GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Boekbesprekingen

Bekijk het origineel

Boekbesprekingen

24 minuten leestijd Arcering uitzetten

| Mirjam Buitenwerf-van der Molen, God van vooruitgang. De popularisering van het modern-theologische gedachtegoed in Nederland (1857 1880), Verloren, Hilversum 2007, 242 pag. isbn 978 90 6550 956 7, EUR. 25,00. | Gert van Klinken

Deze studie over het Nederlandse modernisme is de handelseditie van het gelijknamige, in Leiden verdedigde proefschrift. Mirjam Buitenwerf-van der Molen heeft een dankbaar onderwerp gekozen. Het modernisme léént zich blijkbaar voor popularisering. Terwijl menig aspect van de confessionele en de ethische theologie van de negentiende eeuw zonder verklarende toelichtingen heden ten dage nauwelijks nog begrijpelijk is voor de niet-gespecialiseerde lezer, valt op hoe helder het moderne gedachtegoed in dit boek wordt gepresenteerd. De argumenten voor de afwijzing van het mirakelgeloof, indertijd zo fel omstreden, laten zich door de hedendaagse lezer zeer wel volgen. Deels hangt deze toegankelijkheid samen met het beschreven genre, dat immers een breed publiek beoogt. Het is echter zeker ook een prestatie van auteur en uitgever, die aan een overzichtelijke presentatie en verzorgde vormgeving veel aandacht hebben besteed. Soms gaat het perfectionisme zelfs iets te ver. Tien nootverwijzingen naar achtereenvolgende pagina's van J.H. Scholtens De leer der Hervormde Kerk (p. 24-25) hadden wellicht beter op één plaats geconcentreerd kunnen worden.

Belangrijker is echter de vraag naar de voor- en nadelen van de door Buitenwerf-van der Molen nagestreefde helderheid in het betoog. Zij beschrijft het modernisme als een samenhangend fenomeen, zonder wezenlijke innerlijke tegenstrijdigheden. Op allerlei deelterreinen wordt in niet mis te verstane termen aangegeven waar het modernisme volgens de auteur voor stond. God van vooruitgang geeft de geïnteresseerde lezer daarmee tal van bruikbare werkdefinities in handen. De meest overtuigende paragrafen van het boek, dat zich goed leent voor gebruik in het kerkhistorisch onderwijs, zijn diewaarin deze consistentie aantoonbaar kan worden afgeleid uit het geraadpleegde bronnenmateriaal. Moeilijker wordt het wanneer deze bronnen zelf blijk geven van tegenstrijdigheid. Hoe komt het toch dat in het modernisme, dat zich zo beroemde op rationaliteit en dat fel te keer kon gaan tegen verouderde adat, een hooghartig besef van stand endemisch bleef? Waarom hielden juist veel moderne theologen in de tweede helft van de negentiende eeuw hardnekkig vast aan een oud-liberale kijk op het sociale vraagstuk? En buiten het terrein van de sociale kwestie en de complexe verhoudingen van de standen: hoe valt te verklaren dat de modernen een positivistisch wereldbeeld vrijwel volledig aanvaardden, maar plotseling halt maakten zodra de onsterfelijkheid van de menselijke ziel in het geding kwam?

Het lijkt er sterk op dat zelfs de modernen zich soms lieten leiden door duisterder instincten dan hun gangbare beschavingsdiscours: door standsbewustzijn en een daarmee zonderling contrasterende doodsangst. In deze nevelige zone tussen ratio en gevoel, waarin heldere lijnen vervagen, begeeft Buitenwerf-van der Molen zich overduidelijk niet graag. De meest overtuigende passages in het boek zijn die waarin de rede de teugels vast in handen houdt. In dat opzicht vertoont de dissertatie van Buitenwerf-van der Molen een treffende parallel met het modern-theologische beschavingsoffensief in de negentiende eeuw. -

| A. le Coq, Wat vlied' of bezwijk'. Het vrijzinnige kerklied in Nederland 1870-1973, Kampen, Kok 2005, 492 pag. isbn 90 453 1071 8, EUR. 35,90. | Jasper Vree

Het onderhavige boek, dat in begin 2005 te Groningen als theologisch proefschrift werd verdedigd, beschrijft de ontwikkeling van het vrijzinnige kerklied in Nederland. De auteur doet dit op bijzonder zorgvuldige wijze, niet alleen wat betreft de weergave van personen, gebeurtenissen en vooral teksten, maar ook wat betreft het gebruik van het soms karige bronnenmateriaal. Aandacht voor de bronnen spreekt ook uit het feit dat zo'n tweevijfde van de dissertatie is gebruikt voor het afdrukken van de volledige teksten van alle besproken, respectievelijk vermelde, psalmen, gezangen en liederen.

