„Uwen kinderen te kennen geven.”
Wanneer uwe kinderen morgen hunnen vaderen vragen zullen, zeggende: Wat zijn deze steenen ? Zoo zult gij het uwen kinderen te kennen geven. Jozua 4 : 21.
De Kerk komt uit de Doopvont. De Kerk is als een stroom die altoos voortvliet. Geen dag en geen nacht gaat voorbij of de Kerk wordt door sterven armer. Maar ook geen morgen gaat de zon op aan den transf of de Kerk is weer rijker geworden door doorgestane moederweeën.
Ge kunt dus nooit van eenige groep personen zeggen: »Da.t is de Kerk.'' Want het vliet en vloeit, het loopt en gaat altoos door. En daarom zou de Kerk niets zijn zoo ze enkel geloovigen had, en heeft ze slechts daardoor bestand, dat de »geloovigen", inheur kring, evenals een bloem of boomvrucht »hun zaad" in zich dragen.
En daarom gaat de heilige Doop met de Kerk op al haar paden meê. Telkens spruiten er nieuwe loten uit den stam der Kerke uit, en gestadig ziet ge over die nieuwgeborenen de wolkkolom zich uitbreiden, en uit die wolk des
heils de druppelen neervallen, om dien stroom der genade met den stroom c'es levens gelijken tred te laten houden.
Zoo was eens ook Israël onder de wolk doorgegaan. Onder de wolk en door de zee. Dat het water opspette van ter zijde en druppelde van boven af, en heel Israël gedoopt door de Roode Zee ging en aan den oever der behoudenis gedoopt uitkwam.
Dat doorgaan van Israël was een gaan in het geloof; want ze liepen op de zee aan, niet anders voor zich ziende dan reddeloos verdrinken.
Dat doorgaan van Israël was een openbaring van Godes almkchtigheid; want zijn hand hield de wateren als een muur aan de zijde op.
En ook dat doorgaan van Israël was een gaan in Godes hoede; want de vuurkolom en de wolkkolom waren tusschen Israël en den vijand hunner ziele. En toen verschrikte God den Farao en zijn snoevende generaals met bliksem op bliksem; maar Israël doopte Hij met de belofte des heils.
Van dien door God zelf bedienden Doop is de doop, dien onze kinderen ontvangen, slechts de nabootsing.
En daarom, als er weer »zaad der geloovigen" gedoopt wordt, dan herdenkt de kerke Gods dat wondere doen bij de Schelfzee, en bidt: »A1machtige God en Vader, Gij die den verstokten Farao in de Roode Zee verdronken, maar uw volk Israels droogvoets daar hebt doorgeleid! ”
En dan lacht de ongeloovige om dat zeggen.
Maar wie gelooft, lacht er van heilige vreugde bij.
Ook onze kinderen uit het Diensthuis van Egypteland uit en gaande naar het Kanaan onzes Heeren!
Maar zulk een sacrament staat niet alleen. Er hoort een woord bij-Of liever nog het Woord brengt den eisch met zich, dat het Sacrament er aan toekome.
Zoo was er ook in het Diensthuis, in Egypteland, een woord Gods gevallen. Een woord tot Farao en een woord tot het verdrukte volk bij de tichelovens. En dat woord van genade was bij Pi-Hachiroth herhaald.
En evenzoo gaat er ook bij ons aan den Doop een woord vooraf. Een woord van belofte van den Drieëenige. Hoe God de Vader ons en onzen kinderen betuigt, en God de Zoon ons en ons kroost bekrachtigt, en God de Heilige Geest ons en onzen kinderen bezegelt die onuitputtelijke Fontein van alle goed, die er in de ontfermingen Gods voor zijn volk ontspringt.
En dan komt het teeken.
Die heilige, heerlijke Doop. Zoo zinrijk en zoo plechtig. In zoo aangrijpenden eenvoud.
Maar evenals het Sacrament, gaat dan ook het Woord door.
Uit de Doopvont komt de Kerk, maar ook met die Kerk loopt op al haar paden het Woord meê.
En dit nu, dat meêloopen van het Woord met de Kerk, als een levende ader die met den stroom des levens meetrekt, dit is het onderwijzen der kinderkens, opdat de glans van Gods genade even rijk over hen als over de ouders lichten zou.
Uw kinderkens in de voorzeide leer onderwijzen, " is dus ze de taal der Kerk doen verstaan, doordien ze hun Catechismus leeren, en door dien Catechismus de eenheid in het Woord leeren grijpen.
Maar het is meer nog dan dit. Want als ze nu de taal verstaan, moeten ze ook van dien stroom des levens zelven hooren. Ze moeten overnemen het getuigenis, dat de vaderen van hün vaderen overnamen, om straks evenzoo datzelfde getuigenis weer over te geven aan hün nakroost.
Dat getuigenis is als de arke Gods in de woestijn, het is als de borstlap van den hoogepriester, en als de tafel die het toonbrood droeg. Want zooals die ark en die borstlap en die tafel niet het eigendom van dat eene geslacht waren, maar hoorden aan Israël en daarom overgingen van geslacht op geslacht, zoo ook is dat getuigenis een schat die aan Gods kerke in altoos doorgaande» zin toekomt, en die overgaat van wie was op wie is en van wie is op wie zijn zal.
Uw kinderen onderwijzen is daarom nog iets anders dan uw plicht nakomen, en voor het zieleheil van uw kroost zorgen.
Dat onderwijzen der kinderen, is het Woord Gods, als het biezenkistje op den stroom van het leven der Kerk meê laten afdrijven; is toezien, dat het Woord niet uit de Kerk wegrake; dat de Kerk niet stom en daardoor machteloos worde; het is het kapitaal der Kerk actief houden; het is zorg dragen, dat de heugenis van de almachtigheid en de goedertierenheid des Heeren, ingedrukt en ingeprent blijve in de Kerk die blijft, ook als wij niet meer zijn zulleS.
En daarom onze kinderen onderwijzen, dat is het ambt der geloovigen vervullen, dat is zorgen voor onze lievelingen, maar ook zorgen voor de eere onzes Gods.
Gij zult het uwen kinderen te kennen geven!" sprak de Heere eens door Jozua, het uw kinderen te kennen geven, als ze vragen zullen wat deze steenen zijn.
Kinderen zijn vraagzaam van aard. Als ze iets vreemds ot als ze een teeken zien, vragen ze u honderd uit. En als er ook in ons land meer gedenksteenen van de hooge daden des Heeren stonden, die vragende kindermond zou ook u geen rust laten.
Maar, helaas, onder ons zien de kinderen wel gedenksteenen voor wat menschen waren of menschen deden, maar de Eben Haëzers zijn weinigen.
Daarom kunt ge thans op hun vragen niet meer wachten.
Van uzelven moet het aanzeggen thans uit
gaan. Maar dit onderwijst het woord van Jozua u dan toch, dat ge uw kinderen niet maat een les van buiten zult laten leeren, maar dat ge uw kinderen op God zult wijzen, en op zijn machtige daden.
Dat als gij uw kinderen onderwijst, de wolkkolom over u en uw kroost moet zijn
En ook, dat ge uw kinderen te onderwijzen hebt, niet alsof ze er nog buiten stonden,
maar als er in begrepen. Vergeet het nooit: Ze zijn gedoopt.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 9 januari 1887
De Heraut | 4 Pagina's