GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Uitermate verhoogd!”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Uitermate verhoogd!”

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

[AASCHFEEST.]

Daarom heeft hem ook God uitermate verhoogd. Filipp. 2 : 9.

Ons Paaschteest heet naar Pascha, een woord van oud-Hebreeuwschen oorsprong, dat eigenlijk „voor den dag komen, " „doorbreken, " „er uitkomen" beteekent. Als het donker aan het zwerk is en somber, en eindelijk de zon door de wolken breekt, dan is dat komen der lente en met die lente van het lieflijk licht, een Pascha aan het firmament. En als de aarde zwart en grauw en donker zag, en eindelijk spruit het groene gras uit en lichten de bloemstengels hun kelkjes en knopjes omhoog, dan is dat een Pascha voor de natuur op aarde. Pascha is als het omgaat, als het anders wordt, als het er door komt. En zoo kreeg ook Israël in Egypte zijn Pascha; want van dit „omgaan" kwam ook de zin van > voorbijgaan." Toen de worgengel al Egyptes beste zonen sloeg, maar de huizen van Godes heilig volk voorbijging. Ook een lichtpunt te midden der donkerheid. Bloemknopjes die te midden van deze doodsvallei het hoofd opbeurden. Verschoond, gered, gekoesterd worden. Pascha is te midden van de schaduwe des Doods met volle teugen indrinken de Ontfermingen van zijn God.

En zoo nu ging dit Pascha van Gods oude volk ook op ons in de bedeeling des Nieuwen Verbonds over. Niet formeel letterlijk, niet koud-notarieel, niet bekrompen en enghartig, dat ge van woorde tot woorde in ons Pascha elk stuk en deel zoudt moeten aanwijzen van wat eertijds in Israels Pascha schitterde.

Zoo knutselt de mensch, maar zoo schept de Heere het niet in zijn majesteit.

Bij Hem in zijn mogendheden is het al één rijke goddelijke gedachte, die in het Pascha van het firmament, en in het Pascha der weer uitspruitende aarde, en in het Pascha van het ontkomende Israël, en in het Pascha van Immanuël, en in ons Paschavieren, en eens in ons hemelsch Pascha, als de graven zullen geopend worden, zich uitspreekt.

Het al één goddelijk-rijke gedachte van licht uit donkerheid, van leven uit den dood, van koesterende warmte die indringt in wat verstorven lag en bevroor. Als de dood komt om te vernielen, komt de Almacht der lietde Gods om te verschoonen, of, ging het in den dood, uit den dood weer op te halen. Het is God, de bron van licht en leven, en die daarom tegen vloek en dood en verderving ingaat. En zoo komt de zon door de wolken breken en verkondigt zijn glorie, en spruit het gewas uit de aarde weer uit en profeteert verrijzenis, en spaart de worgengel in Egypte en doet aan den angst van den dood ontkomen, en komt Immanuël op den derden dag ten grave uit en triomfeert over den dood als overwinnaar, en zoo ook zal het eens Pascha Gods voor al Gods kinderen zijn, als de Dood voor altoos gedood wordt en er geen nacht en geen verkwijnen en geen sterven meer zal zijn !

Maar hoe ontstond dan het verdonkefend floers in het zwerk, dat de zon schuilen ging t En vanwaar kwam dan het grauwe doodskleed over de aarde, dat alle bloem verwelkte en verdorde elk blad .•• En waarom zat Israël dan zwart geworden bij den ticheloven neder.' En waartoe moest dan de w n v M d h s Christus tot in den kuil nederdalen.'' En waarom gaan nu nog al Gods verkorenen binnen door de poort des Doods}

Is dan die Dood, is die Donkerheid, is die Dorheid een macht tegenover God, den Heere.? Buiten Hem om, zonder zijn toedoen, tegen Hem over in zijn eigen schepping ontstaan.

Dit kan niet.

Hoor maar, de Heere roept het zoo doordringend allen kinderen der menschen toe: Ik dood en Ik maak levend; Ik doe in den kuil nederdalen en weer opkomen. Ik de Heere doe het al. '

Er is geen donkerheid of Hij heeft gewild dat het donker jjou worden; er is geen sombere grauwheid der verdorring of Hij nam den geur en de kleur van de bloeiende frischheid weg; er kon in Egypte niets versmoord, of Hij had een worgengel gezonden; niets stierf ooit, of Hij de Heere wilde dat het sterven zou. .

