GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

In een derde rteks Studiën over Kalvyn (i^^o ot 1542) brengt Dr. A. Pierson tamelijk uitoerig ook het optreden der Vrije Universiteit er sprake.

Hij doet dit met zeldzame waardeering zoo oor de energie die in haar instandhouding elve uitkomt, als voor de leidende gedachte ie z. i. tot haar oprichting aanleiding gaf. Zoo zegt hij van het eerste:

De Universiteit op Gereformeerden grondslag trekt te weinig de aandacht van hen, die zich aan de beschaving van ons volk gelegen laten zijn. Voor een groot deel is dit het gevolg van de onverschilligheid, die zich in ons Vaderland kenmerkt ten aanzien van wijsgeerige verschijnselen. Voor een ander deel is het even laakbare ondankbaarheid. De onbeduidendheid onzer zoogenaamde beschaafde kringen is zoo groot, dat men de offervaardigheid van burger en boer, die een Gereformeerd onderwijs van allerlei rang en daarenboven Gereformeerde kerken sticht en in stand helpt houden, nauwlijks met genoeg erkentelijkheid kan begroeten. Een burgerklasse, die hare belastingen

betaalt waaruit zoovele inrichtingen worden bekostigd in wier bestaan zij zich niet kan verheugen, en die bovendien zich de ons allen beschamende weelde veroorlooft, van inrichtingen naar eigen geest en stempel in het leven te roepen; een burgerklasse, die daarmede toont voor hoogere belangen, gelijk zij die verstaat, , niet alleen de min kostbare «sympathie" te gevoelen, waarmede men in ons Vaderland zoo uiterst mild pleegt te zijn, maar zich voor die belangen ook ontberingen te willen getroosten, heeft recht op onzen dank. Zij verhoogt het waterpas onzer natie; zij is voor haar deel het zout van ons volk. Hoe zelden steken wij zelt de hand in den buidel voor onze meest ge; vierde idealen? Hier wordt het aanhoudend en bij toeneming gedaan. Het onderstelt een zedelijke overtuiging, een wilskracht, een toewijding, die grooten eerbied afdwingen en ons met verlangen doen uitzien naar den tijd, waarop een billijker staatsregeling praktisch deze deugden z.il kunnen aanmoedigen, door hare beoefening gemakkelijker te maken voor in den regel weinig gevulde beurzen.

En dan laat hij over de leidende gedachte, die haar in het leven riep, zich aldus uit:

Het is een methodologische vraag, die met het bestaan der Vrije Universiteit op Gereformeerden grondslag is gegeven. Het is die Universiteit naar ik meen, er niet om te doen, de dogmata van de Nederlandsche Hervorming tot criteria te verheffen van de uitkomst van wetenschappelijke onderzoekingen. Evenmin gaat zij uit van de stelling, dat aan de methode van denken, die Kalvijn is gevolgd, een methode zou zijn te ontleenen, die proelhoudend kan blijken bij de beoefening van elke wetenschap. Het schijnt mij toe, — want bij het ontbreken van een genoegzaam aantal duidelijke verklarin gen, afkomstig van de stichters der genoemde Hooge' school betaamt het met omzichtigheid te spreken, — dat de methodologische beteekenis der Vrije Universiteit in geheel iets anders moet worden gezocht, namelijk in den eisch, dat de godsdienstige en de wetenscliappelijke vorming niet uit elkander worden gerukt.

Ik beken tot deze formule gekomen te zijn, niet op grond van ofKcieele teksten, maar ten gevolge eener redeneering. Ik heb mij afgevraagd: wat kunnen verstandige mannen in onzen tijd hebben tegen hetgeen ik kortheidshalve zal noemen: onze wetenschap ? Kunnen zij wetenschap in het algemeen veroordeelen ? Kunnen zij bezwaar vinden in het aannemen van natuurwetten? Kunnen zij het nut en de onmisbaarheid miskennen van die onderstellingen, die ons wel buiten het gebied van het zinnelijk waarneembare voeren, maar toch al leen worden uitgedacht, om verschijnselen te verklaren? Kunnen zij de weldaad der kennis verachten ? Haar gebied willen beperken? Het is ongerijmd, iets van dien aard te onderstellen. Waarom dan niet met ons medegegaan? Waarom onze gelederen niet versterkt? Waarom een afzonderlijke Universiteit opgericht?