Na een beschrijving van de aanvankelijke zoektocht naar materiaal voor 'een nieuwe bundel van frissche, verheffende liederen', komen aan de orde: de Godsdienstige liederen. Uitgegeven door en voor rekening van den Nederlandschen Protestantenbond van 1882 (GL), de Vervolgbundel van de Godsdienstige liederen van 1920 (VGL), en de Liederenbundel van den Nederlandschen Protestantenbond van 1944 (Bundel 1944). Het Abgesang van het geheel bestaat uit een overzicht van de dertig jaren die nog volgden totdat in 1973 het Liedboek voor de kerken (LvdK) uitkwam.

'Hymnologisch onderzoek', aldus Le Coq, 'kan belangrijke inzichten verschaffen betreffende onder meer de geschiedenis van het kerklied, theologisch denken en de structuren van het christelijk geloven'(ii). Van alle genoemde aspecten, dikwijls in onderlinge samenhang gebracht, biedt zijn boek ruimschoots voorbeelden. Een geschiedenis van de vrijzinnige theologie in liedteksten zou als titel niet misstaan hebben. Te prijzen valt ook dat de auteur het niet gelaten heeft bij een beschrijving van de inhoud van de drie bundels, maar ook gepoogd heeft te achterhalen welke van de daarin bijeengebrachte liederen metterdaad werden gezongen.

Ik noem een paar punten die mij bij lezing opvielen. Ten eerste dat de martiale toon die men dikwijls bij Kuyper aantreft ('Zonder strijd is het leven thans wel niet denkbaar'; 1867), ook bij de oude vrijzinnigen veel voorkwam. De GL kenden een aparte rubriek 'Werk en Strijd'. Onder de achttien liederen die daarin werden opgenomen, bevond zich een lied van de lutherse predikant J.A. Böhringer, dat aldus begon: 'Rust'loos werken vroeg en laat!/ Heil'ge wet van 't leven! (96v.). Velen zouden thans zo'n levensinstelling als 'calvinistisch' bestempelen, maar het kwam meer voor! Ten tweede valt het op, dat ook in het lied uitersten elkaar raken. Een individualistische tekst van de orthodoxe Jan de Liefde deed het goed bij vrijzinnigen. Vanaf i878 zong men in de Vrije Gemeente te Amsterdam (gevestigd in het huidige Paradiso) vrolijk 'Van U zijn alle dingen', maar dan wel zonder vers 2: Gij laat den zondaar nooden .'. In laatstgenoemde vorm werd De Liefdes lied tevens opgenomen in de GL en de Bundel 1944 (61, 251). Dat het verbondsmatige denken vele negentiende-eeuwers vreemd bleef, is een bekend gegeven. De drie vrijzinnige bundels leggen daarvan opnieuw ruimschoots getuigenis af. Nagenoeg alle psalmen die daarin werden opgenomen waren eerst besnoeid en dikwijls tevens - vooral in de GL - tot op het bot verminkt.

Dat de vrijzinnigen niet vergeefs gewerkt hebben, blijkt ondermeer uit de titelsong van de dissertatie: 'Wat vlied' of bezwijk' (GL 26). Dit lied van Böhringer, die zelf voorzitter was van de redactiecommissie van de GL, haalde in 1973 - zij het met een nogal ingrijpende wijziging in strofe 2 en verlies van strofe 4 - het LvdK. Ook hier treft weer het strijdmotief: '. in 't heetst van den strijd'. Tot de vijf die de (voorlopige) eindstreep van 1973 haalden, behoort ook het lied van Jaqueline van der Waals 'Wat de toekomst brengen moge' (VGL 250), dat zelfs nagenoeg ongeschonden werd overgenomen. Wie graag iets meer weet over de achtergrond van liederen en daarom gewoon is het Compendium van achtergrondinformatie bij het LvdK te raadplegen, kan met behulp van Le Coqs studie op bepaalde punten zijn/haar kennis zeer verbreden. Het boek vult de leemte die nog bleef na het uit i997 daterende proefschrift van J. Smelik over het stichtelijk lied bij de Nederlandse protestanten tussen 1866 en 1938.

