GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Hoe van heeler harte we aan den heer

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Hoe van heeler harte we aan den heer

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hoe van heeler harte we aan den heer Doe. Wielenga ook toegaven, dat er een zeer aanmerkelijk verschil bestaat tusschen wat „doleerende kerk" genoemd wierd in de 17e eeuw, en hetgeen thans onder dien naam doorgaat, toch meenden we van den geleerden onderzoeker te moeten verschillen in de opvatting van het wezen eener doleerende kerk zoo vroeger als nu.

En dan constateeren we aanstonds met dankbaarheid en waardeering, dat de heer Doe. Wielenga in het gebruik van het woord 2> kerk" met de fout der gescheidene broederen brak. Zij toch zouden hebben moeten spreken van «doleerende gemeenten" en moeten staande houden, dat „een doleerende kerk" alleen een verzameling van „doleerende gemeenten" over heel het land zou kunnen zijn.

Wielenga daarentegen spreekt onverholen van doleerende ., ., kerken", terwijl hij uitsluitend plaatselijke openbaringen van het Lichaam des Heeren op het oog heeft; iets wat bij hem te sterker uitkomt, daar hij zich de „doleerende kerk" niet anders kan voorstellen, dan door kerkenordening met niet-& o\QQï& i\de d. i. nog publieke kerken verbonden.

Dit stellen we zeer op prijs.

Want al is het voor den kenner onzer oude kerkenordeningen en oudere schrifturen over kerkrecht niet wel twijfelachtig, of het gebruik vau „kerk" voor de verzameling over heel het land van »de gemeenten" is volstrekt onverdedigbaar, toch zijn velen, die jarenlang aan deze foutieve zegswijze gewoon raakten, daaraan thans zóó gehecht, dat we in meer dan één blad gansche betoogen lezen, om dit onverdedigbare schoon te praten.

„Doleerende kerken" zijn dus ook volgens den heer Wielenga „plaatselijk."

„Plaatselijk" nu doleert een kerk zoodra en zoolang er in dezelfde plaats eenandere kerk, zij het ook slechts nominaal do®r de Overheid erkend wordt.

Denk u de 0^reIheid weg en weg al haar bemoeiing, zoodat er geen kerkegoed was en dus ook de rechter geen vonnis had te vellen, en alle doleeren van eenige kerk zou onmogelijk zijn.

Zoolang echter de Overheid traktementen betaalt, en recht spreekt over kerkegoed, en dus te beslissen heeft, welke kerk zij als de publiekelijk rechthebbende op die traktementen en goederen beschouwen moet, blijft de mogelijkheid bestaan, dat de kerk eener plaats doleeren moet.

En deze mogelijkheid gaat dan in noodzakelijkheid over, als de kerk eener plaats niet langer de publiek erkende kan bLjven dan ten koste van haar geestelijke vrijheid. In zoodanig geval toch heeft de kerk eener plaats te beslissen, wat voor haar meer weegt: de erkenning door haar Koning in de hemelen of de erkenning door den Koning op aarde.

En bij zulk een keus nu eischt Christenplicht dat elke kerk, van welke plaats ook, liever haar publieke rechten in de waagschaal stelle, dan dat ze ontrouw zou worden aan haar Heer.

Doet ze dit nu, en ontziet ze geen gevaar no: h offer, om haar geestelijke vrijheid in Christus te behouden, dan raakt ze in conflict. Dan toch zal de Overheid haar niet langer als de kerk beschouwen, die ze pretendeert te zijn, en in de meeste gevallen zal ze het moeten aanzien dat een afvallige fractie in het genot van haar titel en in het genot van haar goed wordt gesteld.

In zulk een toestand nu doleert de kerk van. Christus aan eenige plaats; en ze doet dat, geheel afgezien van de vraag, of ze in verband met andere kerken stond, dan wel op zich zelve leefde, gelijk b.v. met de Nedirlandsche kerk in Londen, St.-Petersburg, Smyrna en elders het geval was.

In verband of zonder verband, elke kerk die korter of langer haar erkenning voor wat ze pretendeert te zijn in de waagschaal stelt, is doleerende.

En ze blijft dit, tenzij er één van deze twee gebeure: óf dat de Overheid haar eindelijk in het gelijk stelle, gelijk in 1618 gezien is, óf wel dat zij haar pretentie opgeve en als een nieuw gestichte kerk plaats neme naast die, welke zij eertijds was en ook tijdens haar doleantie beweerde te zijn.

Er is dus geen twijfel aan, of ook de kerken die in 1834 en daarna zich losmaakten of optraden waren oorspronkelijk in staat van doleantie; maar zonder eenige uitzondering hebben al deze kerken haar »doleerend" karakter prijsgegeven, toen ze onder renuntiatie aan titel en bezitspretentie, zich saim door de Overheid als nieuw gesticht kerkgenootschap naast het oude lieten erkennen.

Of dit juist gehandeld was, bespreken we thans niet. Mogelijk zelfs dat er voor doleerende kerken noodzakelijkheid kan geboren worden om tot zoodanigen stap te komen. Hierover viel afzonderlijk te oordeelen. Maar vast staat, dat een kerk of een groep van kerken, die haar titelpretentie varen laat en onder een anderen titel door de Overheid erkend wordt, uit de doleantie uittreedt.

