GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Ds. Wyminga bericht ons

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ds. Wyminga bericht ons

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ds. Wyminga bericht ons, dat hij door hen, die bedenking hadden tegen een enkel punt in Separatie en Doleantie geen gronden uit Gods Woord heelt hooren opgeven; maar meest de bedenking vernam, dat het eerst door velen anders was voorgesteld.

Dit nu bevreemdde ons wel eenigszins, daar het toch niet aangaat, om van de lijn door een man als Voetius aangegeven, zoo maar klakkeloos tf te gaan, zonder eenigen grond uit het Woord daartegen over te stellen; maar van den anderen kant vatten we toch wel, dat sommigen zich aanvankelijk zekere voorstelling van de zaak vormden, en nu moeite hebben om die voorstelling te laten varen.

En dat te meer, daar sommigen Art. il van de Utrechtsche Synode, punt II en III, als gunstig voor hun voorstelling beschouwen; en, als ze dan zien dat Prof. Dr. Rutgers hiervan rapporteur was, zich allicht afvrrgen, of Prof. Rutgers dan ook misschien een kerkrecht voorstaat, dat Voetius* kerkrecht omverwerpt.

Wat nu het laatste punt betreft, kan men volkomen gerust zijn. Men gevoelt toch wel, dat Dr. Kuyper een geschrift als Separatie en Doleantie niet de wereld inzendt, zonder hierover lang en breed met Prof. Rutgers geconfereerd te hebben. Van woorde tot woorde mag men wel zeggen, is het door beiden besproken, en ongetwijfeld dankt het aan de critiek van Dr. Rutgers menige verduidelijking en toevoeging. Maar elk vermoeden, alsof Dr. Rutgers ten deze tegen Voetius over zou staan, kan dan ook veilig worden prijsgegeven. Een der groote zegeningen, waarvoor men niet dankbaar genoeg kan zijn, is juist, dat deze historische studie ons bewaart voor het ventileeren nu door den een, dan door den ander, van allerlei onbekookte en ondoordachte denkbeelden, waardoor de leiders der Doleantie gedurig tegenover elkander zouden komen te staan.

Zien we, om de zaak tot nadere toetsing te brengen, nu eerst wat onder partijen over en weder vaststaat.

Dit nu komt hierop neer.

Niet heel de kerk van Christus leeft op dit oogenblik op aarde. Vele leden van 's Heeren Lichaam zijn reeds de eeuwigheid ingegaan; en vele andere zijn nog niet geboren.

Die leden van 's Heeren Lichaam die thans op aarde leven, en allen gedoopt zijn of geacht worden zulks te wezen, vormen over alle deelen van deze aarde verspreid een organisch geheel; niet alsof zij saam het volle Lichaam des Heet en zouden zij a; maar in dien zin, dat men op aarde tusschen menschen en menschen onderscheidende, zeggen moet: Bij hen is het Lichaam des Heeren, en bij de anderen niet. Want wel zijn er ook vele hypocrieten met deze ware leden verbonden, en ook gedoopt, maar deze tellen niet mede; alleen de leden van Christus vertoonen zijn kerk op aarde. In dien zin spreekt men dan ook van een Christelijke kerk, die over heel de wereld verspreid is.

Als zoodanig echter is deze kerk geen instituut, noch heeft ze een instituut. Veeleer bestaan er in deze ééne algemeene Christelijke kerk tal van instituten; deels plaatselijk, deels over meerdere plaatsen zich uitstrekkend, deels zelfs over velerlei deelen van den aardbodem verspreid. Soms bestaan er zelfs meerdere instituten in eenzelfde stad of dorp, Denk b. v. aan Londen, Amsterdam enz.

Voorzoover nu de leden der algemeene Christelijke kerk met zekere beslistheid meeleven, rekenen ze zichzelven als tot één van deze vele instituten te behooren; tengevolge waarvan men pleegt tp zeggea, d: t dit ins'.i'.uut in Londen of Amsterdam zooveel, en het andere zooveel, leden telt.

