GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Uwe zonden zijn u vergeven”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Uwe zonden zijn u vergeven”.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

En Jezus, hun geloof ziende, zeide tot den geraakte: oon I uwe zonden zijn u vergeven. Mark. 2:5.

Wie niet gelooft, kan niet ten heiligen Avondmaal gaan.

Want gelijk de zon niet schijnen kan op een plaats die niet bestaat, zoo ook kan de Zonne der gerechtigheid niet koesterend werken op een geloof, dat ganschelijk niet aanwezig is.

Prent u dit dus altoos diep in, zoa dikv/ijls de roepstem naar het heilig Avondmaal ook tot u doordringt. Het Sacrament dient om het geloof te sterken, eri dus moet er geloof in u zijn.

Niet een geloof dat roemt in zijn kracht of zich verheft op zijn volkomenheid. Wie toch waant een genoegzaam sterk geloof te hebben, wat zou hij nog sterking voor zijn geloof najagen?

Sterking voor zijn geloof zoekt in het heilig Avondmaal hij alleen, die het in de stilte der ziel voor zijn God belijdt: Ik geloof, Heere, kom mjjn ongeloof te hulpe.

Dan beeft de ziel innerlijk. Dan is het of ze slingert tusschen geloof en ongeloof in. Ze wil, ze kan haar God niet loslaten, en dus gelooft ze. En toch is het of de hand waarmee ze haar God aangrijpt, geen kracht heeft, om zich aan Hem vast te klemmen, en dus dreigt van Hem af te glippen.

Ze zweeft als de schipbreukeling tusschen dood en leven. Want ook die schipbreukeling klemt zich nog vast aan de steng, die boven de golven uitsteekt. Maar zijn hand raakt uitgeput. Hij voelt dat hij niet meer kan. Nog eenige ontzettende oogenblikken, en dan zal zijn hand loslaten, en hij in de diepte wegzinken. Tot-nog juist te goeder ure de reddingsboot voor het want schiet, en juist op het oogenblik, dat hij los zou laten, den drenkeling inneemt en redt.

Niet dus een tusschentoestand tusschen dood en leven; want die is er niet. Wie geloof heeft, al ware het dan ook slechts een geloof als een mosterdzaadje, heeft leven en kan niet verloren gaan.

Maar voor het geloofs^we/, voor de eigen geloohdevindtftg gaat het telkens^ door duizend dooden heen.

En dan roept zulk een ziel in haar doodsbenauwing tot den Heere; en Hij vertroost ze, en giet haar olie in de wonde door de sacramenteele werking van zijn heilig Avondmaal.

Doch hieruit volgt dan ook, van wat geaardheid dit geloof moet zijn, dat u naar het heilig Avondmaal dringt.

Niet het geloof: Ik ben een uitverkorene. En ook niet het geloof; Ik ben wedergeboren en bekeerd, en dus hoor ik aan het heilig Avondmaal.

Och, wie zoo toe wilde treden, zou er komen in zelfverheffing en hoogheid, en alzoo zijn zegen weg hebben.

Want wel ligt dit alles achter en oftder elk geloof, dat van 'de echte soort is. En al is dat echto geloof in u ook nog slechts een klein, klein korrelke aan het kleinste zadeke der moeskruiden gelijk, toch staat het vast, dat ook in u én dit geloof én deze wedergeboorte enkel uitvloeisels zijn van Gods vrijmachtige uitverkiezing.

Maar zoo staat de ziel er niet altoos bij, dat ze dit alles met een levend oog helder doorziet, . en in elk oogenblik overtuigend op zichzelven toepast. Evenals ge nacht op nacht in uw huis u ter ruste legt, zonder na te denken over de fundamenten waarop uw huis rust; of de deugdelijkheid te onderzoeken van de stijlen van uw ledekant; zoo vleit ook de ziel van Gods kind zich gedurig op het zachte dons van het geloof neder, zonder elk oogenblik in die grondlagen en fundamenten van genade af te dalen.