Er kan slechts één reden voor wezen, en die reden moet gelegen zijn in den wensch om het ééne te bevorderen, dat juist aan onze wetenschap krachtens haar geheelen aanleg ontbreekt. Onze wetenschap kan in verband worden gebracht met het godsdienstig leven harer beoefenaars; wordt er niet zelden mede in ver band gebracht maar dat verband wordt niet gezocht. Het blijkt inzonderheid uit onze inrichtingen van Hooger Onderwijs. Zij beoogen ^ in geenen deele de vorming zoowel van den religieusen als van den wetenschappelijken mensch. Deze tweeledige vorming kan alweder geschieden onder den invloed van den een of anderen persoon; maar geen hoogleeraar verzaakt zijn plicht, wanneer hij zich van het godsdienstig leven zijner hoorders onkundig houdt, of het alleen gedenkt, om het niet noodeloos te kwetsen. Wij pogen den wetenschappelijken geest te bevorderen, en zijn terecht van oordeel, dat dit pogen niet slagen kan zonder tevens een geest te bevorderen van hoogen zedelijk'en ernst; een ernst, die ook de vroomheid louteren kan, maar dit een en ander geschiedt indirekt; geschiedt niet omdat wij het willen, maar terwijl wij het wenschen; geschiedt in de evenredigheden, die toegelaten en zelfs bepaald worden door het bijzondere vak, waarin wij onderwijs geven; geschiedt, eindelijk, wat de wettelijke inrichting van ons Hooger Onderwijs betreft, toevallig. Als vertegenwoordigers der wetenschap hebben wij formeel het volste recht beginselen in te prenten, die de onderscheidene godsdiensten niet in achting brengen, die alle zedekundige theor-iën als betwistbaar voorstellen, die in het afgetrokkene beschouwd, leiden kunnen tot omverwerping van onze staatsinstellingen, althans tot veroordeeling van haren geest, gelijk wij evenzeer, uit een formeel oogpunt, het recht hebben, een sterkreactionnair karakter aan ons onderwijs te geven. Aan dezelfde Hoogeschool kunnen en mogen ia hetzelfde vak krachten arbeiden, die elkander tegenwerken. Alhetwelk geen zin zou hebben, wanneer wij niet, OTi welke reden dan ook, voor de wetenschappelijke vorming onzer studenten opzettelijke be^ vordering van hun gemoedsleven ontbeerlijk en zelfs schadelijk meenden te" zijn.

Het is hierin, dat de Vrije Universiteit van ons verschilt; en het blijkt dus al aanstonds, dat hetgeen ons methodologisch verdeelt, niet in de eerste plaats betrek king heeft op onze opvatting van de wetenschap, maar van het onderwijzen der wetenschap. Ten slotte zal elk pedagogisch verschil, wanneer het de opleiding van studenten raakt, op een verschil ten aanzien van den aard der wetenschap uitloopen. Maar, nog eens, ons geding gaat niet van den aanvang over dit laatste. Voorop staat, dat wij over de school anders denken, zij het ook de hoogste school. De Vrije Universiteit begint niet met de wetenschap, maar met het Hooger Onderwijs te hervormen. Die hervorming tast, gelijk van verstandige menschen verwacht kon worden, ons Hooger Onderwijs niet op bijzondere punten, maar in zijn eigenlijk wezen aan, en stelt dus tegenover onze weigering, wetenschappelijke en godsdienstige vorming opzettelijk te vereenigen, de leer, dat zij nooit geschei den mogen worden.

Ge erkent, na dit gelezen te hebben, terstond, dat het niet v/el itiogelijk is, u, zoo ge tegenstander der Vrije Universiteit zijt, gelijk Dr. Pierson zeer stellig is, rustiger en in edeler toon over haar streven uit te laten.

Zelfs laat Dr. Pierson het niet bij woorden, maar prikkelt zelfs het thans opgetreden liberale Kabinet, om ons, wat de diplomata betreft, ter wille te zijn.

