GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Gelijk te verwachten viel, heeft het feit,

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gelijk te verwachten viel, heeft het feit,

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gelijk te verwachten viel, heeft het feit, dat de beide reactiën, die én in 1834 én in 1886 tegen het Reglement van 1816 op kerkelijk gebied intraden, thans in ééne bedding gaan vloeien, in hooge mate ook de aandacht getrokken van die belijders des Heeren, die dusver nog vertoeven onder ? het Synodaal Instituut van 1816/52.

Dit moest ook wel.

Ook die achtergebleven mannenbroeders toch hebben, om het eens plat uit te drukken, geen schik in hun kerkelijk leven.

Ze vinden hun eigen genootschap in vollen zin ellendig.

Het grieft en ergert hen, dat de loochenaars van den Christus onder hen nog altoos zulk een machtigen invloed uitoefenen. Een man als Ds. Perk aan het hoofd van hun Synodale Hiërarchie, is hun geen lust, maar een rechtstreeksche hinder.

En als ze niet nog steeds de hope koesterden, dat het kwaad, zoo het maar eenmaal heeft doorgeziekt, tot krachtige gezondheid zal leiden, ze zouden reeds lang van onder het Synodale juk zijn uitgegaan.

Doch nu ze die hope, hoe flauw ook, nog altoos koesteren blijven, durven ze dien ^ stroohalm niet loslaten, en blijven ze waar ] ze zijn.

ze zijn. Maar dit neemt niet weg, dat de Separatie en Doleantie daarom wel tot hun conscientie spreekt.

Wat ze ook tegen ons hebben, ze kunnen niet ontkennen, dat ze toen we nog saamwaren, altoos in onze bezwaren tegen de Synodale Organisatie gedeeld hebben; dat ze op grond van die bezwaren met ons saam, soms feller dan wij, tegen die Organisatie gestreden hebben; en als ze Gods Woord openslaan, moeten ze wel toestemmen en erkennen: Uw kerk lijkt heel wat beter dan onze kerk op wat een kerke Gods naar de Schrtft zijn moet. Niet natuurlijk wat de personen betreft, want die blijven steeds behept met allerlei melaatschheid, maar wat aangaat den vorm ea de inrichting van het kerkelijk leven. a

Het moet voor deze broederen dan ook wel een opmerkelijk verschijnsel zijn, dat die vele Gereformeerden, die, op twee onderscheiden tijden en wijzen, het Synodale juk afwierpen, elkander thans ook kerkelijk de broederband der gemeenschap reikten. Zoolang toch beide groepen gescheiden leefden, en een onderlingen twist twisteden, IJg het zoo voor de hand, dat men soms, consciëntiesussend, zeggen ging: Wat zal ik met de Synode breken.? Nauwelijks over A o s m t D t a haar drempel, sta ik weer in nieuwe moeite, en raak ik opnieuw tusschen Separatie en Doleantie in het gedrang!

Zoo was metterdaad ons gescheiden leven voor hen eene ergernis in den Schriftuurlijken zin van het woord. D. w. z. dat ze er door opgehouden werden in hun geloofsdrang tot plichtsbetrachting.

Maar zie, nu wordt vrij onverwacht die ergernis voor hen weggenomen.

Thans vervalt opeens dat bezwaar, dat hen drukte.

Ze zien nu de Gereformeerde kerken, die vrij kwamen, broederlijk saamgaan, en zoo dringt zich al nauwer en ernstiger de vraag aan hen op: »Hoor ik niet ook zelf bij die Gereformeerde kerken, en mag ik wel langer bij de Synodale organisatie blijven huizen? "

Zoo wordt de prikkel der conscientie scherper.

En er is geen twijfel of deze prikkel zal steeds sterker doorwerken bij al die broeders en zusters, die gewoon zijn zulke gewichtige aangelegenheid voor den Troon der genade te brengen en teederlijk te behandelen voor hun conscientie.

Reeds gingen er dan ook stemmen op: „Als die vereeniging feitelijk voldongen is, dan ja, breek ook ik met de organisatie; want dan vervalt alle excuus."

En nu zegge men niet, dat toch de toon, die in bladen als de N. Sprokkelaar, de Wageninger enz. is aangeslagen, hiermee weinig klopt. Want wie dit als een bewijs tegen ons beweren doet gelden, toont eenvoudig een vreemdeling te zijn op zielkundig gebied.

Men kon toch vooruit op zijn vingers narekenen, dat onverwijld in al zulke bladen drieërlei liedeke zou gezongen worden. Vooreerst het liedeke, dat de Afgescheidenen zich door de Doleerenden hadden laten beetnemen. Ten tweede de deun, dat de Doleerenden zich door de Afgescheidenen hadden laten beetnemen. En ten derde het satirieke lied, hoe "TIU eerst recht uitkwam, dat Doleantie en Separatie niets dan lood om oud ijzer waren.

Heusch, de redacteuren dezer bladen zouden hun rol niet verstaan hebben, en zichzelven niet zijn. gebleven, zoo ze niet lustig weg in dien drieërlei toonaard gezongen hadden.

