GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Nu het vraagstuk

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Nu het vraagstuk

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nu het vraagstuk van den dusgenaamden Kelterdoop opnieuw de aandacht tot zich trekt, dienen onze lezers eenigermate op de hoogte van deze quaestie te worden gesteld. Oudtijds, toen er slechts ééne enkele Christelijke kerk op aarde bestond, ook in het zichtbare, en ook naar het instituut, wierd elke Doop, die niet door de kerk bediend was, Ketterdoop genaamd.

Er was slechts ééne kerk. Men kende niet anders dan die ééne kerk. Men behoorde tot die ééne kerk, of wel men was van geen kerk en behoorde tot de kerk nist. En al nu wat niet van de kerk was, of buiten de kerk stond, vatte men saam onder het algemeene begrip van ketter.

Wel ontwikkelde zich later nog een onderscheid tusschen groepen van belijders die kettersch en groepen van belijders die .y^r/zwmatiek waren; maar wat de quaestie van den Doop betreft, heeft men dit onderscheid nimmer duurzaam doen gelden, en alzoo onder den naam van Ketterdoop alle zoodanige Doopsbedieningen saamgevat, die niet bediend waren door de kerk; in haar kader en op haar gezag.

Nu moet men zich in dien ouden toestand der Christelijke kerk wel indenken. Er bestond nog geen onderscheid tusschen Roomschen of Protestanten, tusschen Griekschen of Armeniërs, tusschen Lutherschen en Gereformeerden, tusschen Baptisten en Remonstranten. Men kende nog niets dan DE kerk van Christus.

Die kerk van Christus had haar verborgene geestelijke zijde, maar ook haar openbaring in het zichtbare. En geopenbaard in het zichtbare was die' kerk niet alleen dan, als de Staat haar erkende, maar ook dan als de Staat haar vervolgde en zij kruiskerk v/as. Höe toch zou de Staat een on7Ada.'Cozx& kerk hebben kunnen vervolge en ook, hoe zouden de Christenen zich hebben kunnen aansluiten bij een kerk, die ^«zichtbaar was !

En niet alleen dat deze kerk in het zichtbare vindbaar was, maar ze was ook als instituut georganiseerd. Deze organisatie begon plaatselijk. Een kerk teThesaalonica. Een kerk te L^odicea. Een kerk in Efese. Maar van uit deze onderscheideneplaatselijke openbaringen der kerk kwam al spoedig een Synode of Concilie saam, en alle plaatselijke kerken stemden toe, dat zulk een Concilie de algemeene belangen der gansche kerk op aarde in haar macht had. k

Het was niet het dwaze en onzinnige denkbeeld van een volkskerk, van een Italiaansche kerk en een kerk in Griekenland, waarvoor men ijverde. Neen, het was e de ééne kerk, in al deze landen verspreid. a die geestdrift inboezemde. k Men leefde in het rijke bewustzijn van | h te behooren tot de ééne groote wereld-\ o kerk van Christus.

Vandaar dat men, zoolang dit kerkelijk besef stand hield, aan een Christelijk bestaan buiten die ééne kerk niet kon denken. Wel werd niet ontkend, dat eertijds vrome menschen, door dwaling misleid, niet ook nog buiten de kerk zekere genade met zich konden dragen. Maar zalig worden buiten die ééne kerk l; on men niet.

Met die kerk te breken was toch niets minder dan de liefde verloochenen voor het Lichaam Christi, en hierdoor verzaking der liefde voor God. Alzoo doodzonde. Moedwillige breking van het hoogste gebod.

Ook al had iemand in opstandigheid buiten de kerk geleefd, zoo kon hij nog wel zalig worden, mits hij maar vóór zijn dood in boete en berouw zijn zonde beleed en beweende. Maar wie hardnekkig bleef en tot aan zijn jongsten snik de kerk van Christus bleef verachten, ging ter helle en was onredbaar verloren. Hij stierf buiten het Lichaam van den Christus.

En nu spreekt het dan tcch wel vanzelf, dat, zoolang deze overtuiging stand hield, en er nog geene andere opvatting van de zichtbare kerk in het menschelijk bewustzijn was opgekomen, alle ketterdoop moest verworpen worden.

Denk het u toch wel in, dat men zich slechts céne enkele kerk op aarde dacht, zóó dat er zelfs geen twee instituten van kerken naast elkander kondeii bestaan, maar al wat buiten uw kerk lag, door u geoordeeld wierd dan ook buiten de kerk van Christus te liggen. En dat niet enkel in uw eigen land, maar in de geheele wereld. Stel u voor, dat ge alle Lutherschen, Episcopalen, Methodisten, Baptisten, Griekschen en Arminianen^ ja al wat er aan belijders, buiten uw eigen instituaire kerk, leeft, veroordeeldet als ketters, die buiten de kerk van Christus staan, en die, zoo ze zich vóór hun dood niet in uw kerk laten opnemen, werkelijk verloren gaan.

Ja, zoek u te verplaatsen in een bewustzijn, dat b.v. de Christelijke Gereformeerden hier te lande zouden zeggen: Onze institutaire kerk, gelijk die onder onze Synode leeft, is al wat er van Christus' kerk in deze landen bestaat. Buiten de 200, 000 leden van onze kerk zijn er geen Christenen; is alles heidensch of met heidenen gelijk staande; en uit de bijna vier millioen Nederlanders, die buiten onze kerk leven, gaat niemand ten hemel in, tenzij hij nog vóór zijn sterven berouwvol tot onze Synode komt.

