GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Coolegiaal stelsel.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Coolegiaal stelsel.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

XIII.

Toen nu in het laatst der vorige eeuw de Overheid hier te lande brak met de officieele belijdenis der Gereformeerde re-Ijgie, en dientejagevolge de Gereformeerde kerk ophield sde publycke kerk" te zijn, ontstond er tweeëriei quaestie: ten eerste, of de Overheid zich voortaan nog met de kerken, wat haar inrichting betrof, zou inlaten; en ten tweede, wat men zou aanvangen met de kerkelijke goederen en verdere bezittingen, waaruit tot dusver ten behoeve der „publycke kerk" gelden gekweten waren.

Wat nu het eerste punt betreft, zou men er het meest toe geneigd hebben, om van de kerk geen notitie hoegenaamd meer te nemen, en ze uit minachting te laten geworden. Aanvankelijk sloeg men dien weg dan ook in. Maar tweeërlei deed daartegen al spoedig bedenking rijzen. Vooreerst namelijk zag men de noodzakelijkheid in, om zekeren vorm te vinders, waaronder de kerken in de burgermaatschappij vindbaar, bereikbaar en trefbaar zouden zijn. En ten andere ontdekte men tot zijn teleurstelling, dat de doodgewaande kerken toch nog zekere veerkracht en levenskracht in zich bezaten, en op den duur gevaariijk konden worden.

Zoo won het gevoelen veld, dat er toch naar zekere goed geregelde verhouding tusschen de kerken en de Overheid moest gestreefd worden; en naar den geest der toenmalige tijden sprak het vanzelf, dat deze verhouding geregeld moest v/orden naar den eisch der revolutionaire beginselen.

Dit was gesn boos opzet; maar men kon niet anders. Ieder dacht destijds revolutionair. En het denkbeeld dat een gemeenschap of corporatie van wat aard dan ook, een anderen oorsprong zou kunnen hebben dan in den vrijen wil der burgers, kwam bij de groote menigte niet op. Uit den vrijen v/il der burgers ontstond de Staat, aan dien wil dankte de Oi/erheid heur gezag, krachtens dien wil trad het huisgezin, trad elke levenskring, elke corporatie op; hoe ter wereld zou men het zich dan anders hebben kunnen voorstellen, of ook de kerken moesten gefundeerd staan op hetzelfde pelagiaansche fundamentstuk.

Er v/as dan van verzet ook geen sprake; men aarzelde geen oogenblik; de genootschapsvorm zou en moest de vorm ook der kerke Christi zijn. Toch dacht men er in den aanvang nog niet aan, cm landskerkgenootschappen over heel het rijk te organiseeren. Neen, de genootschapsidée wierd op de kerken eerst plaatselijk toegepast; rsiet uit bijzondere voorliefde, maar omdat de Over\i€iAh.eïeexstplaatselijk met de kerken in gemoei kwam. De landskerk was een minder grijpbare hoegrootheid, maar de plaatselijke kerk stond in tastbaren vorm voor burgemeester en vroedschappen. Met die plaatselijke kerk kwam de Overheid in aanraking door het gebruik der gebouwen, door de diaconie, door de quaestie der gebeden, door die van openbaren dienst, door een Doop, door de huwelijksbevestiging, door daden van huur en koop en zooveel meer. En zoo verklaart het zich

uitnemend, dat het collegiale denkbeeld ten onzent plaatselijk opkwam. Oorspronkelijk sprak men b. v. van het „Gereformeerde kerkgenootschap te Leiden" enz.

Toch was dit plaatselijk gebruik slechts uitvloeisel van een algemeene idéé die in de lucht zat, en die reeds in 1773 haar uitdrukking vond In de berijminq der Twaalf artikelen achter de nieuwe Psalmberijming, waarin men thans de kerk voor het eerst zingen liet van „één algemeen genootschap."

Ongetwijfeld zou dan ook destijds reeds het Collegiale stelsel grooter vordering hebben gemaakt, als de Fransche heerschappij het revolutionair bedrijf niet was komen storen. Napoleon had in zijn eigen rijk met de pauselijke Curie te rekenen, en kon daarom de kerkelijke aangelegenheden niet naar goedvinden regelen, en dat werkte ook ten onzent na.

Dat een genootschap als in i8i6danook niet reeds eerder opgericht wierd, lag waarlijk niet aan het verzet der Gereformeerde kerken, die in leeraars en leeken door en door gerevolutioniseerd waren; maar ten deele aan de onverschilligheid waarmee men jegens het kerkelijk leven bezield was; ten deele aan de Fransche invasie; en ten deele ook aan het onbeholpene der pogingen die tot reorganisatie werden aangewend.