Slechts een enkele keer heeft Le Coq iets gemist. Zo bijvoorbeeld als hij stelt dat het 'onzeker blijft' of ook andere predikanten dan de modernen gewoon waren bij het voorlezen van de opgegeven liederen in de eredienst voor hen aanstotelijke passages te wijzigen (42). In een noot wordt dan naar W. Muurling verwezen, maar beter had hier P. Hofstede de Groot genoemd kunnen worden. In een anonieme publicatie (Proeve eener herziening (...), Groningen i850) gaf De Groot een hele serie voorbeelden van wijzigingen die aldus in de psalmberijming van i773 konden worden aanbracht - en bij De Groot lagen schrijven en doen nooit ver uiteen! De eerste die over De Groots advies publiceerde (in Mededelingen van het Instituut voor Liturgiewetenschapi982), was tevens degene die ooit de auteur het onderwerp van zijn proefschrift aanreikte: de in i994 overleden Groninger hoogleraar A.C. Honders (vgl. 80, n. 65).

Ten slotte een opmerking voor de uitgever en de redacteur van de serie ('Theologie en geschiedenis') : in een dergelijk boek, waarin de noten, boordevol materiaal, los van de hoofdtekst zijn opgenomen (243-284), waarna dan ook nog - maar dan weer een heel stuk verder - de uitvoerige bijlage met liedteksten volgt (3i3-492), zouden een paar leeslinten niet hebben misstaan. Het zou het heen en weer bladeren zeer vergemakkelijkt hebben. -

| C.M. van Driel, Schermen in de schemering: Vijf opstellen over modernisme en orthodoxie, Hilversum, Uitgeverij Verloren 2007, 288 pag. isbn 978 90 6550 970 3, EUR. 27,00 | Jacob van Sluis

Deze bundel bevat vijf opstellen die min of meer een eenheid vormen. De eerste twee hebben betrekking op de geschiedenis van de theologische faculteit van de Leidse universiteit in de periode vanaf i876 (de invoering de nieuwe Wet op het Hoger Onderwijs) tot i950. Het eerste opstel bespreekt de benoemingen van nieuwe hoogleraren op een rij. Dat gaat als het ware aan de hand van de opgestelde profielschetsen met de reacties daarop van de zittende professoren en hun onderlinge strijdjes. Het nadeel van deze aanpak is dat we niet horen of de eenmaal benoemde hoogleraren de in hun gestelde verwachtingen waarmaakten: een evaluatie van hun werkzaamheden vindt niet plaats. Evenmin komen, vanwege de duplex ordo en het zo geheel andere benoemingstraject, de kerkelijke hoogleraren aan de orde. Zo blijft het omstreden aantreden van K.H. Miskotte geheel onbesproken. Levendiger en meer continu is het tweede opstel, volgens de bescheiden ondertitel: aspecten van de Leidse faculteit der godgeleerdheid. De hierin besproken periode eindigt iets eerder, in i940, omdat met de sluiting van de universiteit door de bezetter op 27 november 1940 er een voorlopig einde kwam aan het officiële facultaire bestaan. Tal van zaken komen aan de orde: het modernisme uiteraard, de relatie met de hebraïsten uit de letterenfaculteit, de relatie met de kerk, vrijzinnige en orthodoxe studenten, de eisen van de wetenschap en de exameneisen, huisvesting, disputen en het tijdschrift Vox Theologica. Dit tweede opstel is zeer lezenswaard.

Dat geldt ook voor de beide volgende opstellen over het modernisme in een tweede fase van zijn bestaan. Hoewel de faculteit van Leiden het centrum blijft wordt het perspectief nu veel breder. Het derde opstel, 'De malconten, geschiedenis en theologie', beschrijft de reactie van een tweede generatie binnen het vrijzinnig protestantisme op de eerdere generatie van de moderne theologie, later aangeduid als oud-modernisten. De malcontenten werden gedreven door de wens van een theologische verdieping: tegen het intellectualisme en monisme, met een behoefte naar een verzoeningsleer en een christologie, en een openstaan voor wonderen. Maar het gedeelde dogmatische verlangen bracht, ondanks de pogingen daartoe, geen organistorische eenheid. Het vierde opstel tekent 'De theologische ontwikkelingsgang van het rechts-modernisme (i9i0-i950)'. De auteur doet geen poging om de overgang van malcontenten naar rechts-modernen terminologisch uit te diepen, laat het bij de gewoonte om de deze overgang rond i9i2 te situeren, en spreekt van een aansluiting van dit vierde opstel op het voorafgaande. Terecht, zo blijkt bij lezing, want meer dan bij de malcontenten worden de denkbeelden binnen het rechts-modernisme uitgewerkt en gesystematiseerd. Met name K.H. Roessingh en G.J. Heering worden besproken. Het lezen van dit opstel is een genoegen: de auteur weet de onderlinge systematiek uitstekend te reconstrueren, daarbij geholpen door vaak poëtische uitspraken van zijn 'helden'. Jammer is dat de auteur zelf stilistisch enkele kreupele formuleringen heeft. Maar ach, die vinden we ook bij zijn auteurs. Wat te denken bijvoorbeeld van het oordeel van C.B. Burger over de noodzaak van het opstandingsgeloof als 'weinig onmisbaar' (geciteerd op p. 206) - ik weet niet of ik deze meer dan dubbele ontkenning wel doorgrond.