Het geloof 'komt uit de verkiezing, spruit op uit de wedergeboorte, en breekt door in de bekeering, maar /iet richt zich op het Lam Gods dat de zonde der wereld wegneemt.

Keer dat dus niet om. Ga niet met uw rug naar Golgotha, en met uw aangezicht naar uw uitverkiezing staan. Dan toch wankelt iHv geloof en ge berooft uw ziel van veel zalige vertroosting.

De bloem ontluikt niet, dan waar de wortel op verborgene wijze in den bodem gespreid ligt. En zoo ontlook ook in u het geloof niet, tenzij de wortel der zaak in het verborgene uwer ziele worde gevonden. Maar al klimt ook de geur uit den wortel op, toch moet ge niet bij den wortel, maar bij den bloemknop zijn om dien geur in te drinken.

En daarom nu is voor het heilig Avondmaal de eenige vraag : Of gij gelooft dat tiw zonden u vergeven zijn.

Er is hier dus geen sprake van onderzoek, of ge wellicht een ongeloovige zijt in den hedendaagschen zin des woords. Geen sprake van een onderzoek, of ge wel gelooft in God en in zijn Woord, in den Immanuël, dien Hij ons geschonken heeft, en in de heerlijkheid die komt.

Dat alles is ondersteld.

Hoe toch zoudt ge ten heiligen Avondmaal gaan, om in dat Avondmaal de sacramenteele genade des Heeren te zoeken, zoo ge zijn Woord niet ootmoedig aannaamt, en niet op grond van dat Woord, en op djen grond alleen, vaststondt in de overtuiging dat er in het Avondmaal een sacramenteele, heilige, goddelijke kracht voor uw ziel te vinden is ?

Wie in dien zin ongeloovig is loopt den Disch des Heeren voorbij; bekreunt er zich niet om; en leeft voort en voort zonder aan het Avondmaal te gaan. Of ook, hij spot en speelt er meê, en gaat er aanzitten, om God den Heere te tergen in zijn aangezicht.

Bij u, die er u wel heen voelt trekken, en naar den zegen van het heilige Bondszegel verlangt, is dit geloof in de waarheid en wszenlijkheid van het Avondmaal dus ondersteld; maar is het niet dit geloof, dat daar gesterkt moet worden.

Neen, het geloof dat sterking aan het heilig Avondmaal zoekt, is het persoonlijk geloof in de toepassing van de genade op uw eigen ziel; »dat vaste vertrouwen, dat de Heilige Geest_ door het Evangelie in ons hart werkt, dat niet alleen aan anderen, 7naar ook aanniij vergeving der zonde van God geschonken zij".

Dat is dus de hoofdzaak waarop het voor u aankomt.

Ten Avondmaal gaan, om er kracht tot heiligmakmg te zoeken, is het ware niet. Die kracht zal ook wel komen, maar die komt alleen, als ge, omgekeerd, begint met op uw verleden en op den toestand van uw hart zien.

Zelfkennis is er noodig.

Al de windselen móeten van uw wonden af. De wonde van uw hart moet naakt en geopend voor u liggen. Ge moet weet en hinder en stuiting van uw zonden en van heel uw zondig bestaan hebben. En die zonden moeten in uw oog niet maar enkele vuile spetten op uw anders zoo reine ziel wezen; maar ge moet inzien, hoe die zonden uitbottende zweren zijn, die toonen hoe het bloed zelf in u bedorven en vergiftigd is; en hoe uit dat vergiftigde levensbloed de melaatschheid telkens door uw huid doorbreekt, en het gelaat uwer ziel verontreinigt.