Wel zou men in Engeland of Frankrijk z'ch schamen voor het aanwenden van zoo lage tactiek op heilig terrein; maar, helaas, in onze Nederlandsche pers is dit zoo gewoonte.

„Zetten, " waarvoor men zich in elk fatsoenlijk gezelschap schamen zou, en die thuis hooren in de achterbuurten, kan men ten onzent gedurig breed uitgemeten vinden in hoogst deftige organen.

Dat is zoo de regel op politiek, en de regel op kerkelijk gebied. Het zit in onzer; landaard.

„Ge zijt beet genomen, man 1" „Ge loopt er in, lieve vriend." „Ge zijt het kind van de rekening, beste broeder!" is bij zulk een polemiek dan schering en inslag. Doch dat laat, wie verstandig is, zich dan ook stil zeggen. Antwoordt er niets op. En reeds enkel door dat stilzwijgen is al zulk zeggen ontwapend.

Ten andere moogt ge het „vrome volk", dat nog onder de Synode zit, nooit op' één lijn stellen met zulke bladen. Dat „vrome volk" leest de Boodschapper, leest de Vriend van Oud en Jong, leest de Heraut; maar heeft niets op met bovengenoemde blaadjes, om de eenvoudige reden, dat in deze' blaadjes de Belijdenis niet tot haar recht komt, en de autoriteit van Gods heilig Woord is prijsgegeven.

Ge vindt dus in deze bladen terug wat enkele kerkelijke mannen denken, en niet wat onder het volk omgaat. En voorzoover er ook uit het volk sympathie aan deze bla-len betuigd wordt, is dit volk anti-gereformeerd, en hoort dus toch niet bij ons.

Maar zelfs die kerkelijke mannen moet ge nog lang niet allen over één kam scheren, en volstrekt niet voor altoos prijs geven.

Ook onder hen toch zijn er heel wat, die met den gang van zaken allesbehalve ingenomen zijn, en wat liefs gaven, als ze morgen den dag de toestanden in de Nederlandsche Hervormde kerk konden omzetten.

Hun ongeluk is maar, dat ze geen kans zien, om er verandering in te brengen, en toch nog den moed missen om hun scheepke over de bank te zetten.

Zoo blijven ze op Pampus zwalken, en worden . half . zeeziek „„„ van .„.. ellendigheid; maar zonder verder te komen

Dit nu brengt hen in een min aangename, wel v/at gemelijke, stemming. Die gemelijke stemming maakt hen dan prikkelbaar. En dan ja dan koelen ze hun innerlijke bitterheid aan de Doleantie. Dat hoort zoo !

Doch waan daarom niet, dat ze in hun conscientie los van u zijn.

Veeleer is juist omgekeerd die wrevel, die hen bezielt, een bewijs dat de conscientie hun nog geen rust laat.

Als men wezenlijk los van elkander is, maakt men zich niet boos meer.

Juist die wrevel en die min vriendelijke toon is het' stellig bewijs, dat ze in hun innerlijk leven nog last van ons hebben.

Als Israël met Juda aan het twisten is, neemt de strijd altoos veel feller karakter aan, dan waar Egypte strijd voert met Assur.

Huislijk krakeel gaat altoos het heftigst toe.

Het zou daarom verkeerd zija, deze mannen op te geven ; enplicht is het veeleer, de hope steeds levendig te houden, dat we nog eens met diezelfde mannen, die ons nu het bitterst bestrijden, weer saam aan één heiligen Dlsch als broeders zullen aanzitten.

Die hope mogen we natuurlijk niet koesteren ten opzichte van predikanten of andere ambtsdragers, die met de Gereformeerde belijdenis gebroken hebben, en feitelijk de autoriteit van Gods Woord opgeven voor den eisch der menschelijke critiek.

Met Rationalisten en Remonstranten w^wschen we niet weer kerkelijk saam te leven. Zelfs mogen we dit niet.

De waarheid Gods ; ; «(7^^ scheiding maken , ^ en zonder eenheid in belijdenis is, wat ook de Ethische schoolgeleerden zeggen, geen kerkelijk saamleven denkbaar.

Maar er zijn er ook onder deze predikanten en ambtsdragers, die wel waarlijk Gereformeerd willen zijn, en wier zielelust het is de autoriteit van Gods Woord hoog te houden.

Welnu, bij die mannen hooren wij en zij hooren bij ons.

En mits nu de liefde maar blijve trekken, en we de broederbanden niet doorsnijden, moet wat saamhoort ook eens weer saamkomen.

Dat zag men aan de vereeniging die te 's-Gravenhage geklonken is.

En dat zal men nu of later zien, ais al 's Heeren erfvolk weer op deze heerlijke erve in ééne Tente saam neerknielt, om Gode en Hem alleen eere te geven.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 oktober 1891

De Heraut | 4 Pagina's

Gelijk te verwachten viel, heeft het feit,

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 oktober 1891

De Heraut | 4 Pagina's