Het vijfde opstel tenslotte inventariseert de reactie van orthodoxe zijde, zowel hervormd als gereformeerd, op de malcontenten en de rechtsmodernen. Die was aanvankelijk mild en vol goede verwachtingen, maar naar mate het inzicht daagde dat Roessingh en Heering bleven vasthouden aan het principe van de menselijke autonomie, resteerde er de afstand, met respect. Opmerkelijk is dat de Gereformeerde Bond de gehele ontwikkeling in het modernisme vrijwel geheel negeerde.Het is verheugend dat in de persoon van Van Driel zich een auteur aandient die het latere modernisme naar leer en ontwikkeling beschrijft. De interne discussie en de strijdpunten komen duidelijk naar voren: de titel Schermen in de schemering is echter wat overtrokken daar de modernen van hun hart geen moordkuil maakten. De titel gaat echter terug op het befaamde beeld waarmee W.J. Aal-ders de kritiek op het rechts-modernisme samenvatte: 'Het schemert. Wie zegt of het de avond-, of de morgenschemering is?' (p. ii en 247). Die vraag laat Van Driel - terecht - onbeantwoord, maar dan is het weinig zinvol om een dergelijk beeld in de titel als dragend beginsel mee te nemen. Schermen achter de schermen, dat deden de Leidse hoogleraren uit het eerste, half uitgewerkte opstel. Over het modernisme wordt in drie opstellen juist veel helderheid geboden. -

| John Exalto, Wandelende bijbels. Piëtistische leescultuur in Nederland 1830-1960 (tweede Mr. H. Bos-lezing), Zoetermeer, Meinema 2006, i55 pag. ISBN 978 90 211 4127 5, EUR. 12,50. | Lodewijk Winkeler

De thematiek van deze Bos-lezing 2005 van het Studiecentrum voor Protestantse Boekcultuur staat door de populariteit van de romans van Robert Haasnoot en vooral Jan Siebelink volop in de belangstelling. 'De piëtist in de moderne literatuur is een intensieve lezer van een beperkt corpus voornamelijk oude boeken', zo vat de auteur bondig het beeld samen dat uit deze romans naar voren komt (16). Dit beeld neemt hij als uitgangspunt voor een onderzoek naar de piëtistische leescultuur tussen pakweg 1830 en 1960. Daarmee betreedt hij vrijwel onontgonnen terrein, zo constateert hij in een inleidend hoofdstuk over de stand van het onderzoek, ook waar het de orthodox-protestante leescultuur en boekproductie betreft. Het bestaande onderzoek beperkt zich namelijk vrijwel tot de Nadere Reformatie in de tweede helft van de i7e eeuw. De auteur zelf richt zich daarentegen op de periode van de publieke herleving van het gereformeerde piëtisme in de jaren van de Afscheiding tot circa 1960, als door verkerkelijking ervan de conventikels verdwijnen. Aan de hand van tien (auto)biografieën en aanvullende gegevens wil hij achterhalen wat en hoe de gereformeerde vrome las. Hij leest zijn bronnen overigens niet onkritisch: piëtistische (auto)biografieën kennen zo hun vaste elementen, en deze 'topoi' bespreekt hij gedetailleerd.Na deze inleidende beschouwingen, die blijk geven van een zeer zorgvuldige historisch-methodische benadering, behandelt hij achtereenvolgens de Heilige Schrift (in de Statenvertaling van 1637) en de 'oude schrijvers' als de leesstof van de pietist. In beide gevallen is er sprake van een zeer intensieve, meditatieve lezing van de teksten. Zij worden direct op het eigen geloofsleven toegepast. Daarbij geldt met name voor de Bijbellezing dat de lezer er ook van overtuigd moet zijn dat daardoor de Heilige Geest rechtstreeks op hem of haar inwerkt - anders leest hij/zij slechts een dode letter. Een bekende vorm daarvan is het 'krijgen van een tekst' bij twijfel of in moeilijke situaties. In de (auto)biografieën gebeurt dit met grote regelmaat, al zal dat in de werkelijkheid wel minder zijn geweest.