Niet veel anders liep het met de tweede quaestie, die der kerkelijke goederen en gelden. Want wel nam men eerst een straf besluit om doodeenvoudig alle geestelijke goederen te naasten en door alle predikantstraktementen een streep te halen; maar deze draconische maatregel wekte zoo geweldige reactie, dat er al spoedig op wierd terruggekomen en de uitbetaling op schraler voet hervat wierd. En wat de kerkgebouwen betrof, och, die kon men toch voor niets beters gebruiken, en liet ze dus op den ouden voet voor kerkelijke doeleinden aanwenden.

Wel beschikte men er vïijelijk over, als ze voor inkwartiering of dergelijke noodig waren, en gaf er enkele van aan de Roomsch-Catholieken ten gebruike; maar toch in hoofdzaak bleven ze aanvankelijk Staatseigendom, met gebruiksrecht voor de kerk.

Eerst koning Lodewijk Napoleon maakte aan dezen toestand een einde, door de kerkgebouwen ook In eigendom aan de plaatselijke kerken over te dragen, na er tamelijk wat voor zijn Roomsch-Catholieke kerkgenooten van te hebben afgenomen.

Toen du5, na de omwenteling van 1813, koning Willem I de regeering aanvaardde, vond hij dezen toestand, dat i". de Roomsch-Catholieke kerk een degelijke organisatiebezat, en om haar verband met Rome, kwalijk „gemassregeli" kon worden, vooral nadat België met ons land vereenigd was en de Roomsch-Catholieke kerk dus verreweg de overgroote meerderheid der bevolking bevatte; 2". dat de dissenters te klein van beduidenis waren om moeite te baren; maar dat 3". de Gereformeerde kerken plaatselijk uiteen lagen, en het onderling verband tusschen deze kerken wel classicaal en provinciaal voortbestond, maar zonder landseenheid en zonder van Staatswege erkende kerkenordening.

Nu was koning Willem I volstrekt niet met vijandschap tegen deze kerken bezield.

Ook behoorde hij niet tot de onverschilligen. Veeleer had hij uit Engeland en Berlijn zekere traditie meegebracht, dat ook het kerkelijk leven in eere moest gehouden. Zelf nog altoos van Gereformeerde belijdenis, stond hij er daarom op, dat ook de regeling der Gereformeerde kerken haar beslag zou krijgen. Reedswaren van kerkelijke zijde hiertoe herhaaldelijk pogingen aangev; end. En zoo koning Willem I nu niets anders gedaan had, dan de Generale Synode, die sinds 1619 was thuis gelaten, weer saamroepen, dan zou deze Synode waarschijnlijk in de Kerkenordening van 1619 de noodige wijzigingen hebben aangebracht en alles ware wel geloopen.

Maar, helaas, daar kwam het Staatsbegrip van dezen Vorst tegen in verzet, en de machthebbers dier dagen, die den koning raad gaven, wilden van zulk een weeropleven van de oude Gereformeerde kerken dezer landen niets weten. Nog altoos de traditiën van de school van Oldenbarnevelt voortzettende, oordeelden deze invloedrijke mannen veeleer, dat er een poging moest aangewend, om de macht der Gereformeerde belijdenis in den lande voorgoed te breken; en hiervoor vonden ze steun in de territoriale begrippen die de koning uit Londen en Berlijn had meegebracht.

Metterdaad voelde zich Willem I als een soort Summus Episcopus (opperbisschop) die door staatsregeling van kerk en universiteit, den geest in de kerken wenschte te conformeeren aan het half-versleten standpunt, waarop hij zelf stond. Vandaar zijn later mislukte Meiwet, om door het Collegium Philosophicum de Roomsche kerk in België te protestantiseeren. Vandaar zijn neiging om alle kleinere gezindheden te amalgameeren. Vandaar ook zijn rechtstreeksche bemoeiing met de Gereformeerde 'kerken. Die vooral moesten onder zijn vorstelijke hoogheid komen.

Vooral het voorbeeld van Berlijn werkte hier schadelijk. In Pruisen beheerschte de Landvorst de Luthersche kerk geheel, en zocht deze de confessioneele geschillen in zijn Union op te smelten.

En zoo nu ook moest hier te lande een poging gewaagd, om de Gereformeerde kerken aan een vaste regeling te onderwerpen; cm door deze regeling de hoogheid van den Staat over de kerken definitief te vestigen; en om in onze onder koninklijke hoogheid geadministreerde kerken de administratie tot hoofdzaak te maken, en de belijdenis op den achtergrond te dringen.

En dit doel nu zocht koning Willem I, daarin door invloedrijke ministers, supranaturalistische en rationalistisch getinte predikanten gesteund, te bereiken, vooreerst door nan deze kerken de Bestuursorganisatie van i8i6 op te leggen, en ten andere door de organisatie van het beheer der kerkelijke goederen, wier bezit aan de kerken verbleef, rechtstreeks onder koninklijke hoogheid te brengen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 december 1889

De Heraut | 4 Pagina's

Coolegiaal stelsel.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 december 1889

De Heraut | 4 Pagina's