlangen waar te nemen naar het meer idealise-

rende, gevoelsmatig-mystieke en daardoor ook 'kunstzinnige' van de roomse geloofsbeleving en kunstuitingen. Moest het protestantse kunststreven dan werkelijk altijd uitmonden in opvoedend realisme en evangeliserende tendenskunst?

Opvallend is in dit verband dat met een zekere regelmaat nu juist Maria - en dan niet Maria Magdalena maar Maria de moeder van Jezus - in het jaarboekje figureert. De jaargang 1871 heeft zelfs een afbeelding van Maria als openingsillustratie naast de titelpagina. Weliswaar gaat dit gepaard met enige waarschuwende woorden over het 'lager religieus bewustzijn' en de 'geestelijke zwakheid' van het katholicisme. Maar toch ook met een verzuchting als '... vermag onze verbeelding een liefelijker en aantrekkelijker gestalte te wekken, dan die der maagdelijke moeder van onzen Heer Jezus? ' 55 Ook talloze andere afbeeldingen in de Magdalena herinneren aan die hang naar het mystieke. Ze roepen bij de argeloze beschouwer welhaast onstuitbaar de gedachte aan bidprentjes op. 56

In de eerder genoemde bijdrage van mevr. Bosboom-Toussaint aan de almanak van 1862 komt Maria eveneens voor. De schrijfster verplaatst zich in het gedachteleven van Maria en zegt onder meer:

Koninginne des hemels te worden, zoo als later het in zinnelijkheid weggezonken Christendom haar heeft gekroond, zal wel niet in de Israëlitinne zijn opgekomen; maar toch ... Koninginne-Moeder in het groote Messiaansche Koningrijk, dat de Israëlitische voorstelling nog op aarde verwachtte, wie zegt ons dat deze Davidsdochter zich niet met zulke fantasie heeft gevleid? 57

Zeker, hier is sprake van het 'in zinnelijkheid weggezonken', katholieke christendom. Maar toch ... hoe inspirerend was voor deze schrijfster kennelijk het fantaseren over de fantasieën van Maria! In een brief meldde de nogal antipapistische schrijfster ooit, enigszins verontschuldigend, dat zij zojuist 'een misje geknapt' had. 58 En in een andere brief schrijft zij al even verontschuldigend:

Ik ben vanochtend al in de Roomsche kerk geweest [...] om

de Bisschop van Utrecht te zien vormen en omdat de muziek en de bloemen die ik er had zien inbrengen mij uitlokten tot eene inspectie. 59

Muziek en bloemen - het zou een samenvatting kunnen zijn van wat aan de protestantse kunst en literatuur vaak ontbrak.

Ook de auteurs en redactie van de Magdalena waren met handen en voeten gebonden aan de protestants-realistische kunstopvattingen. En daarmee tevens aan wat wij tegenwoordig buitenliteraire doelstellingen zouden noemen: 'getuigen en redden'. Maar die doelstellingen beperkten hun mogelijkheden ook op verschillende andere manieren. Hierover nog enkele opmerkingen.

Wantrouwen tegen de drukpers

De Magdalena was zeker niet het enige jaarboekje dat door de Réveilbeweging werd uitgegeven. Een onderzoeker stelt zelfs dat het uitgeven van jaarboekjes 'min of meer een rage in de Réveilkring' was. 60 Waar kwam die rage vandaan? Het lijkt zo vanzelfsprekend: allerlei instanties en groeperingen hadden eigen almanakken, dus ook het Réveil. Toch is dit minder voor de hand liggend dan het lijkt. 61

Isaac da Costa, een van de voormannen van het Réveil, had nog in 1823 zijn beroemde en beruchte Bezwaren tegen den geest der eeuw geschreven, als protest tegen de luidruchtige herdenking van de uitvinding der boekdrukkunst. 62 Waar het hem om ging, was natuurlijk niet de drukpers als zodanig. Die had immers bijgedragen aan de verspreiding van Gods woord en was een belangrijke factor in de Hervorming geweest. Het ging Da Costa om de drukpers in de moderne zin, zoals die zich tijdens de Verlichting had ontwikkeld. De rol van het tijdloze boek werd meer en meer ingenomen door het actuele, vluchtige periodiek. 63 In plaats van onderwijs en verkondiging had de drukpers der Verlichting de continue kritiek en de discussie gebracht. En naast religieuze, vorstelijke of academische autoriteit, was het gezag van de publieke opinie getreden. Bovendien stond de moderne drukpers ook in het teken van een andere ontwikkeling: een toenemende commercialisering. In de boekenwereld waren duidelijke tendensen in de richting van een commerciële vermaaksindustrie te zien.