En nu moet ge niet vragen: Hoe word ik genezen? Hoe kom ik van deze innerlijke verderving af? Want ook dat kan nog geheel buiten uw God en dus buiten het geloof omgaan. Dat kan nog niets dan zelfzucht in u wezen. Zooals de kranke die door pestilentie beloopen is, in wanhoop uitroept om genezing

Neen, nu moet ge met die innerlijk kranke en bedorven ziel, met dat bezoedeld kleed, en met dat verzondigde leven voor de Majesteit uws Gods, niet gaan staan, want dat kunt ge niet, maar voor die Majesteit Gods gedaagd worden.

Denk 11 een kind, dat zich te vroeg pp hel ijs wilde wagen. Zijn vader raadt hem dat af, en verbiedt het hem. Maar stil sluipt het booze kind het huis uit, en gaat toch op het ijs, en de gevolgen blijven niet uit. De bevrozen vloer bezwijkt. Hij zinkt weg, en w )rdt nog wel gered, maar om geheel gewond en met gebroken ledematen thuis te worden gebracht

Wat zal dan in zulk een kind de eerste gewaarwording zijn, als het 't oog van zijn vader ontmoet ? Zal dan zijn eerste gedachte wezen : »Hoe word ik geholpen en verbonden ? '' Neen, zeg ik u, maar door de diepste smart en de felste pijn heen, zal de eerste vraag zijn: sVader, ik ben ongehoorzaam geweest. Toorn niet op mij; maar vergeef." En dan zal de vader vergeven. Hij zal meer doen dan vergeven. Hij zal zijn kind in liefde omarmen; het aan zijn hart drukken; en het oprichten uit zijn ellende. Maar het vergeven gaat voorop.

En zoo nu moet het ook bij u tegenover uw God zijn.

Dat ge hinder hebt van de zonden in uw verleden, en dat ge er over jammert, dat uw hart zoo zondig is, zegt nog niets.

De vraag is toch allereerst: Had God het U niet verboden ? Had uw Vader in den hemel Il niet stellig geordineerd dat ge u op dat ijs der zonde niet wagen zoudt ?

En daarom is het geloof, evenals dat kind dat voor halfdood bij zijn vader wierd l)innengedragen, en zal alle geloof van de echte soort, niet eerst vragen: Wie giet balsem in mijn wonde ? — maar door de felste zondepijn en helleangst heen, in de eerste plaats vragen: Mijn God, wilt Gij mij vergeven!

Altoos de verloren zoon: «Vader, ik heb gezondigd tegen den hemel en tegen u, en ben niet waardig uw kind genaamd te worden.''

Een tollenaar, die zich op de borst slaat, en de oogen nauwelijks naar den hemel durft opheffen; »o, God, wees mij arme zondaar genadig!"

Op deze bede nu moet ge antwoord hebben.

Gij moet persoonlijk voor u zelven weten, dat uw zonden u door uwen Vader in de hemelen vergeven zijn.

Ge moet kunnen zeggen:3> Ik, de gerechtvaardigde door het geloof, heb vrede bij God door mijnen Heere Jezus Christus."

Ge moet bij uw God te biecht zijn gegaan, en het - ^üw zonde zijn u vergeven" moet uit des Heeren mond u zijn toegesproken.

En alzoo moet dit geloof in u zijn, dat het tot deze vergeving uwer zonden bij u is gekomen. Dat ze van u genomen zijn Dat God ze in de diepte der zee heeft geworpen. Dat uw Vader in de hemelen niet meer tege'n u toornt, maar u betuigt, dat Hij u heeft vergeven, en het schriklijk van u vinden zou, zoo gij het niet geloofdet, nu Hij u dit zegt.

En dat geloof nu, t. w. dat de Heere al uw zonden vergeven heeft, is zoo aangrijpend moeilijk om te gelooven, dat het u, als ge het grijpt, aanstonds weer dreigt te ontglippen.

En daarom roept dan de Heere: Kom tot mijn heilig Avondmaal, en daar zal Ik flw geloof versterken.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 april 1891

De Heraut | 4 Pagina's

„Uwe zonden zijn u vergeven”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 april 1891

De Heraut | 4 Pagina's