Eens heeft alles gebloeid. Eens blonk alles. Eens tierde het al in glans en levensgloed. En toen is het van zijn bloem ontdaan. Toen is het dof gemaakt. Toen is het in de windselen des doods gewonden. En dat was zijn werk.

Hij deed het, de Heere HEERE!

Hij „die arm maakt en rijk; die vernedert, ook verhoogt Hij; want de grondvesten des aardrijks zijn zijns, en Hij heeft de wereld daarop gezet."

En daarom Paschen, dat is niet dat Hij, uw God, den dood en de dorheid en do donkerheid vond, en er nu licht en glans en leven in stortte. Maar dit, dat Hij eerst zelf dien dood, die dorheid en die donkerheid uitgoot, en dat Hij nu, in zijn ondoorgrondelijk erbarmen, die dorheid weer in bloeiende frischheid, die donkerheid in lichtglans, dien dood in het leven verkeert.

Er is geen verhooging, of eerst had vernederd. Hij

En dit nu is het ook bij Jezus' verrijzen. Ook hier is niet oorzaak, dat Cajaphas voor Jezus den dood eischte en Pilatus hem ombracht, en dat nu God de Heere hier tegen inging, en hem uitredde. Neen, maar dit, dat Immanuël eerst door God zelven vernederd wierd, en nu door dien zelfden God die hem eerst vernederde, uitermate wierd verhoogd.

Paschen zegt u niet, dat God uit den hemel neerz: > g, hoe zijn lieve Zoon in het graf lag besloten, en daarom een engel zond, om dat graf weer te ontsluiten. Neen, Paschen is iets veel hoogers en rijkers. Paschen zegt u, dat hij, uw Middelaar, door Gods eigen bestel in dien dood was ngedragen, en nu door die zelfde oneindige ajesteit die er hem inwierp, weer volomenlijk uit dien dood wierd opgebracht, u in alles overtreffende verhooging. !

Met Paschen ziet ge den wil van uw God oninklijk heerschen, eerst omwerpend, dan prichtend, eerst vernederend, dan verhooend, en onder dien storm die wild door et woud trekt, dat u de angst in de ziel laat, alsof alles vergaat en op enkel veroesting zal uitloopen, heerlijk triomfeeren e albeschikkende, alles terecht brenende, alles reddende Liefde van uw God.

Want al wat er van nederwerping en ederoprichting dusver gezien was, het is og slechts profetie en aanduiding geweest an deze allerdiepste nederwerping van essias tot in de diepte der helle, maar an ook van de uitermate treffelijke verooging van Immanuël tot in de hemelche heerlijkheid.

_ Al dat andere nederwerpen en verhoogen hing saam met deze Vernedering en deze

Verhooging. Maar terwijl al het andere u slechts het voorspel bood, is hier het eigenlijke, het wezenlijke drama der goddelijke Almachtigheid gezien. Wat het is als God neerwerpt en vernedert, en zoo ook wat het is als God weer opricht en uitermate verhoogt, is hier eerst, is aan den Christus, is in Immanuël getoond.

Er was samenhang tusschen al dat neerwerpen van voorheen en daarna, en ddt neerwerpen tot in de diepte der helle van den Messias.

Dat moest wel. Anders verstaat ge het ook niet. Dan is er voor dat neerwerpen van den Messias geen oorzaak. Waarom toch zou God de Heere hem hebben neergeworpen.' Hem, den eenige dien Hij liefhad! Het gansch onnoozel en onbevlekkelijk Lam!

En te zeggen: „Cajaphas deed het, en Pilatus deed het, en Satan deed het", baat u niet; want dat is wel zoo; maar als de Vader het niet gewild, het niet bedoeld, het niet verordineerd had, ach, arme! wat zou een Judas of Cajaphas, v.'at zou Pilatus of Satan hebben vermocht.'