Beide aspecten, het kritische en het commerciële, sloten niet goed aan bij de denkwereld van het Réveil. Getuigen en redden was iets anders dan discussie en commercie. Da Costa had zich in 1823 bijzonder kritisch uitgelaten, zowel over het verschijnsel van de publieke opinie als over dat van de culturele commercie. Uiterst schamper sprak hij over de periodieken die er de dragers en uitingsvormen van waren, de 'elendige dagbladen', de 'Modes journalen en de Almanakken voor Lekkerbekken' , 64 Enkele decennia later beschikte de beweging van het Réveil wel degelijk over eigen 'journalen' (al hadden bladen als De vereeniging: christelijke stemmen weinig met mode te maken), en over diverse almanakken (zij het dan niet voor lekkerbekken).

We zouden kunnen zeggen dat het Réveil zich - net als Da Costa zelf - had aangepast. Zo niet aan de 'geest' des tijds, dan toch wel aan de 'loop' des tijds: de nieuwe verworvenheden. 65 Toch was er naar mijn idee wel iets van het oude wantrouwen tegen de drukpers blijven bestaan. De publicatievorm van het Réveil was eerder het ongericht getuigende pamflet, dan het moderne tijdschrift als gericht discussieplatform. De slechts jaarlijks verschijnende almanak was in dit opzicht het beste compromis. Dit zou een van de verklaringen kunnen zijn voor het feit dat de rage van de almanak binnen het Réveil pas goed op gang kwam na het midden van de negentiende eeuw. Dat wil zeggen, juist op het moment dat de almanak als publicatievorm meer en meer begon plaats te maken voor het tijdschrift. 66 Daarnaast vormden almanakken natuurlijk ook een minder riskante, minder geld, tijd en talent verslindende onderneming dan een echt tijdschrift.

Maar ook in de opbouw van een almanak als de Magdalena vinden we naar mijn idee iets van weerzin tegen de moderne drukpers terug. De uiteenlopende doelstellingen, de aarzeling tussen openbaar getuigenis en mededelingenblad voor de kleine kring, de algehele sfeer van goedwillend amateurisme - het doet allemaal vermoeden dat er een zekere huiver was voor specialisering, professionalisering en commercialisering, voor een totale overgave aan de eisen van de moderne drukpers en de moderne boekenmarkt.

Wat voor de Magdalena geldt, gaat ook op voor tal van andere publicaties uit Réveilkring. Natuurlijk betreft het hier mede een

kwestie van talenten en financiële mogelijkheden. Maar binnen het Réveil waren toch opvallend veel hooggeletterde en diverse kapitaalkrachtige mensen te vinden. Het blijft opmerkelijk dat de kracht van het Réveil eerder lag in eenmalige, getuigende en min of meer ongerichte publicaties, zoals brochures, pamfletten en traktaatjes, dan in continue, reguliere en gerichte media als kranten en tijdschriften. En de meest geëigende distributievorm voor Réveilpublicaties bleef lange tijd eerder het gratis of tegen kostprijs ter beschikking stellen, dan de moderne, commerciële exploitatie.

Wilden de voormannen van het Réveil eigenlijk wel een moderne, goed gestructureerde organisatie met daartoe geëigende publicatiekanalen? Of bleven ze, diep in hun hart, toch liever een familiekring van persoonlijk gelovenden, die soms naar buiten trad om te getuigen of te redden? Klinkt in vele uitingen van het Réveil niet lange tijd nog iets door van het woord uit Da Costa's bezwaren: 'Geen menschlijke ontwerpen derhalve! Geen menschlijke vereenigingen tot doeleinden die God alleen kan doen bereiken!'? 67

Het gaat hier mijns inziens om een belangrijk verschijnsel, dat vaak over het hoofd wordt gezien. Het 'succes' dat blijkt uit de hoge oplagen van sommige Réveil-publicaties - zoals traktaatjes, liederen en kinderboeken - is iets essentieel anders dan commcercieel 'succes' in de hedendaagse zin. Veel bleef afhankelijk van toevallige, particuliere initiatieven en vrijwillige medewerking. De samensteller van de liedbundel Zingt den Heer kon bijvoorbeeld nog in 1876 schrijven:

... heb ik volgaarne het aanbod van den heer Van 't Lindenhout aangenomen, om bij medehulp van christelijke vrienden door zijnen Weezendrukkerij eene oplaag van 10, 000 expl., beneden den kostenden prijs, naar den maatstaf van traktaat-verspreiding als: Uitgave voor het volk verkrijgbaar te stellen. 68

'Medehulp van christelijke vrienden', 'Weezendrukkerij', 'beneden den kostenden prijs', en 'den maatstaf van traktaatverspreiding' - het zijn niet de toverwoorden van de moderne boekhandel en uitgeverij, waarin sprake is van een markt van vraag en aanbod. Het gaat hier veeleer om zendingswerk en liefdadigheid: de verspreiding van een boodschap.