En nu vatten we uitnemend, dat ge hier nauwlijks meer inkomen kunt; zoo geheel en al zijn wij a3n dezen kring van denkbeelden ontwend. Vooral dan wordt u dit onmogelijk, zoo ge nu ook aan de wereldkerk denkt, en als lid der Christelijke Gereformeerde kerk zeggen gingt: Onder de 45 milloen zielen van Duitschland behoort niemand tot de kefk van Christus, dan die enkele honderden in Bentheim, die met onze kerk nog in zeker verband staan, en 'tzij we aan Denemarken, aan Zweden of Noorwegen denken, daar is alles niets dan heidendom of ketterij, maar niets van de kerk van Christus, want< ^(? kerk van Christus zijn wij.

Toch, en dit verzoeken we onzen lezers nu wel in het oog te houden, toch heeft men zóó metterdaad en niet anders in de derde en vierde eeuw onzer jaartelling gedacht.

Er bestond m^lén geïnstitueerde kerk. Heel de zichtbare kerk leefde in één instituut. En daarbuiten was op heel de wereld niets dan Heidendom, Jodendom of ketterij.

Voorzoover er dus buiten die ééne niet s'echts zichtbare, maar ook geïnstitueerde kerk, nog personen gevonden wierden, die den Doop nabootsten, sprak het dan ook vanzelf, dat deze Doop geen Doop kon zijn. De heilige Doop is een sacrament der kerk; waar de kerk niet is, kan dus ook het sacrament van den Doop niet zijn. Er kan een nabootsing wezen. Een indompeling in cf besprenging met water. Ook desnoods het uitspreken van dezelfde woorden als de kerk er bij uitsprak. Maar, ook al leek het op den echten Doop als twee droppelen water. Doop was het niet.

Als vijf rechters, die in ééne rechtbank zitten, saam op reis gaan, en in een Zwitsersch hotel zich de laffe aardigheid willen veroorloven, om daar rechtbankje te gaan spelen, ook al zitten daar dan dezelfde personen, en ook al houden ze zich stipt aan den vorm van het proces, dan is dit toch geen rechtspraak, maar spel.

En zoo ook-hier. Als ketters de kerk uitloopen, en buiten de kerk gaan doen precies zooals ze deden toen ze vroeger ^•« de kerk doopten, dan is dat toch geen Doop. Vereenzelvig ik eenmaal mijn institutaire kerk met de kerk van Christus, natuurlijk dan kan er buiten en naast mijn kerk niets meer van de kerk van Christus zijn, en vervalt ook elk sacrament en elke Doop. n, En hierdoor is het dan ook gekomen, dat in de derde en vierde eeuw bijna alle toongevende person«n en Synoden, zoogoed als zonder uitzondering, van gevoelen waren, dat de Ketterdoop geen Doop was; dat alleen de Doop der ééne kerk, waartoe ze zelf behoorden, als Doop gold; en dat alle door etters gedoopte personen of kinderen, als nog niet gedoopt, zich aan den Doop hadden te onderwerpen.

Zij, die zich ook nu, in de aangelegenheid van den Ketterdoop, niet aanstonds in onze voorstelling kunnen vinden, hadden zich dan ook waarlijk niet op een enkele uitlating van Brakel of a Marck behoeven te beroepen. We zullen hun sterker getuigenis bieden dan ze zelven te voorschijn brachten.

Immers het is een bekend feit, dat (één nkele kerk uitgezonderd) oorspronkelijk lle kerken en synoden en conciliën en erkvaderen den Ketterdoop veroordeeld ebben, en dat men in de eerste eeuwen nveranderlijk alleen dien Doop erkend eeft, die door de kerk zelve was toebeiend. Clemens van Alexandrië, Tertulliaus, Cyprianus, Athanasius, Basilius, Cyillus, en evenzoo de Synoden of Coniliën van Karthago (200), Ikonium (235), arthago (255) enz., aarzelen dan ook geen ogenblik, maar verwerpen eenstemmig allen oop, die niet door de kerk is toegediend, n vorderen of gelasten dat men zonder verwijl zulke schijnbaar gedoopten alsnogdoopen zal.

Dit was dan ook volkomen consequent. Deze herdoop was van dit standpunt onatscheidelijk.

Alleen de kerk heeft last en opdracht om te doopen. Is er buiten mijn kerk geen zichtbare kerk, dan kan er ook buiten mijn kerk geen Doop zijn.

En toch, is het niet opmerkelijk, is geen der groote oecumenische conciliën er ooit toe gekomen, om deze dwaling tot een stuk der belijdenis te verheffen.

Zelfs reeds het Concilie van Niceain 325 heeft in zijn canones een eenigszins ander standpunt ingenomen, en is onderscheid gaau maken tusschen ketters en ketters. (Zie LABBÉ EN COSSART, Aeta Conc., Par. 1671, vol. II p. 326.)

Van sommige ketters erkende dit concilie den Doop niet, maar van andere wel, en hiermee was natuurlijk de consequentie van het vroeger standpunt gebroken, en dit standpunt zelf in beginsel prijsgegeven. Doch hierover in een volgend artikel.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 februari 1888

De Heraut | 4 Pagina's

Nu het vraagstuk

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 februari 1888

De Heraut | 4 Pagina's