De piëtistische leescultuur moet echter niet geïsoleerd worden beschouwd. Zij was ingebed in een orale groepscultuur, waarin gezamenlijk psalmzingen (berijming Datheen 1566) en het hardop voorlezen van preken van de oudvaders zowel in huiselijke kring als bij huisbezoeken en in conventikels een grote rol speelde, waarbij in onderlinge gesprekken de mate van bekering geëvalueerd en getoetst werd, en waarbij de Tale Kanaans de voertaal was, waaraan men elkaar heren erkende.De auteur geeft er blijk van de methoden en benaderingen van het moderne historisch - in dit geval boekhistorisch - onderzoek goed te kunnen combineren met de moeilijk toegankelijke groepscultuur van het piëtisme, zelfs zo dat hij voor de buitenstaanders onder zijn lezers niet alleen de bevindelijkheid zelf, maar ook het daarbij behorende taaleigen moeiteloos over het voetlicht krijgt. -

| Geert Luth, (On)gepast gedrag. Ruim 200 jaar calvinisering en sociale disciplinering in de classis Oldambt en Westerwolde (circa 1600-1800). Hei-loo 2006, 875 pag. ISBN 9080207330, EUR. 49,50. | Gert van Klinken

Regionale geschiedschrijving mag zich in een toenemende belangstelling verheugen, die zich vertaalt in (kerk-)historische productiviteit. In de provincie Groningen is de tendens aan de landstreek Westerwolde niet voorbij gegaan. Deze tussen Drenthe en het Duitse Emsland gelegen zandrug werd lange tijd enigszins stiefmoederlijk behandeld door de historici, die hun aandacht doorgaans beperkten tot blikvangers als het kruisherenklooster in Ter Apel en de vesting Bourtange. De afgelopen decennia hebben in dit opzicht een verbreding te zien gegeven. De publicatie van belasting- en kadasterge-gevens door C.J. en R.M.A. Wegman vanaf i982, de meerdelige serie Geschiedenis van Westerwolde (onder redactie van P. Brood, J.F.J. van den Broek, J.J. Delvigne en P. Kooij) tussen i99i en i998, de talrijke verhandelingen van Jaap Spanninga over de twintigste eeuw (o.a. diens Kamp 'De Beetse' 1935-1948. Herinneringen aan een werk- en interneringskamp in Westerwolde, Groningen 2000) en De joodse gemeenschappen in Westerwolde 16561950 van de hand van E.P. Boon en J.J.M. Lettinck (deel i2 van de serie Bouwstoffen voor de geschiedenis van de joden in Groningen, uitgegeven door de Mr. J.H. de Vey Mestdagh Stichting) hebben het verleden van Westerwolde op een eerder ongedachte wijze voor de belangstellenden ontsloten.

De van het Veerste Veldhuis bij Ter Wisch afkomstige Geert Luth heeft hieraan bijgedragen met goedgedocumenteerde genealogieën van de Sellingse families Luth en Meendering (Alkmaar, i987 en i994) en een studie in 200i over de in het Westerwolds publicerende onderwijzer J.H. Neuteboom (1865-1929).

Luth en de overige genoemde auteurs hebben, ieder op eigen wijze, pionierswerk verricht. De last van hun jarenlange en tijdrovende inspanningen werd ongetwijfeld verzacht door het besef dat zij het privilege genoten om bronnenmateriaal toegankelijk te maken, dat door eerdere auteurs niet of in beperkte mate was gebruikt. Het nut van deze arbeid is evident. Dat geldt zeker ook voor Luths jongste pennenvrucht. In bijna negenhonderd pagina's wordt een uitvoerige beschrijving geboden van de thema's die in de zeventiende en achttiende eeuw aan de orde kwamen in de vergaderingen van de classes waaronder Westerwolde ressorteerde. De voornaamste focus is het handelen en doen van de plaatselijke bevolking, en de invloed die daarop uitging van de kerkelijke kaders. De regionale context fungeert bij dit alles als ordeningsprincipe, wat ook tot uitdrukking komt in de keuze van de geraadpleegde literatuur.