Straatrumoer en stille vrede

Illustratief in dit verband is het voorwoord bij de jaargang 1863, het jaar na de ruzies over Bosboom-Toussaints De terugkeer van Golgotha. De redactie opent met de woorden:

Het kan voorzeker, na de ervaring van dit jaar, volkomen overbodig worden geacht de aandacht op de Magdalena te vestigen. Hetgeen, naar aanleiding van den laatstverschenen jaargang, is voorgevallen en ter algemeene kennis is gebragt, heeft ook deze goede vrucht opgeleverd, dat ons jaarboekje zelf bij het groote publiek nog meer dan vroeger bekend is geworden. 69

Uit deze woorden spreekt een zakelijke benadering. Rumoer, discussie en rellen zijn goed voor de verkoop en voor de naamsbekendheid. Dat was in de eerste maanden van het voorgaande jaar wel gebleken. In de Opregte Haarlemsche Courant bijvoorbeeld, trof ik een continue stroom van aankondigingen aan. Een tweede druk van Huets brochure ('Dit in antwoord op de vele bestellingen, die op uitvoering liggen te wachten' 70 ), een derde druk van Huets brochure, een nieuwe druk van Bosbooms opstel, een tweede druk van Cohen Stuarts reactie, enzovoort, enzovoort. Dit alles afgewisseld met noodkreten als:

HH. Boekverkoopers, die nog Exemplaren hebben van Aan Mevr. Bosboom-Toussaint, door Busken Huet, welke zij niet denken te plaatsen, worden verzocht die per eerste couvert terug te zenden, daar ik zeer dringend om Exempl. verlegen ben. 71

Maar het zakelijke besef dat de verkoop gebaat is bij twist en straatrumoer, strookte natuurlijk niet met de meer levensbeschouwelijke inzichten van de Magdalena-redactie. voorwoord besluit met: Vandaar dat met

Ook nu vinde ons boekske, moet het zijn onder goed en kwaad gerucht, maar liefst toch in stillen vrede, zijn weg tot veler hand en hart, en brenge het een verborgen zegen in meenig gezin en gemoed.

De redactie bevond zich dus in een merkwaardig paradoxale situatie. Het was zo goed als ondenkbaar dat ze niet de 'stille vrede' zou verkiezen boven twist en tweedracht onder christenen. En er gaat niets boven 'verborgen zegen'. Maar tegelijk is er toch ook iets van een besef dat de verkoop van de Magdalena - en dus indirect het goede doel van de prostitutiebestrijding - in feite minder gebaat zou zijn bij stille vrede en verborgen zegen, dan bij de commerciële exploitatie van oorlogszuchtig rumoer.

De feiten onder ogen zien

Interessant is ook het voorwoord bij de jaargang 1882. De redactie meldt dat er bezwaren zijn gemaakt tegen bepaalde bijdragen in de vorige aflevering. Waarschijnlijk ging het hier met name om een verhaal over een student die een bordeel bezoekt.

Vanzelfsprekend was het de auteur en de redactie niet te doen om een aanbeveling voor de prostitutie. De bijdrage moest juist een waarschuwing vormen tegen de gevaren daarvan, en een aanklacht tegen maatschappelijke wantoestanden. Maar het probleem was vergelijkbaar met dat rond Jacob van Lenneps Klaasje Zevenster. In deze roman werd de hoofdpersoon tegen haar wil naar een bordeel gelokt. Ze werd er nog juist op tijd uit bevrijd en er was, zoals dat heet, 'niets gebeurd'. Maar de simpele beschrijving van een bordeelinterieur bleek al voldoende om een storm van protest tegen de roman te doen opgaan. Natuurlijk, de auteur kon met enig recht opmerken dat hij er juist een waarschuwende bedoeling mee had gehad. Busken Huet schreef zelfs schertsend dat een onderzoeker van het prostitutie-probleem in Klaasje Zevenster 'eene lijvige, doch welsprekende bijdrage voor den Magdalena-almanak [heeft] gezien; en zoo goed als officieel heeft de direktie van het Asyl Steenbeek den heer Van Lennep dank betuigd voor zijn gewaardeerd hulpbetoon.' 72

Iets dergelijks gold ook voor de veelgelezen en nagevolgde boeken van Eugène Sue over de Mysteriën van Parijs. Die waren eveneens mede bedoeld om maatschappelijke wantoestanden aan te klagen. 73 Maar bewees de enorme verkoop van dergelijke boeken niet, dat in elk geval bij sommige lezers ook heel andere interesses een rol speelden?