Zij wier beteekenis en gave voor mij uitsluitend ge legen is in haar werkzaam geloof aan de mogelijkheid en het nut van de Protestantsch godsdienstige opvoeding onzer natie, heeft thans al hare veelszins uitnemende krachten vrij, om ook theoretisch de waarde, de onmisbaarheid dier opvoeding te doen blijken voor elk, die in eigen geestelijk welzijn gelijk in dat van zijn volk belangstelt. Ik zou mij verheugen in een waarlijk vrijzinnige Regeering die haar op onbekrompen wijs en zonder achterdocht bejegende. Men heeft in Regeeringskringen dikwerf zooveel op met particulier initiatief. Hier is het, zoo ergens; en hier kan die in genomenheid door het wegnemen van belemmeringen worden getoond.

Hoe heel anders dan de kleingeestige bitterheden, waarmee een Dr. Bronsveld ons maand na maand poogt te tergen.

En toch, hoe-vreemd het klinken moge, toch js ons iets in die bitterheid liever dan de wellevende voorkomenheid, waarin Dr. Pierson ons streven bespreekt.

Ook hij toch lascht tusschen zijn waardeerende teekening van het optreden der Vrije Universiteit en zijn kostelijken raad aan Tak van Poortvliet, een critiek op ons streven in, die, juist om haar zachtheid, dieper wondt, dan de vlijmende dolksteek uit Utrecht.

Deze critiek ligt kort saamgevat in deze slotzinsnede:

Zoo staat het beginsel van onze wetenschap en dat der Vrije Universiteit tegenover elkander als zelfbe perking en anticipatie, als het inslaan van een weg door hooger macht ons getrokken en voortgaan op den antieken weg, gebaand zoo wel door een edele behoefte aan eenheid van geestesleven als door een al te hoovaardig grijpen naar hetgeen den mensch blijkbaar niet is gegund, terwijl de keus tusschen haar en ons bepaald moet worden, niet door sympathie of vooroordeel ten aanzien van zekere resultaten, maar door een ethische gezindheid, die den smaad van op zeer aangelegen punten geene overtuigingen te bezitten doet aanvaarden, den scheldnaam van scepticisme doet verachten, en volharden doet bij het onderzoek in de schemering , ongevoelig voor die zelfgenoegzame verheuging, waaraan Dante in de aangehaalde regels de schoonste uitdrukking gaf. Bij de geloovige wetenschap kan eigen zielsrust, maar kan de menschheid geen baat vinden, daar de geloovige wetenschap dat onderzoek doet verflauwen dat de nog altijd onmetelijke ellende der wereld tot het eene noodige maakt.

Niet in de Heraut kan hierop bescheid gegeven. Maar wel sta hier de verklaring, dat, zoo deze tegenstelling juist' ware, o. i. het v bestaan zelf der Vrije Universiteit onherroe­ w pelijk zou geoordeeld zijn.

Slechts één punt zij nu reeds afgedaan.

Dr. Pierson acht, dat de Vrije Universiteit, krachtens haar opkomen voor het Calvinisme, ook bedoelen moet, Calvijn als den man te eeren, in wiens karakter onze jonge mannen de beste leiding vinden voor de vorming van hun eigen geest. Voor hem, die in zijn studie zoo slag op slag vlekken in Calvijns karakter aanwees, een onoplosbaar raadsel.

Ondervroeg nu Dr. Pierson hoofd voor hoofd de jonge mannen die ons reeds verlieten of nog op deze school vertoeven, zoo zou hij ten antwoord bekomen, dat van zulk een opnemen van Calvijns karakter als hoofdmoment in onze paedagogiek hun nog nimmer iets ter oore kwam.

Calvijn is ons een instrument Gods, waardoor het brandpunt der ware religie weer aangewezen en uit dat brandpunt stralen over het leven zijn geworpen.

Niets meer. Niets anders.

Juist omdat we in dien zin Calvisnisten i zijn, valt de mensch Calvijn bij ons weg en kan door zoo menige vlek als in Calvijns g houding valt aan te wijzen, ook waar we er a niet aan denken die te verbloemen noch te h vergoelijken, nooit onze geestdrift voor het Calvinisme worden gebluscht.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 september 1891

De Heraut | 4 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 september 1891

De Heraut | 4 Pagina's