GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Mijne nieren verlangen zeer.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Mijne nieren verlangen zeer.”

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Mijne nieren verlangen zeer in mijnen schoot. Job 19:2715.

Het kwaad van onzen van ons leven. tijd bestaat in de

Heeft men God niet lief? Verlangt men niet naar Jezus ? o, Wie zou bij een kind van God die vragen ontkennend durven beantwoorden? Zekere liefde voor God leeft er ongetwijfeld in de ziel; een zeker verlangen naar Jezus is stellig niet vreemd aan het hart. Maar hoe diep gaat die liefde ? Hoe diep gaat dit verlangen ? En op die vraag gevoelt elk kind van God dat thans zijn psalm leest, zich altoos weer beschaamd.

Want ja, als hij leest, hoe diep die zucht, dat heimwee naar het eeuwige vaderland, dat verlangen der ziel naar het Eeuwige Wezen, en die teedere diepe liefde voor Jehovah, in oude tijden werkte, dan zegt het hart hier wel ja en amen op. Dan doet al zulke uiting bij het lezen de ziel wel goed. Het sticht. Het heft de ziel op. En doet voor een oogenblik ook onze eigen liefde voor den Herder onzer ziele wel iets sterker uitgaan. Maar toch, wie zal het zich ontveinzen, dat al die zielsuitingen van Gods he^iiigen in zijn Woord voor den stand onzer ziele eigenlijk veel te sterk gekleurd zijn, en dat we zoo uiterst zelden in een toestand der genade verkeeren, waarin deze uitlatingen bij ons passen, en op onze lippen niet overdreven zijn.

o. Het klinkt zoo roerend en het neemt de ziel zoo mee als er in het midden der gemeente wordt aangeheven :

Wien heb ik nevens U omhoog. Wat zou mijn hart, wat zou mijn oog Op aarde nevens U toch lusten? Niets is er waar ik in kan rusten.

En dat zingen we dan wel meê, en dat meezingen doet ons goed. Maar toch meer omdat we gevoelen en toestemmen, dat het zoo tnoest wezen, dan dat we aan ons eigen hart ervaren: Ja, zoo is het.

Niets op aarde u gelusten, voor hart noch oog, dan uw Vader die in de hemelen is, wie zal zeggen dat het aldus in zijn hait staat ? Wie onzer klom in dien zin tot den berg des Heeren op?

Dit nu ligt aan de ondiepheid van ons leven. Ons leven heeft, als we zoo zeggen mogen, vier trappen van diepte. Vooreerst ons uit-7vendig leven, zonder dat we er met heel ons bewustzijn in zijn. Dan het reeds diepere leven in uw klaar en helder bewustzijn, dat ge weet wat ge doet en er bij zijt. Daaronder ligt dan het nog diepere leven van uw iiarl, dat het niet van buiten in uw bewustzijn indringt, maar van binnen uit uw hart in uw besef opklimt. En zelfs onder dat hart kent de Heilige Schrift dan nog een dieperen ondergrond van ons innerlijk leven, die meestal aangeduid wordt door onze nieren.

Dit moet nu natuurlijk niet plaatselijk opgevat, alsof nu juist in de nieren de zetel van het rijkste zieleleven zou liggen. Allhans het schijnt eenvoudiger, in dat noemen van de nieren alleen de aanduiding te zien van een nog dieper leven, dat nog onder het leven van ons hart ligt, en de uitingen van het hart beheerscht.

In die vier trappen hebt ge dan zoo ge het zingen van Ps. 73 neemt, eerst den man, die het half gedachteloos meezingt, »dathij nevens God niemand omhoog heeft, en dat buiten God niets Op aarde hem kan boeien." Zulk een heeft er dan wel niet op tegen, dat het zoo is. Gaarne zelfs zingt hij het mede. Mzzx\i^denlit er nauwelijks bij, en zóó is het lied niet uitgezongen, of zijn begeerte en lust strekt zich op aaide weer uit naar allerlei aardsche dingen. Soms zelfs reeds onder het zingen.

Dieper, op den tweeden trap, leeft de zanger, die zulk een lied meezingt, met zijn beivustzij/t. Hij spant zich in, om onder het zingen aan niets anders te denken. Om den zin der woorden wel in zich op te nemen. En hij zet zich in zulk een stemming, dat hij het op het oogenblik dat hij het zingt, ook zoo meent. Alleen maar die diep vrome gedachte, van omhoog niemand buiten God te hebben, en op aarde niets buiten God te genieten, kouüt nog altoos meer uit zijn boek in zijn bewustzijn, dan uit het hart naar zijn lippen. Als David hem niet zoo had voorgezongen, zou hij uit zichzelf zoo nooit gezongen hebben.