De redactie van Magdalena memoreert naar aanleiding van de

gerezen bezwaren dat ze zich steeds 'een publiek [heeft] voorgesteld, dat de feiten onder oogen mag zien'. Uit de notulen van het bestuur van Steenbeek weten we dat bestuur en redactie herhaaldelijk over de kwestie hebben gediscussieerd. Zelfs wordt de mogelijkheid geopperd om voortaan elke verwijzing naar de prostitutie uit de almanak te weren. Dus ook het jaarlijkse verslag van Steenbeek, dat soms pittige gevalsbeschrijvingen bevatte. Was het niet de bedoeling een jaarboekje voor christelijke literatuur uit te geven? Waarom zou er in de almanak dan eigenlijk iets over prostitutie moeten staan? 74 Deze discussie is uiterst leerzaam. Er blijkt uit dat het bestuur en de redactie, na bijna dertig jaar, nog altijd geen duidelijk beeld hebben van wat de identiteit van het jaarboekje zou moeten zijn.

Helemaal zonder verwijzingen naar de prostitutie zal het niet gaan, besluit men. Maar de redactie belooft in haar voorwoord braafjes dat ze voortaan beter zal oppassen. Ze besluit nu met een opmerkelijke herinnering aan vroegere gebeurtenissen:

En ziehier nu het Jaarboekje, gelijk het overeenkomstig deze gedragslijn ditmaal tot stand kwam. Ook nu zoude men kunnen opmerken wat eene vroegere Redactie na eene dergelijke ervaring in de voorrede van den jaargang 1863 schreef: 'Hetgeen naar aanleiding van den laatstverschenen jaargang is voorgevallen en ter algemeene kennis is gebragt, heeft ook deze goede vrucht opgeleverd, dat ons jaarboekje zelf bij het groote publiek nog meer dan vroeger bekend is geworden.' 75

Dit letterlijke citaat uit een jaargang van twintig jaar eerder, waarin het ging over de rel rond Bosbooms-Toussaints bijdrage De terugkeer van Golgotha, brengt iets van de tragiek in de relatie tussen Réveil en drukpers aan het licht. De realisering van de eigen doelstellingen was gebaat bij financieel en publicitair succes. Maar tegelijk kon een werkelijk commercieel of publicitair succes haast niet anders worden gezien, dan als een signaal dat er iets fout was gegaan. Kennelijk hebben we, zo luidde de onuitgesproken redenering dan, teveel concessies gedaan aan 'de wereld'.

De Magdalena-dAmanak vormt van dit algemene dilemma een wel heel extreem voorbeeld. En uit het zojuist geciteerde voorwoord blijkt hoezeer de redactie dit besefte. Ze zat als het ware op een goudmijn. De levensverhalen van de prostituees op Steenbeek waren verhalen van armoede en rijkdom, schuld en boete, seks en geweld - kortom, alles wat een publicatie doet verkopen. Maar het was een goudmijn die de redactie niet kon, niet wilde exploiteren. De grote drankbestrijder Heldring had ooit een kerkje kunnen bouwen, mede dankzij een gift van ƒ 3.000 van een likeurstoker. 76 Maar hij was toch geen likeurstokerij of café begonnen ten behoeve van de drankbestrijding. Zo was het natuurlijk ook niets voor de redactie van Magdalena, om geld voor de prostitutiebestrijding te verwerven door van de almanak een soort literair bordeel te maken.

In 1884 reageerde Hendrik Pierson op het voortdurende verwijt dat de inhoud van het maandblad Getuigen en redden zo saai en vervelend was. Dit verwijt was juist, aldus Pierson, maar men moest het opvatten als een compliment:

De aanklacht is ons echter een troost, want als het Maandblad pikant was, als het schandalen opdischte om de lezers te boeien zou het zonder twijfel meer gelezen worden, maar meer kwaad dan goed stichten. 77

Een zelfde redenering was ook mogelijk waar het de Magdalena betrof. De redactie ging er kennelijk vanuit dat men een 'oude, welkome vriendin' niet behoorde te prostitueren. Natuurlijk siert dit standpunt de redacteuren. Maar de keerzijde ervan heb ik al laten zien. Op het moment dat deze kwesties speelden, waren de baten van het jaarboekje al een heel eind teruggelopen in de richting 'gelijk nu'.