En daarom de belijdenis moet ons vlot en gul van de lippen: „.ffy heeft hem krank gemaakt." „Het behaagde den Heere, hem te verbrijzelen." En daarom, en daarom alleen zonk hij neder in verderfenis.

Niet 's menschen daad, maar 's Heeren doen moet hier aangezien.

Hij, Rij was het, die den Zoon des welbehagens alzoo heeft vernederd.

En dit nu verstaat ge liiet buiten den samenhang met al het schepsel en met allen toorn waarmee God de Heere zijn zondig creatuur neerwerpt.

Daar kunt ge geen oplossing voor vinden, of ge moet er een oog voor hebben, hoe die Immanuël met den arm zijner eeuwige | ontfermingen dien van God vervallen zondaar aan zijn borst klemt.

Ja, daar kan uw ziel niet in rusten, of het moet u zelven door meer dan vleesch en bloed geopenbaard zijn, hoe die Borg, die Goël, met u, o, verlorene, aan zijn hart geklemd, in dien eeuwigen dood is ingeworpen, om er met u in de armen uit op te komen.

Pascha, dat is de stengel die zich weer opbeurt met den bloemkelk.

Pascha, dat is Christus die terugkeert met zijn verlosten als buit.

De dood van Jezus was wezenlijk de dood geweest.

Zijn ziel was ontbonden van zijn lichaam. De scheiding was ingetreden. En al de verschrikking des doods was op hem gekomen.

Hier was geen schijn van dood, maar was de dood inderdaad en waarheid. Het water en het bloed heeft het betuigd. En ook hier is niet een dood met verzachting, maar een dood met alle vervaarnis. Duizend dooden als in één sterven saamgewrongen. En door den dood weder neergeworpen en overmand.

Ja, meer nog, dit neerwerpen in den dood ging nog dieper dan het steenen graf, het klonk door dit sterven en het drong door tot in de diepte van den kuil en daaronder van de plaats der verschrikking; want er was in dit sterven ook een Lama Sabachtani; en als de ziel niet maar gescheiden wordt van het lichaam, maar er is ook een gescheiden worden van God, de bron van het leven, dan is iets van den eeuwigen dood, van den dood in zijn oneindige diepte, van al de verlorenheid en de afgrijzing en de ontzetting die er op den bodem zelf van het wezen van den dood ligt.

„Heere, Gij zult mijne ziel in de hel niet verlaten. Gij zult niet toelaten dat uw Heilige de verderving zie!" had de Messias op Davids lippen vanouds reeds gezongen.

En zoo wierd hij omklemd, en ging hij gevangen, en sloeg de dood de armen zijner verderving om hem.

En dat liet de Heere hem doen. Hij liet het niet slechts toe, maar het behaagde Hem alzoo den Immanuël te verbrijzelen; totdat het Pascha doorbrak, en toen schoot het wonderlijk licht van zijn vertroostend aangezicht weer door de wolken.

En toen heeft Hij hem uitermate zeer verhoogd.

Ge begrijpt, niet de Zone van God stierf. Hoe zou die heerlijke Tweede persoon in de Drieëenheid, die al de goddelijke wezenheid met den Vader en den Heiligen Geest eeuwig deelachtig was en is en blijft, hoe zou die ooit gestorven zijn, ooit geleden hebben, ooit in kracht verminderd zijn of verdonkerd in glans.

Neen, de dood kon zijn vingeren niet tot in de goddelijke natuur des Heeren laten dringen, maar had alleen vat op zijn menschheid.

Voor den Zoon van God als zoodanig is dus alle Pascha ondenkbaar. Waar geen vermindering is, is ook geen toeneming. Wat niet stierf, staat niet op,

En zoo voelt ge dan vanze'f, hoe dan ook die verhooging niet deze goddelijke natuur rijzen deed. Die is oneindig en eeuwiglijk volmaakt en kan dus niet rijzen, en kan niet verhoogd worden. Daar komt niet bij, en daar komt geen glorie aan toe.