Aan deze instituten nu kleeft de openbaring van het ambt. Niet het ambt zelf. Dat komt uit Christus. Maar de openbaring er van. Zonder institujit is nergens ter wereld, na den dood der heilige apostelen, een ambt denkbaar. De apostelen hadden een ambt voor heel de kerk. De nu geldende ambten niet alzoo. Denk u dus een land, waarin geen enkel kerkelijk instituut bestond, zoo zou in dat land ook geen enkel ambtsdrager van Christus zijn. Dit komt daar vandaan, dat Christus we! het ambt geeft, maar dat hij de aanwijzing van de personen voor het ambt aan zijn kerken opdroeg, en dat de kerken dit niet doen kunnen, of ze moeten geordend zijn, d. w. z. een instituut hebben geformeerd. Gevolg hiervan is, dat elk instituut eigen personen voor het ambt kiest, en dat andere instituten deze ambtsdragers slechts voorzooverre erkennen, als ze in deze kerken waarborgen zien voor haar Christelijk karakter.

En daar nu de heilige Doop en het heilig Avondrr.dai alleen door de dragers vaa het ambt kunnen bediend worden, zoo is het duidelijk en noodzakelijk, dat niet het Sacrament, maar wel de bediening van het Sacrament altcos uitga van zulk een institiiut.

Dit feit nu, dat Doop en Avondmaal voor hun bediening aan het instituut hangen, brengt met zich, dat de tucht en het opzicht, kortom, de kerkelijke discipline eveneens niet anders dan van het ins ituut kunnen uitgaan. Wie toch Ddop en Avondmaal zal bedienen, moet weten aan wie ze 'e bedienen zijn, en hieromtrent kan hij geen aanwijzing ontvangen dan van het instituut. Eigen, persoonlijke verklating van den eerste den beste die zichaanmeidr, geldt hier niet. Dit ware bodemloos subjectivisme.

Tot zooverre zijn partijen het, naar or.s beste weten, volmaakt eens. En eens ook hierover, dat, zoo het in een ge< /^formeerde kerk tot reformatie niet maar van zeden en gebruiken, maar tot reformatie vsin het instituut komt, deze reformatie kracht en geldightid moet hebben voor allen, die op het oogenblik dezer reformatie, geacht werden tot dit instituut te behooren.

Van dit punt af echter gaan partijen uiteen. Nu toch zegt men eenerzijds: Allen die op zulk een oogenblik tot zulk een instituut behooren, blijven als leden van dit instituut voortleven; kunnen zich niet aan dit instituut onttrekken; en blijven alzoo tot hun dood toe voorwerpen van de tucht van dit instituut. Terwijl wij onzerzijds verklaarden : Niet alzoo. Zoo voor als na, verbleef aan deze leden de vrijheid, om zich van dit instituut los te maken; en zoodra ze dit gedaan hebben, houden ze op te behooren tot de voorwerpen waarover de tucht van dit instituut gaat.

Wel, ook dit is niet in geding, blijft het een iegelijks plicht en roeping, en dus ook roeping van dit instituut, om den personen die zich feitelijk^of schriftelijk er van losmaken, het verkeerde hiervan onder het oog te brengen, en ze met allen zedelijken drang te dïingen tot terugkeer; maar voorwerpen van Tucht zijn ze voor dit lastituut, van het oogenblik van hun losmaking af, niet meer.

Zóó nu het geschil staande, dient derhalve onderzocht: i". of de leden van een kerkelijk instituut gehouden zijn, tot aan hun dood toe leden van dit instituut te blijven, dan wel het recht hebben, er mede te breken. En a"" of de kerkeraad, als bestuurscollege van het instituut, al dan niet recht en macht van Tucht behoudt over personen, die verklaren niet meer tot zijn instituut te behooren.

Dit is, we erkennen het, koud en nuchter geredeneerd; maar zoo koud en nuchter wenschen we met opzet te blijven.

Niet op pathetische ontboezeming, maar op bondig betoog komt het ten deze aan.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 maart 1891

De Heraut | 4 Pagina's

Ds. Wyminga bericht ons

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 maart 1891

De Heraut | 4 Pagina's