Conclusies

Uit de beschikbare gegevens blijkt wel dat het jaarboekje Magdalena in de praktijk zeker niet 'het volk' bereikt zal hebben. Ook zagen we dat het uitdrukkelijk niet de bedoeling was dat het boekje werd gelezen door de 'verpleegden' van Steenbeek zelf.

Maar uit de hierboven besproken reacties valt tevens af te lezen dat noch de medewerkers, noch de contemporaine lezers altijd helder voor ogen hadden waar het nu eigenlijk om ging. In opzet en inhoud laveert het jaarboekje Magdalena tussen onderling sterk verschillende - en soms zelfs tegenstrijdige - doelstellingen: getuigen, redden en kunstbeoefening. Ook de beoogde doelgroep blijft diffuus: het jaarboekje richt zich afwisselend tot 'een ieder', tot geïnteresseerde filantropen, tot literatuur-en kunstliefhebbers, dan wel meer speciaal tot 'het eerbaar vrouwelijk Nederland in protestantschen kring'. En redactie en uitgevers opereren in een schemergebied tussen liefdadig amateurisme en commerciële professionaliteit.

De aarzeling tussen uiteenlopende doelstellingen, doelgroepen en werkwijzen weerspiegelt een zoektocht naar de eigen identiteit van het Réveil als beweging in de negentiende eeuw. De hier gesignaleerde ambivalente houding tegenover de moderne drukpers, met zijn commercialiteit en zijn gerichtheid op de publieke opinie als hoogste gezag, maakt daarvan een onderdeel uit. Tegelijk vinden we in de besproken dilemma's iets terug van meer algemene tegenstellingen tussen persoonlijke geloofsbeleving en openbare meningsvorming, vrijwillige inzet en professionele planning, religieus fatsoen en commercieel winstbejag. In dat opzicht is het jaarboekje vaak verrassend actueel.

Literatuur

A.L.G. Bosboom-Toussaint, De terugkeer van Golgotha, een overdrukje, voorafgegaan van een woord aan den heer Busken-Huet, Waalsch Predikant te Haarlem. Amsterdam 1862.

Cd. Busken Huet, Aan mevr. Bosboom-Toussaint. Haarlem 1862.

Cd. Busken Huet, 'Mr. J. van Lennep', in: Litterarische Fantasien en Kritieken XV. Haarlem z.j., 31-51.

M. Cohen Stuart, Een woord aan Cd. Busken Huet. Rotterdam 1862.

I. da Costa, 'Bezwaren tegen den geest der eeuw', in: G.J. Johannes (red.), Isaac da Costa. Dwaasheid, ijdelheid, verdoemenis!. Amsterdam 1996, 49-121.

H. Eijssens, 'Het jaarboekje Aurora van A.C. Kruseman', in: W. van den Berg e.a. (red.), Haarlemse kringen. Vijftien verkenningen van het literair-culturele leven in een negentiende-eeuwse stad. Hilversum 1993, 139-152.


1. Voor informatie en advies dank ik Jasper Vree, Henk Eijssens, Jos van Waterschoot en Chantal Keijsper.

2. A.J. Onstenk, 'Christelijke serieboeken', pagina 161, vermeldt 1853-1877 als verschijningsjaren. De mij bekende exemplaren van de reeks lopen echter tot 1890 en het Nieuwsblad voor den boekhandel vermeldt de Magdalena in 1889 voor het laatst.

3. De titelpagina vermeldt als redactie achtereenvolgens: O.G. Heldring (1853- 1861); M. Cohen Stuart (1862-1868); J.A. Schuurman Johz. en L.R. Beynen (1869-1880); H. Pierson en W. van den Bergh (1881- 1883); H. Pierson, W. v.d. Bergh en I. Esser, Jr. (1884- 1890). Dit geeft de werkelijke gang van zaken overigens niet geheel precies weer. Uit de voorwoorden bij jaargang 1862 en 1869 blijkt bijvoorbeeld dat Cohen Stuart het al in 1859 had overgenomen van Heldring, maar dat diens naam 'als sieraad en aanbeveling' was blijven staan. En Schuurman vertrok al in het eerste jaar van vermelding naar Batavia. Daarvandaan zond hij wel bijdragen, maar hij kon waarschijnlijk niet veel aan

redactiewerk in eigenlijke zin doen. Verder was er een wat onduidelijke afbakening van verantwoor-delijkheden, waardoor soms anderen dan de als eerste genoemden het feitelijke redactiewerk verrichtten. Voor de uitgevers: zie noot 24.