De uitdrukking: „een kerk onder het kruis" heeft andere beduidcnis.

Een kerk, die wel niet tot haar recht kan komen, maar toch overigens door de Overheid tamelijk wel vrij wordt gelaten, neemt positie in rechten tegenover haar mededingster, en heet dus met een rechtsteim „doleerende partij."

Als de Overheid daarentegen een vijandige positie aanneemt en de kerk van Christus aan eenige plaats met geweld beletten wil tot een geestelijke vrije open.baring te komtn, dan gaat zulk een kerk onder het hruis.

In de l6de eeuw was dit zoo; toen de zich reformeerende kerken aanstonds wierden aangevochten en vervolgd tot den dood.

En onder dit kruis zijn ze destijds gebleven tot de Overheid de hekken verhing, en nu omgekeerd de factieuse groep terugdrong en de Gereformeerde kerken als/wblieke kerken eerde.

En ook was dat ten deele zoo in 1834. Hoewel er toch een onmetelijk verschil bestaat tusschen de houding van Filips II en Willem I, zoo is dit toch ontegenzeggelijk in beider houding gelijk, dat beiden de geloovigen beletten wilden plaatselijk de geestelijke vrijheid der kerken tot openbaring te brengen. Filips' besluit was: .Gij iroet blijven onder de Pauselijke Hiërarchie; en onder Willem I was het: Gij moet blijven onder de Synodale Hiërarchie.

De dwaze maatregel om de saamvergadering der geloovigen in die dagen te beletten, was wel terdege „een kruis", en hoewel dit kruis bij Alva's kruis vergeleken nauwlijks meetelt, zoo moet toch wel terdege met het feit gerekend, dat de geloovigen in 1834 vervolging in den eigenlijken zin des woords geleden hebben.

Om nauwkeurig te spreken, dient dus gezegd, dat de kerken die in 1834 van onder de Hiërarchie uitgingen, eerst kerken onder het kruis wierden, zoolang men ze vervolgde. Dat ze, zoodra de vervolging ophield, maar toch erkenning van titel en pretentie geweigerd wierd, sdoleerende" wierden. En dat ze, toen eindelijk titel en pretentie wierd opgegeven en erkenning als apart genootschap verworven, als gewone kerkgenootschappen optraden naast andere.

Thans echter is dit anders.

De kerken, die nu, op het voetspoor van de vaderen in de i6e, 17e en 19e eeuw, hun geestelijke vrijheid onder Jezus heur Koning vindiceeren, worden niet vervolgd.

Want wel is er met allerlei politie en militairen gemanoeuvreerd, maar dit had niet ten doel om hun samenkomsten te beletten.

En waar dit niet het geval is, en waar de kerk dus, al was het ook maar in een privaat huis, vrij en onder de bescherming der Overheid vergaderen kan, daar is van vervolging geen sprake

Wel is daarentegen de publieke erkenning van het recht dezer kerken op titel en goed onzeker geworden, en hier en daar, door feitelijke bezitsverandering met behulp van militairen en politie, précair gemaakt.

Zelfs in Reitsum en Voorthuizen en Bunschoten is dit het geval. Anders toch zou de Staat onverwijld de traktementen aan Dr, Van den Bergh, Ds. Ploos van Amstel en Dr. Van Goor uitbetalen. En dat dit niet geschiedt, sluit dus in zich de zekerheid, dat de Overheid, vooralsnog ten minste, niet erkent, dat de ontkomene kerk daar ter plaatse de kerk is representeerende de Gereformeerde gezindheid in den zin van Art. 168 der Grondwet.

Hetzij dus een kerk geheel buiten .alles raakte, gelijk te Middelburg en te Utrecht, hetzij ze nog gebouwen hield, als te Barendrecht en Klundert, hetzij ze alleen maar eenige boeken en gelden hield, als te Amsterdam en Rotterdam, hetzij ze met velen ot met weinigen ontkwam, dit alles maakt het onderscheid niet; want zoolang deze geloovigen in de plaats hunner inwoning beweren te zijn de historische voortzetting van de kerk van Christus, die aldaar eenmaal gesticht wierd; en dit bedoelen niet slechts in idealen, maar in practischen zin, zoodat ze heur volle pretentie handhaven op alle levende have, op alle historische traditiën, op allen ouden titel, op alle archief en goed en bezit, — en of dit alles, of ook maar een deel hiervan, hun onthouden of aan anderen gegund wordt, daar zijn deze kerken in staat van doleantie.

En ze zullen dit blijven tot zoolang óf heur goed recht door de Overheid erkend wordt, óf wel zij zelven heur pretentie van te zijn wat ze waren opgeven en optreden als nieuwe stichtingen.

Want wel geven we aan onzen geachten opponent grif toe, dat in de 17e eeuw het in doleantie gaan van een Kerkeraad in zijn geheel ondenkbaar was, maar Rotterdam toont genoegzaam hoe dit thans wel kan, eenvoudig door de omstandigheid, dat er aanstonds een nieuwe Kerkeraad achter den ouden opduikt, en dat deze nieuwe door de Overheid wordt erkend.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 april 1887

De Heraut | 4 Pagina's

Hoe van heeler harte we aan den heer

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 april 1887

De Heraut | 4 Pagina's