Het omvangrijke boek waarin dit alles uiteen wordt gezet, valt in menig opzicht geslaagd te noemen. Allereerst als bronnenpublicatie. De heldere uiteenzetting van de vaak ingewikkelde familierelaties en de daarmee samenhangende sociale structuren valt eveneens op. Luths ervaring als Wester-wolds genealoog is hem, en daarmee ook de lezer, te stade gekomen. Een manco van (On)gepast gedrag is daarentegen de opvallende distantie ten opzichte van de academische geschiedschrijving. De thema's van calvinisering, confessionalisering, sociale disciplinering en classicale opbouw zijn al jarenlang onderwerp van levendig universitair debat. Luth doet echter nauwelijks pogingen om zijn bevindingen met de uitkomsten en controversen van deze discussie in verband te brengen, hoezeer dat gezien de ondertitel van zijn boek ook voor de hand gelegen had. Evenmin wordt verwezen naar opzet en ordeningsprincipes van uitgaven van classicale acta elders in het land, met name die in de Kleine Serie van de Rijks Geschiedkundige Publicatiën (uitgegeven door het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis).Hoe vaak de wenselijkheid ook al eerder opgemerkt is, het blijft zaaks om attent te zijn op een wederzijdse kennisname van elkaars werk door onderzoekers van buiten en binnen het academische milieu. De eersten brengen dikwijls een ongeëvenaarde lokale 'know how' in, terwijl het vooral de laatsten zijn die de verbinding leggen met fenomenen elders in Nederland of in een internationale context. Wil de rijke oogst aan gegevens in (On)gepast gedrag resulteren in toegenomen inzicht in de thema's calvinisering en sociale disciplinering, dan dient de streekgeschiedenis haar plaats te vinden in een discours van meer algemene en theoretische aard. Het is de uitdaging waar de Westerwoldse historiografie inmiddels voor staat. De mogelijkheden daartoe zijn rijkelijk voorhanden, maar blijven al te vaak verschanst binnen de muren van de universiteit. Dat hoeft niet zo te zijn. De succesvolle themadagen van de Groninger Archieven en het Huis van de Groninger Cultuur (zie: www.dagvandegroningergeschiedenis.nl) bieden een uitstekende gelegenheid voor inhoudelijke gedachtewisseling over lokale geschiedenis - een mogelijkheid waar de genealogen en steekhistorici overigens vaker gebruik lijken te maken dan de bewoners van de academische Olympus. Zij blijven echter op elkaar aangewezen. De feitenkennis aangaande Westerwolde is in de afgelopen decennia enorm gegroeid, mede door het werk van Geert Luth. Nu is de tijd aangebroken om die kennis teverdisconteren in de manier waarop we processen als calvinisering en sociale disciplinering in algemene zin duiden en beoordelen. De lokale context dient daartoe te worden verruimd. Het eigene van een streek komt pas tegen de bredere achtergrond van de Nederlandse en Europese geestesgeschiedenis voluit aan het licht. -

| Vefie Poels, Arnulf Camps. Pelgrim en missioloog. Levensweg van een Nijmeegse hoogleraar. Autobiografische aantekeningen bewerkt door Vefie Poels, Nijmegen, Uitgeverij Valkhof Pers 2006, 271 pag. ISBN 90 5625 2120. EUR. 17,95 | J.Y.H.A. Jacobs

Deze autobiografie verscheen als deel 21 in de inmiddels befaamde MemoReeks die sedert i998 door het Katholiek Documentatie Centrum (kdc) in samenwerking met Valkhof Pers te Nijmegen wordt uitgegeven. Centraal in dit boek staat de ontwikkeling van de (katholieke) missiologie, allereerst in Nederland en vervolgens ook wereldwijd maar dan bezien door de bril van de paterfranciscaan Arnulf Camps (1925-2006). Hij was van i963 tot i990 hoogleraar in dit vakgebied aan de Katholieke Universiteit van Nijmegen. Die positie fungeerde als één van de twee springplanken voor zijn talrijke internationale activiteiten. Zijn lidmaatschap van een mondiaal werkzaam religieus instituut: de orde van de minderbroeders franciscanen vormde een tweede springplank voor zijn actieradius buiten Nederland. In feite lag daar zijn hart. Aan zijn vele reizen naar het buitenland en de daar opgedane contacten wordt in dit boek dan ook de meeste aandacht geschonken.