4. Het eufemisme 'gevallen vrouwen had een ruimere betekenis en kon ook wel ongehuwde moeders omvatten. Dat het in Steenbeek primair om prostituees ging, blijkt wel uit de latere differentiatie binnen de Heldringstichtingen: 'Asyl Steenbeek (het oudste, opgericht in 1847), voor gevallen vrouwen; het Magdalenahuis (1882) voor ongehuwde moeders; Bethel (1863) voor meisjes van 15 jaar en ouder die gevaar lopen te vallen; Talitha Kumi (1858) voor meisjes van 5 tot 15 jaar die men voor verkeerde invloeden wil bewaren.' (B. Kruithof, Zonde en deugd in domineesland, 150.)

5. De gravure werd vervaardigd door D.J. Sluyter, die ook andere muzen-almanakken illustreerde. (H. Eijssens, 'Het jaarboekje Aurora', 149.) Alleen jaargang 1858, het jaar waarin de uitgever W.H. Kirberger het overnam van de Wed. Goossens, had een andere afbeelding. Misschien kon Kirberger niet op tijd over de gravure beschikken, of wellicht wilde hij het

eens met iets anders proberen. Alle latere jaargangen hebben weer de Magdalena-figuur op de titelpagina. Overigens is de gelijkstelling van Maria Magdalena met de figuur van de boetvaardige zondares dubieus. In de jaargangen van de Magdalena zelf wordt hier wel eens op gewezen. Zo bijv. 1871, 173, waar deze opvatting 'geenszins boven allen twijfel verheven' wordt genoemd.

6. Lijst van inteekening op het werk Magdalena, Evangelisch jaarboekje voor 1854. UB Amsterdam, collectie Vereeniging ter bevordering van de belangen des boekhandels.

7. Voorwoord, Magdalena 1862.

8. Voorwoord, Magdalena 1854.

9. Vgl. voor de vroege geschiedenis J. Salman, Populair drukwerk. Voor de achttiende eeuw M. de Niet, 'De Januskop'. Voor de negentiende eeuw H. Eijssens, 'Het jaarboekje Aurora', J. Sitvast, 'De populariteit van almanakken' en T. Jacobi, 'Tesselschade'.

10. Ik geef hier als voorbeeld de indeling in 1871. In de loop der jaren komen kleine variaties voor.

11. 'VerslagMagdalena 1872, 18-19.

12. Aldus Mej. Kruyf, de latere directrice van Steenbeek, gec. in: Gedenkboek van het vijf en zeventig jarig bestaan van de Vereeniging Het Asyl Steenbeek, 25.

13. Een aardig voorbeeld van de ambivalentie waar het hier om gaat, is dat Bosboom-Toussaints verhaal 'De wijde wereld in' (Magdalena 1877) aanvankelijk getiteld was: 'De booze wereld in'. (H. Reeser, De huwelijksjaren, 254.)

14. Voorwoord, Magdalena 1883.

15. Voorwoord, Magdalena 1885.

16. H. Eijssens, 'Het jaarboekje Aurora', 140.

17. Voorwoord, Magdalena 1859.

18. Voorwoord, Magdalena 1861.

19. Voorwoord, Magdalena 1862.

20. H. Reeser, De huwelijksjaren, 7-8.

21. H. Reeser, De jeugdjaren en De huwelijksjaren, passim.

22. H. Reeser, De Huwelijksjaren, 66.

23. Voorwoord, Magdalena 1856 en 1864.

24. Volgens de titelpagina achtereenvolgens: Wed. G. Goossens te Amsterdam (1853-1857); W.H.

Kirberger te Amsterdam (1858-1884); C.H.E. Breijer te Utrecht (1885-1890).

25. Voorwoord, Magdalena 1864.

26. Een verwijzing naar het gedicht 'Veijaardag'. H. Tollens Cz., Gedichten I, 5e dr. 's Gravenhage 1831, 78.

27. Een verwijzing naar het gedicht 'Vijf en twintig jaren. Een lied in 1840'. I. da Costa, Kompleete dichtwerken ed. J.P.

Hasebroek, 7e dr. Leiden z.j., 223.

28. Voorwoord, Magdalena 1876.

29. A. van der Hoeven, Otto Gerhard Heldring, 26.

30. J. Sitvast, 'De populariteit van almanakken', 23.

31. H. Eijssens, 'Het jaarboekje Aurora', 144.

32. J. Onstenk, 'Christelijke serieboeken', 180.

33. Beide keren gaat het om een bedrag van ƒ 400 maar een gedeelte daarvan bestond uit de tegenwaarde van nog onverkochte exemplaren, resp. ƒ 40, 20 en ƒ 54, 68. Deze konden worden verkocht via Steenbeek, maar in zoverre ze onverkocht bleven, moesten deze bedragen nog van de opbrengst worden afgetrokken. ('Rekening van ontvangst en uitgaaf van het Asyl Steenbeek' over de verslagjaren 1863-1864 en 1870-1871.)