Die schittert in eeuwig ongetarnde ma jesteit en luister,

Maar wel was hij naar zijn menschheid in de verschrikking en in den dood geworpen, en kan hij dus ook naar zijn menschheid weer opgewekt en verhoogd. Een verhooging en weeroprichting, die wel ook het recht en de eere en het zelfbesef van den Zoon van God raakte, omdat het zijn menschheid was, die vernederd, en wederom zijn menschheid die uitermate verhoogd wierd; maar dan toch zoo altijd, dat zijn God-zijn en het goddelijke in hem, naar wezer; en vermogen en majesteit, noch vermindering noch vermeerdering smaakt.

En zoo kwam dus Pascha ook voor Immanuël.

Alles was nu in de vernedering gegaan. Hij was nu vertreden en verraden, bespuwd en bespot, geslagen ten bloede toe en toen in zijn bloed aan den kruispaal genageld. En toen was Satan losgekomen, en de Dood had zich opgemaakt, en zooals gieren op het slagveld op een gewonden held neerstrijken, zoo streken Dood en Duivel op Golgotha neer, om het licht uit dat oog te verduisteren, om te maken dat die mond niet meer sprak.

Duisternis was om hem getogen. Donkerheid had het alles als een floers bedekt. En toen knakte de Dood hem, dat het hoofd neerzeeg. En toen namen ze hem af, en ging het met hem in de donkerheid van het grauwe graf.

o, Die doodsweeën, die schriklijke zielssmarten, dat verbrijzeld worden van den Messias.

Maar daarom komt er dan nu ook Pascha!

En zie, nu scheuren ook hier de wolken van Gods toorn en het lieflijk licht breekt door. En het tarwegraan dat in de aarde viel en stierf brengt vrucht voort. En er daagt leven, en er schittert glans en er komt glorie.

En nu is het uit met de vernedering. , /De Dood heerscht niet meer over hem.”

Wat hij eenmaal gestorven is, dat is hij der zonde gestorven. Maar wat hij nu leeft, leeft hij Gode.

En nu gaat dat Pascha door. Want bij die geopende grafgewelven is nog slechts de aanvang dezer verhooging.

Naar hij diep zonk, zal ook zijn verhooging uitermate heerlijk zijn.

Zonk hij weg tot in de diepte der hel, hij zal ook tot in de hemelen toe verhoogd worden.

Zie het als de engel in het blinkend kleed van "zijn verrijzenis jubelt. Zie het als \ ij straks opvaart alle hemelen door.

Zie het in geestelijke verrukking, als ge hem, den Eénige, in zijn glorie daarboven ziet zitten.

En eens zult gij het de wolken komt. zien, als hij op

Kom, Heere Jezus, Maranatha l

En, God zij lof, nu is er ook bij deze verhooging samenhang.

Samenhang met Gods kerke; samenhang met Gods geschapen heiligen; samenhang met al de lieve kinderen Gods. Want omklemde hij die met de armen van eeuwige ontferming toen hij zich in den dood wierp; en bleef hij ze omklemmen toen hij in den dood nederlag; ze lagen nog aan zijn hart geklemd toen hij uit den dcod weer opkwam.

Zie het, o, kerke Gods, niet Immanuël alleen, maar Messias met sijn kerk komt weer op uit den Dood.

Ja, wat meer zegt.

Als hij dan nu verhoogd wordt, en uitermate zeer verhoogd, en hij vaart .straks op met zijn buit, en hij baadt zich in de vrucht van het verlossingswerk, en hij jubelt in het volheerlijk loon van zijn kruisverdiensten, dan is die vrucht en dat loon niet voor hem; want wat zou aan zijn glorie, aan de glorie van den Zoon van God worden toegevoegd.

Neen, maar dan is dat al voor u, zijn verlosten! Voor zijn bruid! Voor de kerk

die hem van den Vader gegeven is I Dan is hijn Pascha tiw Pascha!

En dan maakt hij het, nu nog uit den hemel, dat er ook voor zijn verlosten op aarde op den Paaschmorgen licht breekt door de donkerheid, vreugdeolie komt voor treurigheid, en dat het graf van hun hart weer open gaat, en er een ritselen des levens wordt vernomen.

Hallelujah ! Immanuël leeft!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 april 1887

De Heraut | 4 Pagina's

„Uitermate verhoogd!”

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 april 1887

De Heraut | 4 Pagina's