De aanduiding 'autobiografie' (p. 9) is voor deze publicatie misschien niet helemaal terecht. Het gaat inderdaad eerder om 'autobiografische aantekeningen' zoals de tweede ondertitel aangeeft. Die aantekeningen lijken sterk gebaseerd op de dagboeken die Camps vanaf omstreeks i950 heeft bijgehouden en die inmiddels aan het kdc zijn geschonken. Dat verklaart waarschijnlijk het nogal opsommerige en weinig samenhangende karakter van dit boek. Dit en het feit dat het binnen een tijdsbestek van nog geen jaar - deels door Camps zelf - werd geredigeerd, heeft ertoe geleid dat het geen echte autobiografie is geworden. De auteur heeft het eindproduct zelf trouwens niet meer onder ogen gekregen. Hij overleed op 5 maart 2006. Mederedacteur en historica Vefie Poels heeft vervolgens het werk voltooid.

Zoals gezegd is de compositie van het boek niet sterk. Wat als deel I: Hoogleraar missiologie wordt gepresenteerd, valt in feite in vier delen uiteen. Dat betreft allereerst Camps' voortgezette studie in Nijmegen en Fribourg (1950-1957) na zijn reguliere priesteropleiding (waaraan merkwaardig genoeg vrijwel geen aandacht wordt geschonken); dan zijn docentschap aan een franciscaans seminarie in Karachi (Pakistan) (1957-1961); vervolgens zijn functie als missiesecretaris van de Nederlandse franciscaner provincie in Weert (i96i-i963); en tenslotte zijn hoogleraarschap in Nijmegen (1963-1990). De vier delen zijn zeer wisselend van omvang. Met name zijn functie als missiesecretaris, die wordt behandeld onder de kop 'Terug naar Nederland' (p. 66), komt totaal niet uit de verf. Dat Camps deze taak slechts kort heeft uitgeoefend, is niet echt een excuus: voor deze opdracht was hij namelijk al onmiddellijk na zijn priesterwijding op 19 maart 1950 door zijn provinciale overste voorbestemd. De wijze waarop hij na een uiterst korte benoemingsprocedure invulling heeft gegeven aan zijn hoogleraarschap wordt echter helder, zij het soms wat anekdotisch uiteengezet. Duidelijk wordt dat hij vooral een man van de praktijk was, die zich voortdurend liet voeden door ontmoetingen met vertegenwoordigers van andere tradities en geloofsopvattingen. De door hem geïntroduceerde maieutische benadering als basis voor een contextuele interreligieuze dialoog die het hart van zijn missiologie vormde, is toch eerder een ervaren praxis, al doende opgedaan dan een theorie, gebaseerd op reflectie en methodische doordenking. Hoe zijn studenten hierop hebben gereageerd, wordt niet vermeld; wel dat in totaal 90 studenten bij hem zijn afgestudeerd en dat twee van hen later bisschop zijn geworden (p. 82-83). De docent Camps blijft echter toch wat schimmig. Zelf zegt hij in ander verband dat hij 'soms als een raadselachtig persoon overkwam' (p. 256).

Deel II, getiteld 'Pelgrimerend missioloog' bestaat uit vijf, enigszins thematisch opgezette hoofdstukken, die elkaar in de tijd overlappen en grotendeels parallel lopen aan het hoogleraarschap in Nijmegen en daar gedeeltelijk ook uit voortvloeien. Met name hier is het opsommerige en anekdotische karakter van het verhaalde somswat irritant, temeer omdat dit nogal eens ten koste gaat van de inhoud. Dat geldt bijvoorbeeld voor Camps' werkzaamheden in het kader van zijn consultorschap van het Romeinse Secretariaat voor de Niet-Christenen, later Pauselijke Raad voor Interreligieuze Dialoog geheten (i964-i979). Informatiever daarentegen is het verslag van zijn beide reizen naar communistisch China in i980 en i988. Deze en andere episoden geven uiteindelijk een goed inzicht in de handige netwerker die Camps is geweest. Zelf noemde hij zich overigens liever een 'pelgrimerend tussenpersoon' (p. 256).Het boek (met een typerende foto op de omslag) wordt afgesloten met een indrukwekkende lijst van promoties waarbij Camps betrokken is geweest en met een 'Verantwoording van bronnen en literatuur', waarin ook een publicatielijst van hem zelf is opgenomen. Of deze lijst volledig is, wordt echter spijtig genoeg niet vermeld. -

| Bram Vroon, Vier eeuwen protestantisme in het zuidoosten van de Baronie van Breda. De geschiedenis van de Protestantse gemeente te Chaam c.a., Delft, Eburon 2006, 280 pag. ISBN 978 90 5972i39 5, EUR. 29,50. | Jasper Vree