34. Gebaseerd op jaarrekening 1863-1864 en 1870- 1871.

35. Het kostenoverzicht van de herbouw is te vinden bij het jaarverslag in Magdalena 1879.

36. Notulen bestuur Steenbeek, vergadering 1891. UB Amsterdam, Collectie Réveil-archief, lade III E8.

37. Op basis van de lijst met 'Donatiën en contributien' over 1863-1864 en 1870- 1871.

38. Magdalena 1862, 57.

39. Magdalena 1862, 77. Een informatief en vermakelijk overzicht bij W.H. Staverman, 'Twee open brieven van Busken Huet', in: De nieuwe taalgids 36 (1942), 1-15 en 97-112.

40. [J. van Vloten], Aan de gevallen meisjens van St-k, 6.

41. A.L.G. Bosboom- Toussaint, De terugkeer van Golgotha, een overdrukje, voorafgegaan van een woord aan den heer Busken Huet, 14. Het gaat hier overigens niet om een overdrukje in eigenlijke zin, maar om een licht gewijzigde versie met andere paginering.

42. Voorwoord bij de aparte druk van De terugkeer van Golgotha.

43. Cd. Busken Huet, Aan mevr. Bosboom-Toussaint,

44. Busken Huet, Aan mevr. Bosboom-Toussaint, 7.

45. Cd. Busken Huet, Aan mevr. Bosboom-Toussaint, 8.

46. M. Cohen Stuart, Een woord aan Cd. Busken Huet, 6.

47. G.J. Johannes, Geduchte verbeeldingskracht!, 108, en De lof der aalbessen, 75-77.

48. O.G. Heldring, De gestichten, 11. Vgl. Leven en arbeid, 255, over het 'kloosterachtige' als 'niet vereenigbaar met het Protestantisme, geheel gegrond op vrijheid'.

49. Voorwoord, Magdalena 1858.

50. O.G. Heldring, Levens ervaringen op de gestichten verzameld, 72.

51. O.G. Heldring, Het Asyl Steenbeek in 1869, 8.

52. A. van der Hoeven, Otto Gerhard Heldring, 3.

53. Ibid.

54. A. Pierson, Oudere tijdgenooten, m.n. 63-65.

55. L.R. Beynen, 'De maagd Maria', in Magdalena 1871, 5.

56. Zie bijv. de illustraties bij G.J. Johannes, 'Onze Magdalena', 57.

57. De terugkeer van Golgotha, 18 van de afzonderlijke uitgave.

58. H. Reeser, De huwelijksjaren, 179.

59. H. Reeser, De huwelijksjaren, 161.

60. R.G.K. Kraan, 'Inleiding', 21.

61. Vgl. M. Mathijsen, Gij zult niet lezen, waar de rol van de literatuur in protestantse kring zelfs wordt gezien als een 'gedoogproces'.

62. Een recente leeseditie van de complete Bezwaren is te vinden in mijn bloemlezing uit het werk van Da Costa, Dwaasheid, ijdelheid, verdoemenis!. Op 101 de oproep 'Temt die noodlottige vrijheid van de drukpers

63. G.J. Johannes, De barometer van de smaak.

64.1. da Costa, 'Bezwaren', 100 en 79.

65. G.J. Johannes, 'Van 'tijdzang' naar 'Hollandsche politieke poëzij", 95-97.

66. J. Sitvast, 'De populariteit van almanakken'.

67.1. da Costa, 'Bezwaren' 117.

68. Geciteerd in: W. Kloppenburg, 'Voor zondagsschool en huisgezin', 64.

69. Voorwoord, Magdalena 1863.

70. Opregte Haarlemsche Courant, 21-1-1862.

71. Opregte Haarlemsche Courant, 11-2-1862. Vgl. 11-1-1862.

72. Cd. Busken Huet, 'Mr. J. van Lennep', 35.

73. Zie over Sue en zijn invloed in Nederland: B. Luger, 'Misdaad tussen feit en fictie'.

74. Notulen bestuur Steenbeek (noot 36).

75. Voorwoord, Magdalena 1882.

76. A. van der Hoeven, Otto Gerhard Heldring, 73.

77. Geciteerd in P.L. Schram, Hendrik Pierson. Een hoofdstuk uit de geschiedenis van de inwendige zending, 186, noot.

Gedenkboek van het vijf en zeventig jarig bestaan van de Vereeniging Het Asyl Steenbeek. z.p., z.j.