Daartoe komt eerst wie op den derden trap van diepte leeft, zcodat hij leeft uit zijn hart. Dit is nu natuurlijk heel iets anders dan zijn zenuwen of zijn gevoel, en nooit mag zekere aandoenlijkheid van stemming met het dieper leven van het hart worden verward. Met het hart leeft ge eerst dan, als zulke gewaarwordingen als Psalm 73 onder woorden brengt, vanzelf en ongemerkt in u opkomen; zoodat ge uit innerlijke behoefte naar zulk een lied grijpt, en nu onder het zingen merken moogt, dat de psalmist slechts vertolkt, ; wat omging in uw eigen binnenste.

Maar zelfs dit is nog het allerdiepste niet. De inspraak van ons hart staat maar al te dikwijls nog heilig tegen de onheilige neiging van onzen heelen persoon over. Dan leeft in ons het vleesch nog te sterk. Het reageert teveel tegen ons hart. En al roept dan ons hart naar God, dan wordt dit roepen toch nog al te sterk door het roepen van de wereldsche neiging in ons overstemd. Wel het hart roept dan, maar nog niet de nieren. En hiertoe nu komt het eerst, als niet enkel ons zielsbesef, maar ons geloof in zulk een lied indringt. Want ons geloof is juist daarin boven de beweging van ons hart verheven, dat ons geloof zijn wortel in onze nieren heeft, en dat waar het geloof uit zijn wortel opwerkt, heel onze persoon en het diepste van ons wezen er in meêtrilt.

Dat Tta zulk diep, en zeer diep geloofsleven in onze dagen zoo zeldzaam, zoo snel voorbijgaand, en zoo bijna niet te bereiken is, ligt ongetwijfeld aan de richting dezer eeuw.

Hoe sneller ge leeft, des te ondieper leeft ge. Hoe veelvuldiger de indrukken zijn, die ge ontvangt, des tf ondieper zijn die indrukken en te vluchtiger gaan ze voorbij.

Dit went u dan aan een vluchtig en oppervlakkig en uitwendig leven. Het is niet meer een weg, dien ge langs wandelt, en waarop uw voetstap wordt ingedrukt; maar een trein waarin ge meê voortsnelt, zonder dat op de gladde spoorbaan ook maar een merktecken achterblijft vati wie er over heen gleed.

In zoover zou het snelle, drukke leven, dat door den stoom en de electriciteit om ons heen gewekt is, en waaraan ook wij ons niet onttrekken kunnen, minstens een driedubbel sterkere spankracht van ons Christelijk geloof vorderen.

Doch zie, nu treft het zoo jammerlijk saam, dat juist waar de macht die afleidt en verstrooit zoo nameloos sterk is geworden, het Christelijk geloof op allerlei wijs ondermijnd wordt, zijn innerlijke vastigheid inboet, en waggelen gaat. En die twee nu, dat afmattende snelle leven, en dat waggelen van de fundamenten des geloofs, hebben tot resultaat, dat het leven der gemeente van Christus om ons heen, al ondieper, al uitwendiger, al oppervlakkiger wierd.

En al is het nu volkomen waar, dat die edenkelgke toestand voor u geen onoverkoelijk beletsel is, om voor uzelven dieper te even, toch ligt het in den aard der zaak, dat ok gij kind tiws tijd» zijl; door dat ondiepe even om u heen, een steun mist, dien ge zoo oodig zoudt hebben; en dat het gevaar om elf in zulk een ondiep geloofsleven vrede et uzelven te hebben, al grooter voor u ordt.

En toch, dat juist is het ergste waartoe ge omen kunt.

..Zoolang ge tenminste nog beseft dat zulk een ondiep leven eigenlijk onvroom*" is. Zoolang ge u zelven nog aanklaagt en worstelt voor uw God om tot dieper leven te geraken. Zoolang ge nog waakt en strijdt om tegen den stroom op te roeien. Zoolang is er nog hope voor u, en zal het werk der genade bij u ook niet uitblijven.

Maar komt ge eenmaal op het onheilig standpunt, dat ge met zoo ondiep leven vrede neemt; er u in schikt; en u zelven diets maakt, dat het niet anders kan; dan zijt ge weg; dan oordeelt ge u zelven; en de Heilige Geest trekt zich al meer van u terug.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 november 1891

De Heraut | 4 Pagina's

„Mijne nieren verlangen zeer.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 november 1891

De Heraut | 4 Pagina's