Vroon, sinds zijn promotie in i992 op een biografie van C.W. Pape uitgegroeid tot een expert op het gebied van de geschiedenis van het Brabantse protestantisme, beschrijft in het hier besproken boek de geschiedenis van de tot voor kort Nederlandse Hervormde gemeente van Chaam c.a. C.a. (cum annexis) staat in dit geval in de eerste plaats voor de dorpen Alphen, Baarle-Nassau, Gilze, Rijen en (later) Riel. Omdat het protestantisme pas relatief laat doordrong in het zuidoosten van de Baronie van Breda, bleven de aanhangers ervan daar een kleine minderheid temidden van de katholieken. Toch hadden Alphen, Baarle-Nassau, Gilze-Rijen en Chaam dankzij overheidssteun tot de vestiging van het Koninkrijk ieder een eigen predikant (Chaam sinds 1615 en Alphen - als laatste - sinds i653 ). Tengevolge van bezuinigingen onder Willem I verloren de drie eerstgenoemde gemeenten hun zelfstandigheid; de predikant van Chaam bleef, maar was verplicht éénmaal per maand voor te gaan in Alphen en Baarle-Nassau. Het ging dan ook om kleine getallen; in i84i telde de helecombinatie 92 leden, in 1852 was dat toegenomen tot 153 (90 lidmaten, 63 kinderen), maar in 1892 weer gedaald tot in totaal 85. In de twintigste eeuw concentreerde het kerkelijke leven zich vooral in Chaam. Na de Tweede Wereldoorlog werd Chaam steeds meer een streekgemeente (met nog eens vijf, hier niet genoemde, dorpen erbij), waarbij thans protestanten van verschillende confessionele achtergrond betrokken zijn.

Het bezwaar van locale (kerk)geschiedenissen is dikwijls dat de plaatselijke historie getekend wordt zonder enige betrekking met het grotere verband, in dit geval vooral: classis en landelijke kerk. Bij dit boek is dat beslist niet aan de orde. Het bronnenonderzoek dat er aan ten grondslag ligt is veelomvattend. Zo werden naast de eigen plaatselijke wereldlijke en kerkelijke stukken o.m. de volgende archieven geraadpleegd: abdij van Tongerlo, Nassause domeinraad, departement van Hervormde eredienst, Brabants bestuur, provinciale en classi-cale (Breda) kerkelijke besturen, Gustaaf Adolfver-eniging, Evangelische Maatschappij. Als resultaat van dit alles wordt in de beschrijving heel helder hoe de gereformeerden/hervormden eeuwenlang in het Zuiden hebben geleefd: wat dit betekende voor de kerkgebouwen en hun onderhoud, het pastoraat, de diaconie, en niet te vergeten het lager onderwijs. Na de vrede van Munster kreeg men in dit gebied namelijk ook een eigen gereformeerde schoolmeester.

Zoals ook uit het 'Ten geleide' van de preses van de kerkeraad blijkt, is het boek in de eerste plaats geschreven voor de gemeenteleden van Chaam c.a. Deze doelstelling brengt mee, dat een lezer vergeefs zal zoeken naar een systematische vergelijking met de ontwikkelingen bij protestantse gemeenten elders in Brabant, ook niet wat betreft de contacten met katholieken. Wel is het boek een rijke bron voor ieder die wil weten hoe landelijke ontwikkelingen en maatregelen op plaatselijk niveau gestalte kregen. Zo is het interessant om te zien hoeveel belangstelling de befaamde ambtenaar van Hervormde eredienst J.D. Janssen (i775-i848) voor dit gebied en verschillende predikanten aldaar - o.a. de (kerk)historicus G.D.J. Schotel - aan de dag legde. Vreemd was dit niet: Janssens vader (i742-i8i3) werkte van i803 af als predikant te Baarle-Nassau, dat in i807 door Janssen jr. gecombineerd werd met Chaam. Vroon heeft het een historicus die slechts enkele details wil bestuderen makkelijk gemaakt: naast lijsten van predikanten en organisten staan hem/haar twee indices (op geografische namen en op persoonsnamen) en een gedocumenteerde lijst van de 171 illustraties ten dienste. De illustraties zijn goed gekozen en dito verzorgd; dankzij het grote formaat (A4) waarop het boek is uitgegeven komen ze bovendien goed tot hun recht. -

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 10 december 2007

DNK | 71 Pagina's

Boekbesprekingen

Bekijk de hele uitgave van maandag 10 december 2007

DNK | 71 Pagina's