O.G. Heldring, De gestichten, z.p., z.j.

O.G. Heldring, Levens ervaringen op de gestichten verzameld. Oud en nieuw uit den schat des harten. Rotterdam 1864.

O.G. Heldring, Het Asyl Steenbeek in 1869. Amsterdam 1869.

O.G. Heldring, Leven en arbeid. 2e uitg. Leiden 1882.

A. van der Hoeven, Otto Gerhard Heldring. Amsterdam 1942.

T. Jacobi, 'Tesselschade, jaarboekje voor 1838, 1839 en 1840. De almanak als jaarlijkse staalkaart van het literaire bedrijf', in: W. van den Berg en P. van Zonneveld (red.), Nederlandse literatuur van de negentiende eeuw. Twaalf verkenningen. Utrecht 1986, 123-145.

G.J. Johannes, 'Van 'Tijdzang' naar 'Hollandsche politieke poëzij'.

Opmerkingen over een fase in Da Costa's dichterschap', in: Voortgang, Jaarboek voorde Neerlandistiek, 10 (1989), 91-124.

G.J. Johannes, Geduchte verbeeldingskracht! Een onderzoek naar het literaire denken over de verbeelding - van Van Alphen tot Verwey.

Amsterdam 1992.

G.J. Johannes, De barometer van de smaak.Tijdschriften in Nederland 1770-1830. Den Haag 1995.

G.J. Johannes, De lof der aalbessen. Over (Noord-) Nederlandse literatuurtheorie, literatuur en de consequenties van kleinschaligheid 1770- 1830. Den Haag 1997.

G.J. Johannes, "Onze Magdalena'. Een jaarboekje uit Réveilkring', in: A.J. van den Berg e.a. (red.), Aspecten van het Réveil in druk. Zoetermeer 1998, 52-59 en 84-87.

W. Kloppenburg, 'Voor zondagsschool en huisgezin. Geestelijke liederen buiten de kerkmuren', in: A.J. van den Berg e.a., Aspecten van het Réveil in druk. Zoetermeer 1998, 60-68 en 88-92.

R.G.K. Kraan, 'Inleiding', in: R.G.K. Kraan e.a. (red.), Omzien met een glimlach. Aspecten van een eeuw protestantse leescultuur. Den Haag 1991, 13-75.

B. Kruithof, Zonde en deugd in domineesland. Nederlandse protestanten en problemen van opvoeding. Zeventiende tot twintigste eeuw. Gronin-

problemen van opvoeding. Zeventiende tot twintigste eeuw. Groningen 1990.

B. Luger, 'Misdaad tussen feit en fictie', in: S. Faber e.a. (red.), Criminaliteit in de negentiende eeuw. Hilversum 1989, 141-149.

M. Mathijsen, Gij zult niet lezen. De geschiedenis van een gedoogproces.

Amsterdam 1996.

M. de Niet, 'De Januskop van de achttiende-eeuwse Nederlandse almanak', in: B. Dongelmans e.a. (red.), Dierbaar magazijn. De bibliotheek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. Amsterdam z.j., 68- 82.

A.J. Onstenk, 'Christelijke serieboeken - Series christelijke boeken', in: R.G.K. Kraan e.a., Omzien met een glimlach. Aspecten van een eeuw protestantse leescultuur. Den Haag 1991, 155-225.

A. Pierson, Oudere tijdgenooten, ed. P.L. Schram. Amsterdam 1982.

H. Reeser, De jeugdjaren van Anna Louisa Geertruida Toussaint. 1812- 1851. Haarlem 1962.

H. Reeser, De huwelijksjaren vanA.L.G. Bosboom-Toussaint. 1851-1886.

Groningen 1985.

J. Salman, Populair drukwerk in de Gouden Eeuw. De almanak als handelswaar en lectuur. Leiden 1997.

RL. Schram, Hendrik Pierson. Een hoofdstuk uit de geschiedenis van de inwendige zending. Kampen 1968.

J. Sitvast, 'De populariteit van almanakken in de tweede helft van de negentiende eeuw', in: De negentiende eeuw XI (1987), 19-34.

W.H. Staverman, 'Twee open brieven van Busken Huet', in: De nieuwe taalgids 36 (1942), 1-115 en 97-112.

[J. van Vloten], Aan de gevallen meisjens van St-k; kristelijke rijmen van jammer en bemoediging, namens een verbijsterde, maar terechtgebrachte romancière. Deventer 1862.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juli 1999

DNK | 95 Pagina's

‘EEN OUDE, WELKOME VRIENDIN’

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juli 1999

DNK | 95 Pagina's